Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes
(1874)–J.J.A. Goeverneur– Auteursrechtvrij
[pagina 183]
| |
was hare zuster een heel ander meisje! Dat ging zoo vlug, dat men er haast geen oog op kon houden, en daarbij bracht zij ook het fijnste linnen op de bleek. Eens zat de luie met haar spinnewiel in den tuin, en daar het een heete dag was, deed zij niets dan geeuwen en gapen en raakten hare handen bijna in slaap onder het werk. Terwijl zij nu zoo wat rondkeek, omdat de tijd haar zoo lang viel, zag zij een kikvorsch, die recht tegenover haar in het gras zat, zich op de achterpootjes had opgericht en met zijne groote oogen verbaasd toekeek, hoe zij luierde. ‘Wel mijn aardig diertje,’ sprak de luie, ‘hoe kijk je mij zoo wijs aan, alsof ge spreken kondt. Ja, ik wou, dat ge mij een goeden raad kondt geven, om van het spinnen vrij te komen, dat mij zoo vreeselijk tegenstaat.’ Toen zei de kikvorsch: ‘Van dat spinnen kan ik je wel verlossen; 't is maar de vraag, of ge tevreden zijt met mijne voorwaarde.’ ‘Och, allerliefste kikkertje, hoe zou ik dat niet?’ antwoordde de luie. ‘Zeg me maar, wat ik doen moet; doch zorg, dat ik van dit vervelende spinnen verlost word.’ ‘Als je 's avonds je wieltje voor de deur zet, zal 't garen 's morgens vroeg gesponnen zijn,’ antwoordde de kikvorsch; ‘maar heb ik drie jaren zoo 't garen voor je gesponnen, dan moet je daarvoor ook mijne vrouw worden.’ ‘De vrouw van een kikvorsch?’ dacht de luie; ‘dat is toch haast wat al te gek, wat zouden de menschen daarvan zeggen! Maar wie weet, wat in drie jaren gebeurt, en wat zou mij dan nog dwingen, hem mijn woord te houden?’ Zij gaf dus den kikvorsch terstond haar jawoord, onder voorwaarde, dat die drie jaar voor haar spinnen zou. De kikvorsch zeide haar nog, 's morgens bijtijds op te staan en den garenklos af te halen, opdat de moeder het niet gewaar werd. Ei, wat was de luie nu in haar schik, nu zij steevast iederen morgen haar garen gesponnen vond! Zóo had zij het al heel lang gewenscht. De moeder was verwonderd over de buitengewone vlijt van hare dochter; maar toch was zij daar natuurlijk recht goed over voldaan, want van de wonderlijke hulp en van de trouwbelofte wist zij volstrekt niemendal. De kikvorsch hield stipt woord, en werd ook in al dien tijd niet door een ooievaar of reiger opgesnapt, zooals zijne luie bruid gedacht en misschien wel half gehoopt had. Als de kikvorsch 's avonds voor de deur kwam, hoorde hij soms daar binnen in huis door eene heldere, liefelijke meisjesstem een vroom avondlied zingen. Dat was nu echter de vlijtige zuster, die bij haar spinnewiel zong; en dan loerde de kikvorsch menigmaal door het venstertje in haar kamertje en had er pleizier in, dat daar alles | |
[pagina 184]
| |
zoo net en proper leek, en dat de spinster zelve zoo knap en aardig was. ‘Och,’ zuchtte de kikvorsch dan bitter bedroefd, ‘dat toch mijne luie bruid maar een klein beetje minder lui mocht wezen! Op geld en goed heb ik zoo veel niet te zien; maar daarom staat het een meisje toch altijd mooi, zoo vlijtig en oppassend te zijn.’ Drie jaren zijn een lange tijd, maar als de eene dag zoo rustig op den anderen volgt, gaan ze toch voorbij, voordat iemand weet, waar ze gebleven zijn. Dat gebeurde nu ook hier, behalve dat de luie, die den dag, waarop ze haar jawoord had gegeven, niet onthouden had, volstrekt niet dacht, dat de tijd al zoo gauw om zou zijn. Daar trad nu op een morgen, toen zij juist aan het ontbijt zaten, een vreemde bediende binnen en zeide, dat de bruidegom, de kikvorsch, gekomen was, om zijne bruid af te halen. En och, och, wat volgde daar nu een schrik, een schreien er weeklagen, toen de luie toch wel met de waarheid voor den dag komen en bekennen moest, tegen welken prijs zij zich bij het spinnen had laten helpen! Intusschen kreeg zij toch spoedig weer moed en zeide tot moeder en zuster: ‘Maakt u evenwel maar niet ongerust; hoe zou zoo'n domme, onnoozele kikvorsch mij dwingen, met hem mee te gaan?’ Op datzelfde oogenblik ging de deur open en verscheen een wonderschoon jongeling in prachtige kleeding. Dat was echter niemand anders dan de kikvorsch; want de kikvorsch was geen echte kikvorsch geweest, maar een betooverde koningszoon. Deze had buiten al gehoord, wat zijne luie, ondankbare bruid zeide. Nu sprak hij: ‘Hebt gij uwe belofte aan den kikvorsch niet willen houden, dan neem ik ook mijn woord terug, daar ik nu een prins ben, en daarenboven ben ik op een zoo lui ding, als gij zijt, weinig gesteld.’ Het luie meisje dacht, dat zij van schrik en ergernis door den grond zou zinken, nu zij zelve zoo zulk een schoonen en beminnelijken prins voor altijd verspeeld had. De prins echter ging regelrecht op de vlijtige spinster toe, stak haar een ring aan den vinger en zeide: ‘Gij en geen andere zijt mijne bruid en zult mijne koninklijke gemalin worden.’ - En het vlijtige meisje zond den prins niet heen, en de volgende week al werd een prachtige bruiloft gevierd. De nieuwe koningin hield haar spinnewiel hoog in eere; maar de luie zuster zou nu wel graag van den morgen tot den avond hare vingers bloedig hebben gesponnen, had zij daardoor een prins kunnen krijgen; doch dat was nu te laat, want prinsen en koningszoons zijn niet altijd bij de hand en komen niet maar zoo alle dag door het raam kijken. - En dus moet elk meisje oppassen en haar wieltje lustig laten snorren, voordat het te laat is. |
|