Nieuw Nederlandtsch caertboeck
(1616)–A. Goos, Reinier Telle– Auteursrechtvrij
[pagina 222]
| |
Beschryvinghe van de Beemster.HET twede bezondere wonder-werck van Hollandt, daer mede wy de beschryvinghe des zelven Edelen Graefschaps zullen besluyten, is de bedijckinghe van de Beemster, een groot ende woest Meer ofte binnenlantsch water, van ons hier voren met beschrijven van Alckmaer by ghelegeentheydt aengheroert. Het Elandt dat wy de Beemster noemen, is van allen tyden, tot den jare 1608 toe, als Ga naar margenoot+wanneer de bedijckinghe eerstmael by der handt ghenomen werdt, een Meer ende binnen-water geweest het welcke met de langheydt des tijds, by afspoelinghe van de omliggende landen, over de twaelf duysent Roeden, Rhijnlandtsche mate, in de ronde groot geworden, ende met vijf, zes, zeven, ende in het diepste acht ende negen voeten waters beladen zijnde, een bequame deurvaert was van veel schepen, zo Buyssen als andere, zelfs tot tseventich ende tachtentich lasten groot, die daer ontrent binnen slands ghebout zijnde, deur de zelve Meer 'tZewaerts ghebrocht wierden. Invoegen dat de bedijckinghe van de Beemster, ten aenzien van de grootheydt des werx, by allen Menschen schier onmogelijck werde gheoordeelt. Al het welcke niet tegenstaende, sy even-wel in den jare 1608 ter handt ghenomen is by enighe ghequalificeerde Liefhebbers des Vaderlandts, Onder de welcke, zo ten aenzien van 'tgrote part oft aendeel, dat hy van eersten af daer inne ghehadt ende ghehouden heeft, als oock van de grote couragie, ijver ende neerstigheydt, by hem tot de voltreckinghe, ende (naer den eersten inbreck) tot de reparatie van't werck betoont, een van de voorneemste gheweest is loflijcker ghedachtenisse Dierick van Os, een Man niet alleen van weghen sijne perfectien ende grote gaven, maer oock in zonderheydt door syne goede diensten den ghemenen Vaderlande gedaen, zo by oprechtinghe nevens enighe andere treffelijcke Koopluyden van de Oost-Indische, Guinesche ende andere vreemde Schipvaerden, te voren hier te Lande onbekent, oft immers onbezocht, als oock by't voorderen ende uyt-voeren deser voortreffelijcker dijckagie, aller eere ende een eeuwighe memorie waerdich, Want na dat gy zich van de apparente deucht ende qualiteyt des grondts, zo by rapport van de Nabueren, als by boringhe van dien ende vergelijckinge met andere te voren bedijckte Meren, zeer neerstelijck onderrecht hadde, ende 'tselve met enighe andere Lief hebbers ghecommuniceert, hebben sy metten anderen ghemaeckt een Compagnie oft Gezelschap, ende van de Ed. Mog. Heren Staten des Landts in Mayo 1607 Ga naar margenoot+octroy ghekregen om de voorsz Meer te mogen bedijcken. Zijnde de gene die 'tselve gheobtineert ende dit loflijck werck metten anderen eerst begost hebben, nevens den voorsz Dierick van Os, ende Hendrick sijn ouder Broeder, de E.E.Heren Meesters Rombout Hogerbeets, ende Ian van Santen Raedsheren in den Hogen Rade, Meesters Nicolaes Kromhout, Ian Buyes ende Adriaen Teding Berchout Raedsheren in den Provincialen Rade, Meesters Ian Basius Raedt ende Reken-meester van Hollandt, ende Elias van Olden-barnevelt Raedt ende Pensionaris der stadt Rotterdam, de Heren Pieter Boom, (in wiens plaetse namaels ghesuccedeert is sijn zoon de Heer Schpen Abraham Boom) ende Barthel Kromhout Burgemeesteren der stadt Amsterdam, de Heer Nicolaes Veen Burgemeester der stadt Hoorn, de Heren Ian ten | |
