Van Abraham tot Zacharia. Thema's uit het Oude Testament in religie, beeldende kunst, literatuur, muziek en theater
(1993)–Louis Goosen– Auteursrechtelijk beschermdGideon,die zou uitgroeien tot een van de belangrijkste »rechters van Israël, was een zoon van Joas. Hij leefde in Ofra, in een tijd waarin de Midjanieten en andere nomadenstammen uit het Oosten door hun plundertochten de Israëlieten na de intocht in Kanaän aan de rand van de ondergang brachten. In het boek Rechters 6-8 wordt beschreven hoe de engel van Jahwe afdaalde naar het ouderlijk huis van de jeugdige Gideon, die - verborgen in een wijnperskuip - juist doende was tarwe uit te kloppen, zodat het voedsel niet achterhaald zou kunnen worden door de plunderaars. De engel droeg hem op de strijd aan te binden met de vijanden. Toen Gideon aarzelde gaf Jahwe hem een teken: de engel stak met zijn stok de brand in een ijlings klaargemaakte, als offer aangeboden maaltijd van vlees en ongedesemd brood. Gideon begon met het omhakken van een nabij zijn ouderlijk huis gelegen altaar van Baäl, op de restanten waarvan hij een stier offerde aan Jahwe. Zijn strijd tegen de onder de Israëlieten verbreide Baälscultus bezorgde Gideon, wiens naam ‘vernietiger (van het Baälsaltaar?)’ betekent, de nieuwe naam Jerubbaäl (Baäl strijdt tegen hem). Na een herhaalde inval van de nomaden verzamelde Gideon mannen uit verschillende stammen rond zich. Een wonder met een wollen vacht die, op de dorsvloer gelegd, de ene nacht - bij droog weer - alleen bedauwd was en de andere nacht - bij een vochtige lucht - droog bleef, terwijl de grond rondom nat was geworden, garandeerde hem dat God met hem en de zijnen was. Jahwe vond echter het leger dat Gideon om zich verzameld had, te groot. Men mocht zich eens verhovaardigen! Gideon selecteerde dus een kleine legermacht van driehonderd man: hij koos alleen degenen die niet knielend, maar liggend als honden met de hand water uit de Jordaan naar de mond brachten en het opslurpten. Hij gaf hun bazuinen in de ene, en onder kruiken | |
[pagina 94]
| |
verborgen toortsen in de andere hand, deelde hen in in drie groepen en omsingelde daarmee de legerplaats van de nomaden. In de nacht staken ze de bazuinen, sloegen op een teken de kruiken stuk, veroorzaakten verwarring en behaalden de overwinning. De Midjanitische koningen werden gedood. Het koningschap dat hem werd aangeboden wees Gideon af.
De christelijke, typologische verwijzing van de bedauwde vacht, wellicht oorspronkelijk als de door genade bedauwde Kerk verstaan (Anselmus van Laon Glossa Ordinaria tweede helft 11e eeuw), betrof vanaf Bernardus van Clairvaux (preek ‘Super missus est angelus’ eerste helft 12e eeuw) uitsluitend de maagdelijke geboorte van Jezus uit Maria en deze was algemeen verbreid en begrepen (Pseudo-Maximus van Turijn, preek 40; Honorius van Autun, preek over de Annunciatie in Speculum ecclesiae): zoals de dauw op wonderbaarlijke wijze uitsluitend neerdaalde op de vacht, zo koos Gods genade Maria uit tot moeder van de Verlosser. Gideon werd in de middeleeuwen vaak in een harnas met speer, zwaard en schild uitgebeeld (glasramen 13e eeuw te Laon en Lyon). Hij is verder herkenbaar aan de vacht, de schaal waarin hij de dauw uit de vacht opving of een gebroken kruik (fresco ca. 1149 kapittelzaal Brauweiler; portaal 13e eeuw Freiburg). Zijn heldendaden zijn te bewonderen in vijf scènes in de gordingen aan het noorderportaal van Chartres 1208: de afgod Baäl, het bezoek van de engel, Gideons offer, de scène met de vacht en zijn overwinning op de Midjanieten. Ca. 1600 moet Johann Rottenhammer op schilderijen een Gideon-cyclus vervaardigd hebben, die verloren ging. Het teken van het maaltijd-offer werd afgebeeld op doeken van Venant ca. 1629, bij wie het rotsblok een met reliëfs versierd altaar lijkt, en van Ferdinand Bol 1640 (Catharijneconvent Utrecht). Poussin schilderde een slag van Gideon tegen de Midjanieten ca. 1613 in een reeks van drie veldslagen (de twee andere zijn krijgsverrichtingen van »Jozua). Een miniatuur van de al of niet bedauwde vacht verlucht een Byzantijns handschrift met preken van Gregorius van Nazianze uit de 9e eeuw. De typologische voorstelling van de vacht komt voor op een paneel van de Meester van Westfalen ca. 1400 en vanaf 1446 onder de allegorische afbeeldingen bij het Defensorium inviolatae virginitatis beatae Mariae ca. 1400 van Franz von Retz, een met symboliek zwaar beladen uiteenzetting over de ongeschonden maagdelijkheid van Maria; voorts op de triptiek, door Jan van Eyck begonnen en door Van Maelbeke voltooid ca. 1441, en die van Albert Bouts ca. 1540. Gideon had vanwege dezelfde typologie ook zijn plaats aan de Mariaportalen van de kathedralen (reliëfs Laon en Amiens 13e eeuw). Het thema van de vacht handhaafde zich tot in de 18e eeuw (fresco's van Taddeo Zuccaro ca. 1550 in het Palazzo Farnese te Caprarola en van Rosa 1657 in het Quirinaal te Rome; schilderij van Ricci ca. 1700). De selectie van zijn krijgers, vaak afgebeeld in de 16e tot 18e eeuw, komt voor op schilderijen van Antonio Catalano de Jongere ca. 1640, van Schönfeld 1643 en op de genoemde fresco's van Zuccaro en Rosa en op een tekening van Heintz de Oudere uit 1586. Gideon-oratoria schreven Mattheson 1717, Porpora 1737, Smith 1769, Schlettner 1780, Schneider 1829 en Horsley 1859. Rigel schreef ca. 1795 een cantate. De Fraine 1955; Vetter 1954. |
|