Nieuw Nederlandtsch caertboeck
(1616)–A. Goos, Reinier Telle– Auteursrechtvrij
[pagina 208]
| |
Beschryvinghe van de Zype.HOe-wel wy in de beschryvinghe van Hollandt, om des vermaertheydts wille, vry wat langhe zijn bezich gheweest, ende onghelijck meer van 'tzelve Landtschap ghezeyt hebben dan van enige ander in Nederlandt, zo en kunnen wy dan noch daer niet af-scheyden, zonder eerst te verhalen twee zonderlinghe wonder-wercken denzelven lande betreffende, ende daer inne voornemelijck aen te mercken, namelijck het bedijcken ende verlossen zo uyt den gheweldigen Kercker der woendende Ze, als uyt de diepte der binne-wateren, van die twe wijdt-beroemde Polders, by den Hollanders d'een de Zype geheten, en d'ander de Beemster, de welcke wy oock tot naerder ende klaerder bescheyt des nieusgerigen Lesers goet ghevonden hebben elck met een bezonder koper-stuck af te beelden, ende nae't leven (zo-men ghemeenlijck spreeckt) te vertonen. Gelijckerwijs dan de Moeder der dingen Natuere, oft om beter te spreken) de Vader ende Schepper der Natueren, Godt de almachtighe, den lande van Sicilien, in de engte der Ze, die 'tselve van Italien af-scheyt, gegeven heeft de twe Monsters Scylla ende Charybdis, die de Poëten schryven met vervaerlijcke ende altijdt bassende honden rond-om 'tlichaem bezet, en door veel schip-breucken berucht te wesen: Ghelijck het Eylandt Euboca, nu ter tijt Negroponte gheheten, den vreesselijcken berg ofte steenklip Caphareus heeft, die zo zeer van de Schippers ontsien is: ende gelijck Barbarien oft Lybia syne Syrtes oft droochten heeft, daer zo veel schepen op ghebleven zijn: also heeft oock Hollandt sijn ontsachelijck Monster-dier, 'twelck de Inwoonders, zo van wegen het rasende ghebrul der Ze-baren, die aldaer nacht noch Ga naar margenoot+dach van smyten, stoten, ende vernielen en rusten, als oock van weghen het pael-werck, teghen de woedende uytzinnigheydt des zelven Monsters met onuytspreckelijcke kosten op-gherecht, ghewoon zijn te noemen 'tHondts-bosch, Dit gewelt van palen en stenen, hoe-wel het in grootte ende hoogte het top van de Duynen te boven gaet, zoude nochtans van kleyne tegen-weer wesen, ten waer het door stadigen arbeydt ende kosten dagelijx onderhouden ende vermeerdert wierde tegen het nimmermeer ophoudende gheknaech des al-verslindenden Oceaens. Ick hebbe gezien (schrijft Iunius) dat de golven ghehele stenen van 200 pondt swaer als een kaets-bal opghenomen ende uytgheworpen hebben op't strandt daer dit wonderlijcke werck aen ghelegen is. De palen des werx zijn met hey-blocken wel diep ende vast in de aerde ghedreven, liggende de tusschen-plaetse der zelve vol grote ende sware stenen. De jaerlijcksche arbeydt van de Timmermans ende ander werck-luyden houdt dit Bolwerck in sijn kracht, en daer zijn enige treffelijcke mannen toe ghestelt die op alles goede toezicht hebben, ende dit Hondts-bosch voor gantsch Hollandt (wiens welvaren daer aen hangt) verzorgen. Het pael-werck streckt langs den oever der Ze dry gehele mylen verre, dienende voor een strandt der Ze, alzo Hollandt, aldaer met een bult uytstekende, ende over zulx den noord-westen windt onderworpen zijnde, het goede beschut van de zant-duynen ende stranden tegens den Oceaen (immers zo schadelijcken, als profytelijcken nabuer) begint te verliesen. Dit Hondts-bosch is by wylen ingebroken, tot grote verderffenisse van heel Hollandt, trots alle de macht | |
[pagina 209]
| |
[pagina 210]
| |