[pagina 223]
| |
[pagina 224]
| |
Groten-huys ende Iacob Poppe, Raden ende Schepenen der voorsz stede Amsterdam, Arent ten Grotenhuys Kapiteyn aldaer, ende Bewinthebber van de Oost-Indische Compagnie, ende Ian Klaes Kroock, mede Burger ende Inwoonder der zelver Stadt. De welcke eerst ende alvoren gheaccordeert zijnde met Lambert Wingaertsz van Hollenhove, als hem zeggende te hebben 'trecht ende actie van de Graefinne van Arenberg in den voornoemden Beemster, hebben voorts, naer dat enige onder haer een goedt deel van haer aenpart aen andere Inwoonders deser Landen verkocht hadden, tot Dijckgraef over dese bedijckinghe Ga naar margenoot+gekoren den voorsz Lambert Wingaertsz van Hollenhove, ende tot Heemraden dese negen personen, te weten, den voorsz Ian Klaesz Kroock, Ian Hermansz (in wiens plaets namaels gesuccedeert is Meester Thomas Blommaert van Haerlem) Nicolaes van Bambeeck ende Kornelis Arentsz van Amsterdam, de Heer Iacob Rypersz ende Frans Iansz Molenwerf van Hoorn, Philips Lantschot van Leyden, Kornelis Iansz Ga naar margenoot+Melck-nap van Alckmaer, ende Dierick Fransz van Monickedam. Tot Secretaris was ghekoren Riemert Klaesz Allen, Secretaris der stede Purmerent, wiens bequaemheydt, ghetrouwigheydt, neerstigheyt ende goede diensten niemandt ghenoech en zoude konnen prysen, gelijck oock over zulx syne doot by alle vromen zeer beklaecht is gheweest, ende in sijn plaetse ghesuccedeert Simon Pietersz van Ilpendam, die 'tselve officie noch tegenwoordelijck, tot goet contentement van alle d'Inghelanden is bedienende. Tot Penningmeester was int begin van de dijckagie gestelt Dierick Beugel van Alckmaer, ende naer d'innudatie Michiel Ga naar margenoot+Poppe van Amsterdam, die noch tegenwoordich in dienst is. Tot Landt-meters was aengenomen Meester Lucas Sinck van Amsterdam, de welcke namaels meest alle de wercken, met ende nevens Meester Augustijn Ga naar margenoot+Bas Landt-meter van Alckmaer, heeft gheroeyt en ghesteken, ende int leste metten zelven, ende noch een Landt-meter Meester Ian Pietersz Douw van Leyden, alle de Landen (als in de kaerten ghezien kan worden) in Heren-wegen, Sloten, ende Cavelen verdeelt. Dit alles alzo gheordineert zijnde, hebben de Hooft-ingelanden, met advijs van haren voorsz Dijckgraef ende Heemraden, mitsgaders verscheyden Timmerluyden ende Molen-meesters, voor eerst besteet zesentwintich water-molens, van 32 ende 34 voeten stijls, ende die gestelt op alzulcke plaetsen als doenmaels tot de beste uytwateringe bevonden wierden bequaemst te wezen. Hebben voorts oock met de naburige Steden, Dorpen, Eyfenaers van Landen, ende andere geintresseerde, nopende de vergoedinge van hare interesten ende taxatie van de Landen die vergraven moesten worden, geaccordeert zijnde, over al de gaten ende aenkomsten van de wateren, in de voorsz Meer vallende, begonnen te stoppen, ende het opmaken van den Ring-dijck by der handt ghenomen. Ga naar margenoot+'Twelck in den jare 1608 ende 1609 zo verre ghebracht zijnde, dat de Dijcken rondtsomme ghenoegzaem voltrocken waren, doch niet in zodanige hoogte ende toelech als men van meninge was de zelve noch naer de droochmalinge uyt den eygen grondt van de Beesmter te verzwaren: is in Ianuario 1610 een zodanigen hogen vloedt gekomen, dat de buyten-Dijcken (ghelijck als oock die van verscheyden andere Landen ende Polders tot verscheyden plaetsen) doorghebroken zijnde, deze nieuwe ende zo gantsch onlangs opghemaeckte provisionele Dijcken mede tot verscheyden plaetsen op den 20 der voorsz maent deurghebroken, de | |
