Gedichten en rijmen(1836)–J.J.A. Goeverneur– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 137] [p. 137] De oogst. 't Is Oogsttijd. Ginds, in 't donker woud verscholen, Bespiedt de Dood met gierig oog het veld; Reeds heeft zijn hand de zeis omkneld, Geen rijpende aar blijft voor zijn oog verholen. 't Is Oogsttijd. Zie hem grijnzend nader treden; Hij heft den arm, en de aren vallen neêr, Zijn buit vermêert zich meer en meer, En halm bij halm zinkt, van zijn hand doorsneden. 't Is Oogsttijd. Hoor die doffe toonen klinken Als donderknal, vermengd met windgefluit; Dat is de juichtoon, dien hij uit, Bij 't zien des roofs, dien hij deed nederzinken. [pagina 138] [p. 138] 't Is Oogsttijd. Zie.... maar in het nachtlijk duister Verflaauwt zijn beeld, verdwijnt in 't ver verschiet, Zijn korts zoo juichend zegelied Sterft weg in naauwlijks hoorbaar spookgefluister. 't Was Oogsttijd. Maar, moog 'k nu nog 't hoofd verheffen, In volle kracht mij wortlen in deze aard, Misschien heeft hij mij thans gespaard, Om morgen des te zekerder te treffen. 't Was Oogsttijd. Maar, schoon nu mijn oog onttogen, De Dood keert weêr, misschien bij 't rijzend licht; Geen halm blijft veilig voor zijn schicht, Niet één, één aar ontgaat zijn zoekende oogen. 't Zal Oogsttijd zijn. Eens velt hij mij ter aarde, Eens rukt zijn hand mij van den stengel af, Eens sluit hij mij in 't duister graf, En ik herkiem, een zaad van ed'ler waarde. Bij d' Oogsttijd ligt die kiem in mij verborgen, Die kiem van bloei en eindelooze kracht: Dan vel me, o Dood! na korten nacht Volgt immers licht, volgt immers de eeuw'ge morgen. [pagina 139] [p. 139] 't Zal Oogsttijd zijn.... Welk denkbeeld doet mij beven? Eens rukt zijn hand mij van den stengel af, Dan.... zou hij me ook, als nutloos kaf, 't Verslindend vuur te grage prooije geven? - 't Zal Oogsttijd zijn! - ô Denkbeeld, dat nu beven En sidd'ren doet, dan troost in leed en smart, O blijf steeds leven in mijn hart, O blijf mij bij, wat me immer moog' begeven. 't Zal Oogsttijd zijn! Nu dient de kiem geschoten; Een korte poos.... reeds is de zicht gewet, Het kaf wordt aan een zij gezet, En 't nieuwe zaad schiet jonge, frissche loten! Bivouac bij Bautersem, 11 Aug. 1831. Vorige Volgende