Van Abraham tot Zacharia. Thema's uit het Oude Testament in religie, beeldende kunst, literatuur, muziek en theater
(1993)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 235]
| |
Tobit & Tobias,vader en zoon, en Anna, de echtgenote en moeder, zijn met de engel Rafaël de dramatis personae van een didactisch, deels in de ik-vorm geschreven bijbelboek met de naam Tobit. Tobit, balling in het Assyrische Nineve, was op het scrupuleuze af getrouw aan de joodse wetten, en er voortdurend op uit het lot van zijn volksgenoten te verlichten, zodat hij zelf tot armoede verviel. Hij onderbrak zelfs eens een hem aangeboden feestmaal om tegen alle Assyrische verboden in een omgebrachte lotgenoot te begraven, tot spot van zijn buren. Toen hij, na deze begrafenis ritueel onrein, buiten bleef slapen, viel er mussendrek in zijn ogen en werd hij blind. Ook in zijn kommer bleef hij strikt. Met zijn vrouw, die eens als beloning voor haar handwerken een bokje had ontvangen, kreeg hij onenigheid toen hij haar verdacht van diefstal en haar beval het diertje terug te brengen. Tobit beklaagde zijn lot, en zag uit naar de dood. Hij prentte zijn zoon Tobias in hoe deze zich na zijn dood had te gedragen. Om zijn zoon te behoeden voor armoede zond hij hem naar de stad Rages in Medië, waar hij aan een zekere Gabaël ooit tien talenten zilver in bewaring had gegeven. Voor deze gevaarlijke tocht zocht en vond Tobias een reisgezel, die zich Azarias noemde maar in werkelijkheid de engel Rafaël was. Tobias begaf zich met deze gezel en met zijn hond op weg. Toen hij tijdens het baden in de rivier de Tigris bedreigd werd door een grote vis, zei zijn reisgezel dat hij het dier moest vangen en hart, lever en gal van het dier moest bewaren. In Ekbatana waren ze te gast bij een verwant van Tobit, Raguël. Deze had een dochter, Sara, die geplaagd werd door een demon, Asmodäus, en die daardoor al zeven echtgenoten had verloren nog voor zij met hen gemeenschap had kunnen hebben. Gerustgesteld door Azarias, die hem hielp de demon te verdrijven door middel van de rook van de in een wierookpan gelegde hart en lever van de vis, huwde Tobias met Sara. Hij overleefde na intens gebed de huwelijksnacht. Na de feestelijkheden trok hij met haar en met een deel van het vermogen van Raguël huiswaarts, opnieuw vergezeld van Azarias, die intussen het geld had opgehaald. Thuis wachtten de ouders in angst op de terugkeer van de zoon, totdat Anna, aan de weg wachtend, haar zoon in het oog kreeg. Tobias smeerde de gal van de vis op de ogen van zijn vader, die zijn gezichtsvermogen herkreeg. Daarop maakte Tobias' gezel zich bekend als de engel Rafaël en verdween. Het boek besluit met een psalm van Tobit en een laatste vermaan aan Tobias om met zijn gezin naar het veiliger Medië te vertrekken. Na hun dood begroef Tobias zijn stokoude ouders eervol en vertrok. Nog voor zijn dood viel Nineve.
Het boek Tobit, een sprekend en troostrijk verhaal over ongeluk dat door Gods voorzienigheid in geluk verkeert, past met zijn vele vermaningen en uiteenzettingen over onder meer huwelijksmoraal, familiezin, armenhulp en dodenverzorging in de traditie van de joodse Wijsheidsliteratuur. Het boek speelt in de tijd van de Babylonische Ballingschap (»Koningen), maar verraadt klimaat en omstandigheden uit de 3e eeuw v.C. De auteur van het boek Tobit is niet bekend; wellicht was het iemand uit Palestina of uit de diaspora in het Oosten. De tijd van het ontstaan van het boek, dat in een Griekse vertaling - de Hebreeuwse of Aramese oertekst ging verloren - in drie versies van verschillende lengte overgeleverd is, kan slechts zeer globaal aangegeven worden: ca. 400-200 v.C. De naam Tobit betekent ‘(God) is goed’ en is een verkorte vorm van de naam Tobias, die ‘Jahwe is goed’ betekent. In de vroegchristelijke kunst (onder meer catacombe van Domitilla Rome; sarcofaag te Aire-sur-l'Adour 3e eeuw) werd het verhaal van Tobias' reis verstaan als beeld voor de | |
[pagina 236]
| |
Veit Stoss, Tobias en de engel Gabriël, houten beeldengroep, 1516-18. Germanisches Nazionalmuseum, Neurenberg.