[pagina 225]
| |
Beemster, die alreets tusschen de dry ende vier voeten was uytgemalen, wederomme vol water gelopen, ende meest alle de Dijcken, inzonderheyt de stoppinghen ende Dijcken die deur't water ghemaeckt waren, van het binnen-water afghespoelt ende wech ghenomen zijn. Waer mede deze zo treffelijcke voorghenomen Dijckagie in disordre, ende met enen in disceputatie ghekomen zijnde, zijn evenwel zo wel de voorsz Hooft-ingelanden, als andere gemene Ingelenanden, den moet nietGa naar margenoot+ verloren ghevende, metten anderen verdragen de zake wederom met een nieuwe lust ende couragie by der handt te nemen. Ende zijn tot bevoorderinge der zelve van nieus tot Hooft-ingelanden beneffens d'eersteGa naar margenoot+ 16 verkoren de Heer Laurens Iansz Spiegel Raedt ende Schepen der Stadt Amsterdam, Meester Tobias de Koene Advocaet aldaer, ende tegenwoordelijck Dijckgraef van de Beemster (dien wy deze curieuse beschryvinge des zelven Meers ende syner Dijckagie geerne danck weten) Wybrandt van Warwijck, Ian Hellinx, Nicolaes van Bambeke, ende Augustijn van Peyn, Koopluyden ter voorsz Stede, d'Heer Dierick Gerritsz Meerman Schepen van Delft, Meester Ian Binnenblijf Burgemeester van Hoorn (in wiens plaetse namaels is ghesuccedeert d'Heer Burgemeester Willem Pietersz Hases) een van de Burgemeesters van Purmerendt, Meester Thomas Blommaert van Haerlem, ende Ian Pellicorn van Leyden. De welcke nevens den laetst genoemden Heer Dijckgraef (die sy voor den tijdt van twe jaren tot de bedieninge van het zelve officie verwillicht hadden) tot Heemraden hebben verwillicht de voornoemde Kornelis Arentsz, Frans Iansz Molenwerf ende Dierick Fransz, mitgaders noch Kornelis Kanter van Amsterdam, mede Ingelande van de voorsz Beemster. Deze Heemraden hebben met hare geduerige neerstigheyt ende goede toezicht, sommaels oock van enige van de Hooft-inghelanden, ende inzonderheyt van den voorsz Sr. Dierick van Os ende Ian Klaesz Kroock, zo veel te weghe ghebracht, dat alle de Ring-dijcken, tot over de twaelf duysent Roeden toe, Rhijnlandtsche mate, binnen vier maenden tijts meest volmaeckt ende in behoorlijcke ordre ghebracht, oock in elf maenden tijts, namelijck van den 24 Iuny 1610 af (als wanneer de zeylen eerst aen de Molens wierden gheslagen) tot uytgaende May, oft 'tbeginsel van Iunius 1611 toe al het water genoechzaem uytgemalen, ende de zake zo verre ghevoordert (buyten hope ende opinie van meest alle de ghene die't zagen, oft daer van hoorden spreken, maer in zonderheyt van de ongelovige benabuyrde huysluyden) datter noch dat zelve jaer zeer veel Sloten zijn gemaeckt worden, ende 'tgehele werck voltrocken hadde kunnen worden, indien de weeckheyt van den gront ende d'overvallende Herfst ende Winter 'tselve niet en hadde belet: Waer deur de laegste grondt wederom tot by de derdehalve voet onder water gheraeckt is, maer de buyten-wercken middeler tijt meer ende meer verzwaert ende gherepareert