van palen ende stenen om dat te behouwen ghebruyckt. Daerom dat oock naderhant achter aen't Paelwerck, tot meerder zekerheydt, een Zantdijck ghemaeckt is, geheten de Nieuwe Slaper, gelijck er tusschen Groed ende Kamp een andere Zantdijck gelegen is, die sy noemen den oude Slaper, om dat Hollandt als op zulcken achter-dijck schijnt te slapen ende met het hooft (zo men zeyt) in't kussen te liggen. Welcken slaep, na 'tseggen van sommighe Lieden, nu des te gheruster mach toegaen, overmits het Hondtsbosch tegenwoordig zo groten last niet en lijt, de Ze allenskens wat ingheruymt zijnde, die zo nauwe niet en wilt betoomt wesen, maer wat spelens hebbende, metter tijdt haer zelve met Zandtbergen beschanst. Ga naar margenoot+Van Petten af, 'twelck een Dorp is drie mylen van Alckmaer gelegen, daer 'tvoorsz Paelwerk ophout begint het Zijp-landt, alzo genaemt van een Canael de Zype geheten, dat door 't strandt by de Ze gemaecktzijnde, in't wassen des waters deze streeck, eer sy bedijckt was, plach te overvloeden. Dit Canael, wanneer't ebbet, is te voet ende met de wagen wel te gebruycken, maer als de vloet wat hooch gaet, wordt het niet zonder perijckel verzocht, zo dat de wagen driftich zijnde ('tis by wylen gebeurt) met beesten ende Menschen 'tZewaert in wordt gesleept. Het Zijp-landt is een aenwas ende voor-landt uyt der Ze, die elders landt-gierich, hier nochtans hare mildtheyt betoont heeft. Licht tusschen de Zee aen't WEsten, ende de ze-dijck, die van Medenblick afkomende tot Petten uytloopt, aen't Oosten: in't Noorden heeft het al mede de Ze, het verdroncken Tuysen-landt (daer na Iunius menige de oude oude volckeren Tusij plachten te wonen) ende de Eylanden Wieringen, Texel etc. Ga naar margenoot+De grootte van't Zijp-landt van de Slicker-dijck, die in't Noorden leyt af, tot den eynde toe, is 9378 Morgen, tot 600 roeden van 12 voeten de Morgen, hebbende in den ommeloop negen mylen. Ga naar margenoot+Dezen heerlijcken aenwas, zijnde als een vergeldinge van de voorgaende schade by de Ze gedaen, heeft de Hollanders somtijts aenghelockt die met dijcken te becingelen, ende als een erfgoet, tegen alle aenstootder na-briesschende baren, aen den vasten gront van Noordthollandt te hechten, dan het is al qualijck afgelopen, ende door de felle wreetheyt der tempeesten verstoort gheworden. Wy lesen in de Duytsche Chronijcke van Hollandt, dat Willem, d'eerste Here van Schagen, by de Zype ontrent Sint Martens Dorp een groot stuck landts dede bedijcken, dat hy noemde het Nye-landt, 'twelck zonder twijffel verstaen moet Ga naar margenoot+worden van't Zijp-landt, inde tegenwoordige Chaerte vertoont. In't jaer 1552 ende 53 is 'tselve landt wederom van't zout water verlost ende beverscht geworden by den Here Nicolaes Nicolai, een Man met een Godlijcke geest begaeft, ende broeder van den vermaerden Poeet Ioannes Secundus. Bedijckt zijnde, werdt het terstondt van veel menschen, tot landneringe ghenegen, bewoont, ende met veel fraye huysen betimmert, onder welcke oock de Ionckheer van Buchoit, een vermaert Man door sijn deugden ende afkomst, gelijck als Iunius getuycht, enige zoudtketen hadde doen stellen, om zout te maken in zekere grachten daer toe gedolven. Dan eylaes! een grouwelijck achter-jarich tempeest, opgheresen den eersten Novembris anno 1570 heeft geheel dese streeck ende heerlijcken aenwasch de Ze weder toegeschreven, de Dijcken aen veel kanten doorghebroken, ende veel menschen, beesten ende schone huyzen jammerlijck doen verdrincken, welcke schade oock veel Hollandtsche, ja meest alle Nederlandtsche Steden aen de Ze gheleghen | |
[pagina 211]
| |
ghemeen is gheweest, zijnde 'tjaer, den dach ende Maent van dezen inbreuck in de naervolgende ghemene rijmkens begrepen: D'eerste daCh Van NoVeMber AeoLVs opstaCk,
Doen door het feL bLasen de ZIIp-dIICk InbraCk.
Hoewel nu die schade onwederhaelbaer te wezen scheen, ende dat vele niet en konden gheloven, dat dezeGa naar margenoot+ Land-streke oyt meer bedijckt, oft te rechte ghebracht zoude kunnen worden, zoo isser nochtans voor heel weynich jaren, door de hulpe van zommigge treffelijcke Luyden, ende de goede voorzichtigheyt van de Edele mogende Heren Staten des Landts, een nieuwe dijckagie gheproeft, die in korter tijdt zo verre gebracht is, dat het te hopen staet dat de dijcken voortaen de kracht der Ze lichtelijck zullen konnen wederstaen, EndeGa naar margenoot+ wat aengaet de grondt, die is (zo veel men uyt den oogst van de eerste jaren kan afnemen) zo uytnemende vruchtbaer, dat hy voor gene Hollantsche Landouwe en heeft te wijcken. |
|