Reizen en avonturen van mijnheer Prikkebeen(1858)–J.J.A. Goeverneur– AuteursrechtvrijEene wonderbaarlijke en kluchtige historie Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] VIII. Hoe mijnheer Prikkebeen door de zorg van zus Ursula toch nog ontdooid raakt. Schoon ze bitter klaagt en schreit, Hem met zoete naampjes vleit En met tranen overgiet, Wat ze doet, het helpt haar niet; Koud en hard als marmersteen, Blijft de heele Prikkebeen. Daar zij evenwel 't gebons Van zijn hart voelt, neemt ze een spons, En zij wrijft hem heel niet malsch Daarmee borst, gezigt en hals. Door 't gekriewel en gedoe Is hij haast aan 't lagehen toe. [pagina 29] [p. 29] Al, wat zij bedenken kan, Doet zij voor den armen man; Kommen vlierthee, kokend heet, Giet zij in hem. 't Klamme zweet Breekt weldra den sukkel uit En ontdooit zijn harde huid. Ursula, zoodra zij 't ziet, Treuzelt nu ook verder niet, Maar bindt hem, zoo lang hij is, Aan een braadspit, waar toch wis Nu de hitte en laaije gloed Hem wel heel ontdooijen moet. [pagina 30] [p. 30] Daar de hitte in korten tijd Zich door 't gansche schip verbreidt, Dringt die ook door lijf en leên Der bevrozen Turken heen. Zoetjes aan ontdooid geraakt, Zijn ze als uit een droom ontwaakt. En in woesten toorn ontbrand, Grijpen zij nu 't zwaard ter hand, Komen boven en verslaan Al, wie hun maar durft weerstaan; Hunne sabels, scherp en goed, Druipen dra van Christenbloed. [pagina 31] [p. 31] Ursula zit, bleek van schrik, Nog bij 't vuur en braad haar Prik, Tot een grimmig turksch mijnheer Binnenkomt met blank geweer. ‘Och pardon, heer officier!’ Riep ze; ‘ik braad een Christen hier.’ Prikkebeen begreep thans wel, Dat het uit was met het spel; Ook was voet, wang, oor en hand Hem al tamelijk verbrand. ‘Ursel,’ riep hij, ‘‘schielijk, bind Los me; ik ben ontdooid weer, kind.’ Vorige Volgende