| |
[pagina 237]
| |
ziel onderweg naar God. Tobias is kenbaar aan de vis in de hand, verwijzing naar de Vis-Christus (de letters van het Griekse woord ichthus [vis] vormen de beginletters van een minuscule geloofsbelijdenis: Ièsous Christos theou (h) Uios Sotèr, Jezus Christus zoon van God [is] verlosser). Tobias' genezing van de blindheid van zijn vader werd begrepen als verwijzing naar Jezus als lichtbrenger: al bij Augustinus is Tobias zijn prefiguratie. In de middeleeuwse Biblia Pauperum verwijst de genezing van Tobit naar het nieuwtestamentische verhaal van de Emmaüsgangers van wie de ogen werden geopend en die hun herrezen Heer herkenden (Luc. 24,13-24). Een zeldzaam kapiteel in het Panteón in Léon ca. 1060 heeft de visscène. In de bijbels van Roda en Ripoll ca. 1000 is het boek Tobit ruim van illustraties voorzien. Deze en latere cycli bevatten meestal de begraving van de lotgenoot, Tobits blindwording, Tobias' afscheid, zijn reis, de confrontatie met de vis, het huwelijk met Sara, de thuiskomst met de genezing en Rafaëls verdwijnen. Zo zijn er 13 afbeeldingen in de vierde gording van het noorderportaal te Chartres en vele produkties in de stichtelijke grafiek, waar in de 16e en 17e eeuw veel vraag naar was blijkens de uitgaven van het werk van Pencz ca. 1525 (zeven gravures), Van Heemskerck ca. 1540 (zes houtsneden), Swart van Groningen ca. 1550 (acht tekeningen), Van Uyttenbroeck ca. 1620 (vier etsen), dezelfde met Van de Velde (serie gravures), A. Braun 1609 (zes tekeningen) en Mauperché ca. 1650 (zes gravures). Eveneens in de 16e eeuw maakte Barend van Orley kartons ca. 1530 voor een reeks van acht wandtapijten (bewaard in het Kunsthistorisches Museum te Wenen). Vier schilderijen van Francesco Guardi 1749-50 bevinden zich in de San Raffaele Arcangelo te Venetië, die gewijd is aan de in het boek Tobit optredende aartsengel. Een 14-delige cyclus ca. 1600 van Parrocel bevindt zich in het Musée Borély te Marseille. De reis van Tobias met de engel - en bijna altijd tevens met het hondje, dat ook in andere taferelen voorkomt - werd vanaf de 15e eeuw vooral in Italië onderwerp voor schilderingen, vaak in opdracht van dankbare kooplui bij de thuiskomst van een reisgrage zoon. Zo zijn er uit deze eeuw werken van Botticini 1470, Piero Pollaiuolo 1464 en Pinturicchio ca. 1500. In een ongewone iconografie is het tweetal op een paneel uit het atelier van Botticelli afgebeeld aan de voet van een gekruisigde Christus. Stoss sneed een fraaie beeldengroep 1516-18. In de schilderkunst van de 17e eeuw wordt de tocht van Tobias met de engel Rafaël dikwijls aangegrepen voor de schildering van een landschap. Na vroege voorbeelden (Savoldo ca. 1520, Joos ii de Momper ca. 1600 in het Rockoxhuis te Antwerpen) zijn er werken van Elsheimer ca. 1610, viermaal Salvator Rosa ca. 1630, Le Lorrain 1663 en Van de Neer ca. 1670. Al vanaf het begin van de 16e eeuw wordt ook de strijd met de vis dikwijls in een groot landschap geplaatst, zoals Patenier ca. 1510 en Van Scorel 1521. In de 17e eeuw is er onder meer een doek van Willmann ca. 1690. Het boek Tobit moet het lievelingsboek van Rembrandt geweest zijn. Zijn oeuvre telt ten minste 21 afbeeldingen met twaalf dramatische momenten uit dit boek. Zo komt het conflict met Anna over het bokje voor op schilderijen uit 1626 (Rijksmuseum Amsterdam) en 1645, de genezing van Tobit op een schilderij uit 1636 en op vier tekeningen. Een paneel uit 1659 met de wachtende ouders bevindt zich in Museum Boymans-Van Beuningen te Rotterdam. Ook bij andere schilders uit de Hollandse school is het Tobit-verhaal geliefd. De Gelder schilderde ca. 1700 Sara en haar moeder; Horst rond 1600 Tobits genezing, zoals ook De Keyser in 1633 (Catharijneconvent Utrecht); Terbrugghen 1628 een Tobias die naar de hand van Sara dingt; Knüpfer 1654 (Centraal Museum Utrecht) en Jan Steen ca. 1671 het huwelijk van Tobias en Sara. Parallel aan de interesse van de kunste- | |
[pagina 238]
| |
Rembrandt, Genezing van Tobits blindheid, pentekening, ca. 1636-40. Amsterdams Historisch Museum.
| |
[pagina 239]
| |
naars voor de reizende en behouden terugkerende Tobias zijn er in de 16e en 17e eeuw betrekkelijk veel bewerkingen van de stof voor het toneel, waarbij soms de aandacht gevraagd wordt voor Tobit, soms voor Tobias. Zo zijn er stukken van Brunner 1569, van de 16e-eeuwse pastoor Ranch; van Schonäus 1594 (een schooldrama); van een Deense anonymus uit de tweede helft 17e eeuw; van Triccius ca. 1575 (jezuïetentoneel) Innsbruck; Gregorij Der junge Tobias ca. 1670 en van Weise Tobias und die Schwalbe ca. 1675. In het begin van de 12e eeuw schreef de priester Lamprecht, waarschijnlijk uit Trier, een episch gedicht dat slechts gedeeltelijk bewaard bleef. Het verwees naar de nazaten van Ninus, de bouwheer van Nineve, die Trier zouden hebben gebouwd. De nogal pedante epische bewerking van Matthaeus van de Vendôme met moraliserende uitweidingen uit ca. 1185 werd door tijdgenoten zeer bewonderd. Met de geschiedenis van Tobias als onderwerp componeerden Porsile in 1720 een opera en Galuppi en Riegel in 1782 en 1787 oratoria. Op tekst van Claudel schreef de Chileen Letelier-Llona in 1955 een opera-oratorium La Historia de Tobia y Sara. Lugt 1944; Rotermund z.j.; Ruppert 1972. |
|