zijnde, is voorts alle 'twater goets tijts in't voor-jaer 1612 door de Molens (die noch tot het getal van 36 toe waren vermeerdert) wederomme daer uyt ghebrocht, ende de gantsche Beemster op den 19 May 1612 geheel drooch ende waterloos bevonden. Sedert welcken tijd de binnen-wercken (die deur't water meest wederom toegespoelt waren) van nieus by der handt genomen zijnde, alle de zelve in min als vier maenden tijdts zijn volmaeckt geweest, ende alle de Landen perfectelijck in hare Sloten, Wegen, Wateren ende Kavelen gheleyt, zo dat op den 30 Iuly de | |
[pagina 226]
| |
Kavelinge op het huys te Purmerent tusschen alle d'Ingelanden is ghedaen, ende een ijder sijn landt by de Ga naar margenoot+Kaerte perfectelijck aengewezen. Welcke Ingelanden voorts hunne Landen aenveert, de zelve met huysen bezet, ende ijgelijck na sijn zinlijckheydt beplant, gebeneficieert ende gecultiveert hebben, datter alrede zeer veel zaets in dese tweleft voorleden jaren gheteelt, veel duysenden Beesten gheweydet, ende vele goede vruchten uyt ghetrocken zijn, tot een zonderlinghe weldaet van alle de Nabueren, die, in plaetse van een zo vervaerlijcke ende hare landen jaerlijx afslytende Meer, nu zo schonen partye Lants, tot over de zeven duysent vijf hondert Morgen groot (behalven de dijcken, egalementen, sloten ende wegen, tsamen over de 1000 Morgen bedragende) voor hare jaerlijx meer ende meer pericliterende huysen ende woningen hebben ghekregen, Daer van oock het ghemene Landt hier na een grote beneficie sal konnen trecken. Aengaende de Ga naar margenoot+ghelegentheydt van dese Meer, nu tot een Eylandt gheworden, als hebbende buyten rondtsom een sloot oft gracht van vier, vijf, zes, zeven, ende op sommighe plaetsen van acht ende thien Roeden wijdt, ende vijf, zes, zeven voeten diep, tot een boesem ende uyt wateringhe zo wel van sijn eygen water, diens Molens daer op malen, als oock van dat van de buyten-landen, ende tot een deurvaert van alle de schepen ende schuyten, die te voren deur de voorsz Meer plachten te varen: zal-men weten, dat de Beemster gelegen is in een zeer bequame ende rondsom volckrijcke plaetse, als nemelijck int midden van zeer veel grote treffelijcke ende rijcke Dorpen, hebbende int zuyden, nu met een brugge daer aen vast ghemaeckt, de stadt van Purmerent, ende niet verre van daer de twe rijcke vermaerde Dorpen Wormer ende Iisp, mitsgaders het ghehuchte van Neck, int oosthuysen, Quadijck ende Obrede, int noorden de Beets, Somerdijck, het gehuchte van Vierhuysen, Audendijck ende Avenhoorn, int westen de twe grote machtige Dorpen van Rijp ende Gracht, zuydt ende noordt Schermer, oost ende west Misen, met het ghehuchte van de Volgers ende vuyle Gracht. Ga naar margenoot+Den toeleg ofte grondt van den Dijck is ghemaeckt op de breedte van acht Roeden Rhijnlandtsche mate, daer op een dijck gheformeert is van twe Roeden gloyens, anderhalf Roede kruyns, ende twe, tot sommighe steden derdehalf ende drie Roeden druypens, zeven Zijpsche oft acht Hondtbossche voeten hoog, hebbende een binnen ofte Notsloot, tot afscheydinghe van den dijck ende landen, van twe Roeden, ende tot sommighe plaetsen van derdehalf ende drie Roeden breedt. Binnens dijcks zijn ghemaeckt thien grote ende Ga naar margenoot+line-recht-gaende wegen, op ghelijcke distantie van den