Van Abraham tot Zacharia. Thema's uit het Oude Testament in religie, beeldende kunst, literatuur, muziek en theater
(1993)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdJeftawas door zijn vader Gilead verwekt bij een hoer en werd om die reden door zijn halfbroers, Gileads legitieme zonen, uit zijn erfdeel gestoten en verjaagd. Hij vluchtte naar het land Tob, waar hij bendeleider werd. Toen de Israëlieten in Kanaän de dienst aan Jahwe voor die aan de goden van de omringende volkeren verruild hadden en de Baäls en Astartes aanbaden - zo vertelt het boek Rechters 10,6-12,7 - wekte dat de toorn van hun God. Jahwe zond de Filistijnen en de Ammonieten op hen af, die vooral het gebied in het Overjordaanse waar Jefta geboren was teisterden. De Israëlieten kwamen tot inkeer en beloofden dat de man die de strijd tegen de vijanden zou aandurven leider van Israël zou worden. Zij zochten contact met Jefta en vroegen hem hun leider te worden. Na enig aarzelen stemde Jefta toe. Hij versloeg de Ammonieten en strafte de Efraëmieten, die hulp geweigerd hadden. Hij was zes jaar »rechter over Israël. Voordat de beslissende slag met de Ammonieten begon, had Jefta aan Jahwe de ge- | |
[pagina 113]
| |
lofte gedaan dat hij na een overwinning de eerste die hem uit zijn huis in Mispa tegemoet zou komen, als brandoffer aan hem op zou dragen. Het was, tot zijn grote schrik, zijn enig kind, zijn dochter, die de overwinnaar dansend met tamboerijnen verwelkomde. Het meisje bewilligde in de uitvoering van de gelofte van haar radeloze vader en werd - na twee maanden klagen met haar vriendinnen in de bergen over haar vroege dood, als maagd nog - ter dood gebracht. Jefta's naam betekent waarschijnlijk ‘God moge [de moederschoot] openen’. Jefta werd betrekkelijk vroeg afgebeeld (fresco 7e eeuw Sinaï): zijn offer gold immers met dat van Abraham reeds in de vroegchristelijke literatuur als prefiguratie van Jezus' kruisdood, waar de Vader zijn Zoon offert. Deze typologie zette zich voort tot in de middeleeuwen en werd verder uitgewerkt: de figuur van het meisje verwees toen ook naar de Kerk en naar Maria (fresco ca. 1482 Brixen). Byzantijnse cycli zoals in de Vatopedicodex (13e eeuw Athos; altijd zonder de eigenlijke offerscène) gingen vanaf de 11e eeuw ongetwijfeld terug op oudere, vroegchristelijke voorbeelden (mogelijk uit Syrië). Zeker heeft juist de tragiek van Jefta's vasthouden aan zijn onbezonnen gelofte de belangstelling gewekt en vastgehouden. Westerse cycli komen voor vanaf de 13e eeuw (raam uit die tijd in de Sainte Chapelle Parijs). Jacob i Savery (einde 16e eeuw) en Lastman ca. 1611 beeldden realistisch en met historische accuratesse de fatale thuiskomst van Jefta uit; na hen Douffet ca. 1630 en Van der Werff ca. 1700 (met voorstudies); nog in de 18e eeuw: Wannemacher 1752 (franciscanerkerk te Gmünd) en Krock 1736 (kerk van het kasteel Frederiksborg). Het offer van het meisje werd onder meer uitgebeeld door Van der Horst ca. 1620 en Charles Lebrun ca. 1650, Antoine Coypel 1699, Schmidt 1758 en Scopoli, Bergl, Cimbal (allen 1751). Pellegrini gaf op zijn schilderij de heftige emoties bij de thuiskomst weer (begin 18e eeuw).
