Gedichten en rijmen(1836)–J.J.A. Goeverneur– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] Mina's eisch. Onder 't groenend loof der linde, Op de breede zodenbank, Vond ik 't meisjen, dat ik minde, Vroeg haar kus en minnedank. ‘Ga,’ - zoo sprak zij, en haar vinger Sloot mij beî de lippen toe, - ‘Ga naar and'ren, stoute dwinger, Ik ben lang uw proza moe. Gij, die 't nieuwe, dikke rijmboek In uw hersens hebt gepakt, Die, als met een pap van lijmkoek, t Eene vers aan 't ander plakt. [pagina 27] [p. 27] Die van and're meisjens zingen, And'rer schoonheid schetsen kunt, Zoudt ge mij een' kus ontdwingen, Mij, die gij geen rijmpjen gunt! Zing dan van uw idealen, Zwijg van mij in zang en lied, Maar, dat zij u 't loon betalen, Verg van mij die moeite niet!’ ‘“Mina, meisjen, koninginne, Hoofddeel van mijn eigen ik! Meisjen, dat ik eeuwig minne, Engel met den tooverblik! Ach, mijn tong, die 't nooit aan woorden Nooit aan dubb'le rijmen faalt, Schijnt geboeid met tooverkoorden, Als uw oog mij tegenstraalt. Want, gij moet het mij vergeven, Nog eene andere dan gij Oefent op mijn hart en leven Regten uit en heerschappij. [pagina 28] [p. 28] Zie niet donker! - 't Is de Muze, Ook een lieve, hupsche meid, Schoon bij buijen een Meduse, Vol van stijve koppigheid. Wil ik and're Schoonen zingen, Zij verleent mij klank en toon; Maar geen woord is haar te ontdwingen, Zong ik gaarne Mina's schoon. Meisjen, wilt ge de oorzaak weten? Ze is van ijverzucht niet vrij En met u in schoon te meten, Weet ze, is ware razernij. Daarom zwijgt ze, en wil niet zingen, Wijdde ik gaarne aan u een lied: Zonder haar de snaren dwingen, Lieve Mina! kan ik niet.”’ Vorige Volgende