Van Abraham tot Zacharia. Thema's uit het Oude Testament in religie, beeldende kunst, literatuur, muziek en theater
(1993)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| |
Noach,tiende in de rij van Adams nakomelingen en zoon van (de tweede zoon) Lamech, verwekte toen hij 500 jaar was de zonen Sem, Cham en Jafet. Toen hij 600 jaar was en de Zonen van God (volgens een oude interpretatie gaat het hier om engelen) omgang hadden gehad met dochters van de mensen en de uit hen voortgekomen reuzen zich misdroegen, besloot Jahwe de mensen te vernietigen met uitzondering van Noach en de zijnen vanwege diens onberispelijk gedrag. Hij gaf hem tot in de kleinste bijzonderheden instructies om een ark te bouwen en deze te vullen met een koppel van elke diersoort. Nadat Noach zich met zijn gezin en de vrouwen van zijn zonen onder spot van de mensen had ingescheept, sloot Jahwe de ark en opende hij de hemelsluizen. Het regende veertig dagen en nachten. Een zondvloed overspoelde de aarde tot boven de bergen en vaagde alle leven weg. Het water bleef stijgen tot de honderdvijftigste dag. Toen het ging zakken, stuitte de ark op de berg Ararat. Nog maanden wachtte Noach eer hij met vogels de toestand van de aarde onderzocht. Een uitgezonden raaf bleef weg. Toen een duif met een olijftak terugkwam begreep hij dat de aarde drooggevallen was. Jahwe gaf allen opdracht de ark te verlaten. Bij een altaar dat opgebouwd werd voor een dankoffer sloot Jahwe met Noach een verbond: nooit meer zou een zondvloed de hele aarde treffen en Noachs geslacht zou de aarde beheersen. Teken van dit verbond werd de regenboog. Noach begon de aarde te bewerken en plantte als eerste een wijngaard. Toen hij, onbekend met de uitwerking ervan, de eerste wijn had gedronken en in een roes in slaap viel, maakte Cham die hem zo vond zich vrolijk over zijn naaktheid. Maar Sem en Jafet bedekten zijn schaamte. Daarop vervloekte Noach Chams zoon Kanaän en diens
Ark van Noach, Byzantijnse gemme, 1240. British Museum, Londen. Noach, zijn familie en de dieren betrekken de ark; links krijgt Noach het bevel de ark te bouwen.
| |
[pagina 198]
| |
nakomelingen de Kanaänieten. Na de zondvloed leefde Noach nog 350 jaar. Het boek Genesis geeft hierna nog uitgebreide lijsten van de volkeren die in hem hun stamvader hadden (Gen. 10,8-9). Sem werd de verre voorvader van Abraham.
Noach is in de bijbel altijd prototype van de rechtvaardige mens (Wijsh. 10,4; 2 Petr. 2,5). De traditie van de joodse rabbijnen is ervan overtuigd, dat aan Noach en in hem aan alle mensen als verplichtingen van hun kant in het verbond zeven geboden werden gegeven: recht doen, geen afgoden vereren, geen godslastering, ontucht, doodslag of diefstal plegen en geen levende dieren eten. Via het jodendom is deze idee van invloed geweest op de moderne theorievorming betreffende het ‘natuurrecht’ (Hugo de Groot). De betekenis van Noachs naam is omstreden. Verwant met een Akkadische naam ‘Nuchija’, wordt deze in Gen. 5,29 vanwege klankovereenkomst verstaan als ‘troost(-brenger)’. De 71e soera in de koran draagt de naam van Nuh (Noach) en heeft fragmenten uit het verhaal van de ark. Uitverkoren door Allah en gered door zijn schip, wordt hij als boodschapper van zijn volk beschouwd. Een van zijn zoons was eigenzinnig, luisterde niet naar zijn vader en verdronk met het ongehoorzame volk. De islamitische traditie kent een aantal folkloristische details, zoals dat van de ezel aan wiens staart de duivel Iblis de zondvloed overleefde, en de overtreding door Cham van Noachs verbod aan mens en dier om aan boord seksuele omgang te hebben. Hij kreeg daardoor een zwarte huid. Noach zelf is in de vroegchristelijke opvattingen type voor de door geloof en doop (water! vgl. 1 Petr. 3,21) in Christus geredde mens; zijn ark beeld voor de Kerk; de duif met de olijftak teken voor vrede. Als attribuut draagt hij meestal een ark (fresco 1378 Novgorod), soms een boek, duif en vulhoorn (wijn! Filippo Lippi 1500 Florence). De Noach-afbeelding behoort tot de oudste en meest voorkomende vroegchristelijke tekens. Aan sarcofaag, op