Gedichten en rijmen(1836)–J.J.A. Goeverneur– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] Des zangers nachtwake. o Gij, die, ver van 't aardsch gewemel, Daar heen treedt langs uwe effen baan, Gij, wachters aan den blaauwen hemel, Wat blikt uw oog mij vriend'lijk aan? Uw schemergloed Verlicht mijn' voet Op 't eenzaam middernacht'lijk spoor; Maar, ach, uw pracht Dringt tot den nacht Van mijn verbrijzeld hart niet door. Er was een tijd, dat ik vol vreugde Uw talloos heir geschaard zag staan, En mij zoo kinderlijk verheugde, Staarde ik uw flonk'rend leger aan; Dat ied'ren nacht Zoo trouw ter wacht Aan 't ruim gewelf des hemels toog, En aan 't azuur Een gloed van vuur Ontstak voor mijn verwonderd oog. [pagina 30] [p. 30] Maar nu, nog de eigen glans en luister Heerscht op uw baan met de eigen pracht, Terwijl mij arme een nev'lig duister Omhult, een ondoordringbre nacht. Hoe hel gij lonkt, In mij ontvonkt Geen star den uitgedoofden gloed, Nu zij verdween, Die me eens omscheen En leven schonk en licht en moed. Hij toch, wien eens met heldre stralen De star der liefde in de oogen blonk, Blijft steeds in ak'lig duister dwalen, Als weêr die star zijn blik ontzonk. De hemeltrans Verliest zijn' glans, Het purper kwijnt aan 's aethers boog; De zonnestraal, De starrenpraal, 't Wordt alles duister voor zijn oog. Zoo mij ook; - maar, gij flonkerlichten! Reeds zie 'k uw' zachten stralengloed Voor 't vonk'len van de dagtoorts zwichten, [pagina 31] [p. 31] Die alles voor zich wijken doet. Uw luister taant, Vol fierheid baant Zij zich een' weg den luchtkreits door, En uitgebluscht Gaat gij ter rust, Van uw bestaan verdwijnt het spoor. o Vreugde! eens afgetobd door 't waken Toeft mij, mij ook eene kalme rust, Eens, - mogt dat tijdstip spoedig naken! - Word ik ook zacht in slaap gesust. Dan afgelost Van mijnen post, Rukt mij de tijdstroom met zich voort, En troostend beidt Me een eeuwigheid Van sluimer, door geen' droom gestoord. Vorige Volgende