Thuiskomst van Jefta, miniatuur in het Psalterium van Saint Louis, ca. 1260. Bibliothèque Nationale, Parijs.
| |
[pagina 114]
| |
De tragische geschiedenis van Jefta en zijn dochter, die men in de eeuwen de namen Seila, Ifis, Tamar, Mehala of Mara toedichtte, vond met haar aansprekende conflict tussen vaderliefde en getrouwheid aan de religieuze eed vanaf de 16e eeuw de weg naar het toneel, met scheppingen van Christopherson 1544, Sachs 1555, Pomarius 1575 en vooral van de Schotse psalmendichter Buchanan, wiens drama Jephtes sive votum uit 1554 vanwege de kwaliteit van de dramatische uitwerking het belangrijkst is. In de 17e eeuw hernam Balde in het jezuïetendrama uit 1654 de typologische parallel van het offer van de dochter en dat van Jezus. Vanaf de 17e eeuw werd de stof steeds vrijer bewerkt en werden niet in de bijbel genoemde personages, zoals een moeder of een vrijer, ingevoerd (bijvoorbeeld in Granelli's Seila, Figlia de Jephte 1766), of werd de stof toegepast op nieuwe situaties zoals de verheerlijking van het martelaarschap van de dochter (de drama's van De Koning 1615 en Vondel 1659). In de spelen Cumplirle à Dios la palabra (Hou je tegenover God aan je woord) van Diamante uit 1674 en Der Tochtermord van Weise uit 1680 werd de tragedie in het belachelijke getrokken. In de 19e eeuw week men in belangrijke mate af van de religieuze achtergrond van het bijbelse verhaal, in die zin dat soms familieleden Jefta van zijn daad trachten af te houden (Bellotti 1834), soms Jefta zelf de plaats van het meisje wil innemen (Fracassini 1837), soms zelfs het hele offer niet doorgaat en de bruid en de bruidegom elkaar tenslotte in de armen vallen (Freytag 1874). In de 20e eeuw vonden de dramaturgen weer nieuwe motieven. Bij Held (Tamar 1911) heeft Jefta zijn roekeloze belofte aan El van de Ammonieten gedaan en offert hij dus tragischerwijze zijn dochter aan de god van de vijand. Linnankoski 1911 en Girardini 1929 brachten een liefdesdrama op het toneel en Menshick 1929 een fatale intrige. In het drama van Von Boetticher 1919 gold, toen het leed van de Eerste Wereldoorlog nog voelbaar was, de uitvoering van de gelofte als offer voor de vrede en in de eenakter van Ruh 1920 bracht de adoptie van de achterblijvende minnaar door Jefta verzoening. Jefta's vrouw gaat ten onder aan de plichtsbetrachting van de heldhaftige overwinnaar in het drama van Lissauer 1928. Onder de modernen moeten de eenakter van Chapí y Llorente uit 1875 en het werk van Cavalotti uit 1902 genoemd worden. Na een vroegjoodse bewerking van de rouwklacht van Jefta's dochter (Re. 11,38) uit de eerste eeuw n.C., bewaard in een Latijnse vertaling Planctus Seilae in monte Stelac (Klacht van Seila op de berg Stelac), en Abaelards Planctus virginum Israel super filia Jephtae Galaditae (Klacht van de meisjes uit Israël over de dochter van Jefta uit Gilead) uit de 12e eeuw is in de poëzie uit de nieuwe tijd een groot aantal voorbeelden van literaire bewerkingen van de jammerklacht van het meisje en haar vriendinnen bekend (waaronder De Rivaudeau 1556, Herrick 1647, De Vigny 1822, Whittier 1827, Tennyson 1833 en Phillips 1915). Vondel voert in zijn tragedie 1659 een door berouw gekwelde Jefta op. Marie Thérèse Paroux d'Abany was de eerste die in 1801 het verhaal in een roman gestalte gaf: de moed van Jefta's dochter brengt haar geliefde tot berusting. In de moderne romans confronteren Watson A Mighty Man of Valour 1939 en Feuchtwanger 1957 Jefta's gelofte aan Jahwe met het actuele godsbeeld en stellen die onder kritiek daarvan. Vooral in oratoria werd het dramatische verhaal over de dood van Jefta's dochter verwerkt: Carissimi 1650, Roberti/Pollarolo 1702, Predieri 1706, Porsile 1724, Schieferdecker 1720 (een ‘Geistliches Konzert’), Händel 1751, Stanley/Free 1751-52, Holzbauer 1765, Klein 1828 en Reinthaler 1855. De opera van Meyerbeer op een libretto van Schreiber werd in 1812 opgevoerd. De cantate van Pinkham The Song of Jephta's Daughter ontstond in 1963. Sypherd 1948; Zapletal 1924. |
|