fresco of ivoor ziet men Noach, meestal in gebedsgebaar (handpalmen ten hemel geheven), staan in een opengeklapt kistje te midden van golven; een duif fladdert met een olijftak; soms is er de raaf (glazen schaal ca. 326 Köln-Braunfels). De primitief aandoende voorstelling is verre van naïef. Ze sluit rechtstreeks aan op de antieke traditie - al op Griekse vazen - om de held die zich redt uit benarde situaties in een geopende kist voor te stellen (men vergelijke - weer - Hugo de Groot!) en duidt op de redding van de christen uit de nood van de dood door het water van de doop. Noach alleen in gebedsgebaar, handpalmen ten hemel geheven, in zijn kistje, soms baardloos jong, soms volwassen met baard, is te zien op catacombenfresco's (Pietro e Marcellino einde 3e eeuw Rome), sarcofagen (3e eeuw Rome, 4e eeuw Milaan) en mozaïeken (einde 4e eeuw Cent-Celles bij Tarragona). Op de sarcofaag begin 4e eeuw Landesmuseum te Trier is de kist met meerdere personen en dieren gevuld. Op de gewelfschildering te El Bagawat, El Kargeh in Egypte staat Noach met zijn familie in een ark, die de vorm heeft van een gewelf op zuilen boven op een Nijlkano. Cycli met alleen het verhaal van de zondvloed zijn aanwezig geweest aan de wanden van de grote Romeinse basilieken, maar verloren gegaan. Ze resten nog in de fresco-series te Rome (8e eeuw in de Santa Maria Antiqua), Sant'Angelo in Formis (11e eeuw) en op het einde van het eerste verhalende register in de grote mozaïekcyclus van het baptisterium te Florence (einde 13e eeuw). In de handschriften (de in 1731 verbrande Cotton-Genesis ca. 600 Londen; de Weense Genesis 6e eeuw), waarvan de mozaïeken uit de 13e eeuw in de San Marco te Venetië afhankelijk zijn, was het hele leven van de held inclusief zijn dronkenschap uitgebeeld. Dit laatste is ook het geval in de beide, verwante mozaïekcycli te Palermo (1132-40) en Monreale (tweede helft 13e eeuw), de gewelfschilderingen te Saint-Savin-sur-Gartempe (ca. 1100) | |
[pagina 199]
| |
Edward Hicks, Noah's Ark, doek, 1846. Museum of Art, Philadelphia.
| |
[pagina 200]
| |
en in kleinere, zelfstandiger cycli zoals die op het ivoren antependium van Salerno (einde 11e eeuw - ca. 1150). Gedetailleerde verhalen sieren middeleeuwse handschriften (de Psalteria van Saint Louis ca. 1260 Parijs en van Queen Mary 14e eeuw Londen), 13e-eeuwse ramen te Chartres (geschenk van de timmerlieden, wagenmakers en de tonneliers), Malvern (Worcester), Canterbury (waar de ark eerder een grote basiliek dan een boot lijkt), de kathedraal van York 1405-08 en gebeeldhouwde friezen in Wells, Norwich, Lincoln, Salisbury en in de Sainte Chapelle te Parijs (12e en 13e eeuw). Vanaf ca. 1450 pasten korte cycli in grotere oudtestamentische series op reliëfs van Buon (1424-38 Venetië), fresco's van Uccello (na 1447 in de Santa Maria Novella Florence), Gozzoli (1469-70 Campo Santo Pisa), Michelangelo (1508-12 gewelf Sixtijnse Kapel Rome) en uit het atelier van Rafaël (1518-19 Vaticaanse Loggie Rome). In Brussel werd ca. 1550 een 8-delige gobelin-cyclus gemaakt, die in Krakau bewaard wordt. In alle gevallen hielden de artisans zich aan het iconografische schema, wisten echter wel in detail eindeloze variaties te vinden. Van losse episoden werden te allen tijde afbeeldingen gemaakt. De intocht in de ark was vaak aanleiding tot de weergave van een hele dierentuin: Giacomo en Leandro Bassano tweede helft 16e eeuw en Roelant Savery 1620. Rembrandt liet op een tekening uit ca. 1660 de dieren weg en concentreerde zich op Noachs gezin. Ook een Noordnederlandse anonymus plaatste Noachs gezin in het middelpunt van de scène (ca. 1640, nu Diocesaan Museum Haarlem). Uitbeeldingen van de zondvloed, al zeer vroeg drastisch met verdrinkende mensen en dieren (Ashburnham-codex 7e eeuw Parijs), toonden ofwel mensen in panische angst en wanhoop (een meester uit Ferrara tweede helft 15e eeuw Rijksmuseum Amsterdam, in de 16e eeuw bijvoorbeeld Baldung Grien 1516, Wwtewael en Van Scorel 1515) ofwel turbulente marines (zeegezichten) zoals bijvoorbeeld het werk van John Martin ca. 1826. Bizar is de