anderen afgheleyt, elx breedt wesende drie Roeden, lang enighe 1900. enighe 2000 ende 2100. doch de middel-weg meer dan 2900 Roeden, Dese wegen nu hebben aen weder-zyde een sloot van anderhalf Roede wijdt, daer uyt de wegen geformeert zijn behalven noch verscheyden bywegen tot aenleydinghe op de nabuerighe Dorpen ende verkortinghe van ander wegen gemaeckt. Tusschen elcken weg zijn op ghelijcke distantie gheleyt acht grote deurgaende ende den anderen Ga naar margenoot+kruyssende Water-tochten, op de breedte van twe Roeden, ende vijf voeten diep, behalven eenighe andere wateringen ende molentochten, zo tot gerief van de vaert, ende omme bequamelijck met de schuyt aen alle de landen te mogen varen, als oock inzonderheydt om het regen-water uyt de kavel-sloten in de Molentochten, ende zo voort aen de Molens te brengen. Ga naar margenoot+Tusschen dese wateringen ende de wegen zijn alle de Landen in zulcker voegen in vierkante blocken van | |
[pagina 227]
| |
hondert Morgen gheleyt, ende wederom in stucken van twintich Morgen op de lengte van 250. ende de breedte van 50 Roeden afghedeelt, ende met scheyd-sloten van twaelf voeten breedt van den anderen ghescheyden, dat de hoofden oft de voor-eynden van alle de Landen aen enigen wech, ende d'achterlanden aen een der voorsz water-tochten ofte vaerten uytkomen. Ende alzo alle de Landen niet en zijn van ener hoogte, zo is de gantsche Beemster in vier Polders afgedeelt, ende elcke Polder van zo veel Molens verzien, dat hy sijn water bequamelijck ende by tijds quijt mach worden, tot welcken eynde het ghetal van de Molens tot 45 toe is vermeerdert. De Arenbergsche Polder, wesende ontrent 2000 Morgen groot, wort van twaelf Molens bemalen: de Boven-polder, over de 1900 Morgen groot, van thien: de Middel-polder met den ondersten Polder van dryendertich. Om de voorsz afpolderinghe bequamelijck te doen, zo is de gront van de Beemster noch onder water wesende tot twe mael toe perfectelijck over ijs ghepeylt ende gediept, als oock gheboort, ende namaels drooch ende afgheroeyt zijnde, in alle de stucken tot verscheyden plaetsen ghespit ende gheproeft gheweest, omme de landen, zo naer als doenlijck, met malkanderen te verghelijcken, ende de slechtste by de beste te voegen, ghelijck als naerder ghezien kan worden uyt de conditien van de kavelinghe voor desen in druck daer van uytghegaen, Waer inne onder andere mede vijf plaetsen tot Kercken ende Kerckhoven, ende voorts verscheyden pleynen tot Marckt-plaetsen op de kruys wegen gheordineert zijn, Daeromme wy ons voorts in dese ende enighe andere, ter voltreckinghe ende onderhoudinge van zo loflijcken werck ghearresteerde keuren ende conditien, om der kortheydt wille tot de voorsz ghedruckte boexkens gedragen, ende liever hebben den Leser tot de inspectie van een zo onghelovelijck stuck te verzenden, als hem met langer discoursen op te houden, niet twijffelende of hy zal 'tselve ziende, naer exempel veler anderen, alzo qualijck konnen gheloven dat het oyt een zodanich Meer ende Water (ghelijck hier voren gheseyt is) geweest zy, als veel andere, ende namentlijck alle de Nabueren, konden gheloven, dat het oyt tot landt ghebracht, bedijckt ende drooch ghehouden zoude hebben konnen worden, 'twelck-men nochtans alsnu door Godes gratie met ogen kan zien. |
|