Reizen en avonturen van mijnheer Prikkebeen(1858)–J.J.A. Goeverneur– AuteursrechtvrijEene wonderbaarlijke en kluchtige historie Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] XVII. Hoe mijnheer Prikkebeen nogmaals de vlugt neemt. Nelle zegt: ‘Kom, vlugten wij En kom naar mijn land met mij!’ Doch hij schudt bedroefd het hoofd; Wat hij Ursel heeft beloofd Valt hem eensklaps zwaar op 't hart. - Arme man, groot is zijn smart. Maar toen eindlijk Peternel Zegt: ‘Kom, engel, kom toch snel; In de landstreek, waar ik woon, Vindt ge vlinders wonderschoon,’ Toen kon Prik haar niet weerstaan En roept: ‘Schatje, laat ons gaan!’ [pagina 65] [p. 65] Voordat Ursula ontwaakt, Wordt nu alles klaar gemaakt. De kaptein geeft op hun beè Hun een boot met roeijer mee, Die hen zonder ongeval Brengen moet naar vasten wal. Prikkebeen met zijne bruid, Die haar mop in de armen sluit, En de Speelman.... deze drie Vlugten zoo in compagnie. - Op de maat van Speleman Roeit de roeijer wat hij kan. [pagina 66] [p. 66] Door een langen slaap verkwikt, Ontwaakt Ursel en ze schrikt, Daar ze Prikkebeen niet ziet. ‘Broêr, waar ben je? Hoor je niet?’ Roept ze; maar er antwoordt geen; Driftig springt zij op de been. Prikkie was al ver van boord, En toen Ursula dat hoort, Krijgt ze een vlaag van razernij; - Wild stoot ze iedereen op zij, Grijpt zich aan de touwen vast En klimt in den hoogsten mast. [pagina 67] [p. 67] Daar juist komt de sloep aan 't strand; Allen springen blij aan land En een warm: ‘Wien Neerlandsch bloed’ Geeft lucht aan hun vol gemoed. - Zelfs de mop bromt wel te vreê In het koor met de andren meê. Ursel, ziende hoe Prik landt, Houdt, in woede en drift ontbrand, Zich niet meer bekoorlijk vast; Gillend tuimelt ze uit den mast; Maar gelukkig houdt een touw Nog in 't vallen de arme vrouw. Vorige Volgende