neerdalende stoet dieren in een met lijken bezaaide woestenij van Hieronymus Bosch ca. 1500 (Museum Boymans-Van Beuningen Rotterdam). De regenboog domineert natuurlijk in scènes met het dankoffer onder meer bij Memberg 1588, König ca. 1620, Schenk 1641 Sint-Eloygasthuis Utrecht, Poussin ca. 1662 (symbool voor de winter); Bourdon ca. 1625 en Wittmer ca. 1855. Noachs dronkenschap, al graag afgebeeld op middeleeuwse ramen (13e eeuw York en Spurriergate in Yorkshire; 14e eeuw Königsfelden in Zwitserland) en reliëfs (Jacopo della Quercia ca. 1425-30 aan het portaal van de San Petronio te Bologna), genoot vooral belangstelling in de 15e en 16e eeuw bij schilders als Giorgione ca. 1500, Bandinelli ca. 1500, Brizio ca. 1550, Bellini (of zijn school) ca. 1510, Flötner fresco 1521 (voor het Palazzo del Capitano te Vicenza; niet meer in situ) 1521, Luini ca. 1520, De Zurbarán ca. 1640 en beeldhouwers als wederom Bandinelli reliëf ca. 1540, en - nog in de 17e eeuw - Collinet reliëf 1689. Noach werd in de moderne tijd afgebeeld door Lindekrantz (ca. 1880), Marcks (eerste helft 20e eeuw), Kaspar (schilderij Noachs wijnoogst 1910) en Chagall (‘loslaten van de duif’ en ‘dronkenschap’, twee etsen voor zijn bijbel van 1931-36 en een beschilderde aardewerken schaal met het verlaten van de ark ca. 1953). Cycli maakten in de 20e eeuw Laske (Rodaum bij Wenen) en Sahlen (geestige houtsneden bij Bellmans Wisa om Gubben Noach 1921). In de hierboven aangeduide typologische zin fungeert Noach aan de pinksterdeur van Mataré aan het zuiderportaal te Keulen uit 1946. De ark was bij uitstek een onderwerp voor zondagsschilders, zoals Hicks 1846 en Bosilj 1963. Volgens Thet Freske Riim (14e/15e eeuw, toegeschreven aan Magister Alvinus) stammen de Friezen van Noachs oudste zoon Sem af. Vondel schreef in 1667 zijn drama Noah, of Ondergang der ersten Weereld, ter voltooiing van zijn trilogie met Lucifer en Adam in bal- | |
[pagina 201]
| |
Dronkenschap van Noach, mozaïek in de San Marco, Venetië, 13e eeuw. Noach drinkt de wijn in zijn wijngaard; Cham ontdekt zijn dronken vader en meldt dat aan zijn broers; Sem en Jafet bedekken hun naakte vader; Noach vervloekt Cham en zegent Sem en Jafet; Noach wordt begraven.
| |
[pagina 202]
| |
lingschap, over de zondeval van de engelen, van de eerste mens en van de eerste mensheid. Noach wordt in dit stuk, zoals ook in andere dichtwerken van Vondel (onder meer Helden Godes) opgevoerd als een gehoorzame en geduldige maar tevergeefs optredende boeteprediker. Bilderdijks onvoltooide, nogal pompeuze epos in verzen De Ondergang der Eerste Wereld 1820 (uitgave Isaac da Costa 1845-47) houdt zich bezig met alles wat God ertoe bracht de zondvloed te ontketenen. De omgang van de Zonen van God met de dochters der mensen (Gen. 6,2) en de gevolgen daarvan zijn het onderwerp van Byrons Heaven and Earth 1823. Barlach schreef een drama Die Sündflut uit 1924, waarin hij het conventionele godsgeloof bekritiseerde, rond Noach en zijn belevenissen. Daarin legde de versleten god Jehova (»Jahwe) van Noach het af tegen een nieuwe god van een opstandige Calan, de nihilistische tegenstander van God en Noach die overigens in een catastrofe ten gronde ging. In een toneelstuk van Obey uit 1932 breekt in de ronddrijvende ark een twist uit tussen Noach en zijn zoon Cham, die - tegen het godsvertrouwen van zijn vader in - een zeil op de ark wil bouwen. Noach, die zich verzet tegen rebellie, belooft zijn familie een paradijs, maar men treft een verwoeste aarde aan. Bijbelse thema's zoals ‘zondvloed’ en ‘torenbouw van Babel’ werden verwerkt in het Catalaanse episch gedicht L'Atlántida 1877 van Verdaguer i Santaló, waarin een oude man Columbus over de ondergang van Atlantis vertelt. De verhalen over Noach inspireerden tot een aantal oratoria: van Carissimi Diluvium Universale ca. 1650, Perroni Il sacrificio di Noè 1720, Bochsa Le Déluge universel 1806, Elwart 1845 en Saint-Saëns Le Déluge 1876. Wuytack, een navolger van Orff, schreef in 1981 twee cantates The Arc of Noah en Le Jeu de Noe. Deurlo/Zuurmond 1991; Fink 1955; Rost 1953. |
|