Reizen en avonturen van mijnheer Prikkebeen(1858)–J.J.A. Goeverneur– AuteursrechtvrijEene wonderbaarlijke en kluchtige historie Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] VI. Hoe mijnheer Prikkebeen bitter bedroefd is, maar eindelijk toch uit den visch verlost wordt. 't Was gelukkig, dat net kwam 't Schip ‘Fortuin van Rotterdam’ En door 't zenden van een boot Allen redde van den dood. - Vier stuks menschen en den mop Haalden ze uit het water op. Onderwijl zit Prikkebeen Nu met Dikkie heel alleen Tot des walvisch bittren last Nog daar in zijn ribben vast. - 't Beest had hen van harte graag Ook gesleten uit zijn maag. [pagina 21] [p. 21] Doch, dat lukte ditmaal niet. - Prikkebeen huilt van verdriet En is doodelijk bedrukt, Dat zijn Nel hem is ontrukt. Wat al Dikkie zegt en troost, Prikkie huilt maar onverpoosd. Eindlijk echter krijgt het dier Aan het braken weer pleizier; 't Hossebost hen heen en weer, 't Gooit en smakt hen op en neer, Tot hun alles binnen kort Geel en groen voor de oogen wordt. [pagina 22] [p. 22] De arme walvisch hijgt en kreunt, Dat zijn gansche ligchaam dreunt; Uit zijn zijde druppelt bloed, Prikkebeen krijgt weer wat moed, Doch de Dikke, daar hij 't ziet, Roept: ‘Grut, dat begrijp ik niet!’ Werkelijk was hulp nabij; Walvischvangers waren 't. Zij Kregen pas den visch in 't oog, Of ze kwamen, en daar vloog Een harpoen hem zóó door 't lijf, Dat hij gaauw lag dood en stijf. [pagina 23] [p. 23] 't Beest werd aan den wal gebragt, Stuk gemaakt en afgeslagt; Doch, bij 't oopnen van zijn mond, Raad ereis, wie men daar vond? - ‘Goeije morgen!’ riep heer Prik, ‘Goeije morgen!’ riep heer Dik. Prikkebeen tast, pas aan land, Naar de Haarlemer Courant; Maar de Dikke roept: ‘Och heer, Lieveling, heb 'k jou daar weer!’ Want hij vond zijn pruikje, dat In een van de darmen zat. Vorige Volgende