Wie heeft de kerk gebouwd?
Voor lange, lange jaren is er eens een keizer geweest, die over een groot land regeerde en groote rijkdommen bezat. Deze keizer nu liet voor zijn geld eene hooge, prachtige kerk bouwen, en wou niet, dat iemand anders tot de kosten daarvan iets bijdragen zou. Hij wou de kerk heel alleen bouwen.
Toen nu de kerk geheel klaar was, beval hij, dat men voor de hoofdpoort in gouden letters zijn naam zou zetten, en dat niemand tot het bouwen had bijgedragen, dan hij alleen. Dit gebeurde, maar in den nacht verdween zijn naam en stond daar den volgenden morgen de naam eener oude vrouw voor, en dat die de kerk had laten bouwen.
Toen de keizer dat hoorde, verwonderde hij zich zeer en beval hij, den naam der oude vrouw weg te doen en daarvoor den zijnen weer in de plaats te zetten. Men gehoorzaamde aan dat bevel, maar toch was den volgenden morgen de naam des keizers weer verdwenen en stond die van de oude vrouw er voor in de plaats.
Dit gebeurde tot driemaal toe.
Nu kwam de keizer tot nadenken en vroeg hij aan zijne raden, wie die oude vrouw dan toch wel was? Vervolgens moest men haar voor hem brengen. Toen zij nu voor hem stond, sprak hij tot haar:
‘Lieve vrouw, wees zoo goed en zeg mij, hoe komt het toch, dat uw naam daar weer zoo boven de hoofdpoort mijner kerk staat? Ik meen toch, die alleen te hebben laten bouwen; maar zoo schijnt dit niet het geval te zijn. Zeg mij dus: hebt gij iets tot den bouw bijgedragen? Beantwoord mij openhartig deze vraag; er zal u daarom geen kwaad geschieden.’
Toen sprak de oude vrouw: ‘Heer keizer, daar gij dan de waarheid wilt hooren, zoo wil ik u die zeggen. Zie, ik ben maar eene arme oude weduwvrouw en moet mijn dagelijksch brood met spinnen verdienen; maar ik kon het toch niet over mijn hart krijgen, heel niets tot het godshuis bij te dragen. Toen heb ik een paar pond hooi gekocht, en dat strooide ik voor de paarden, die de steenen aanbrachten.’
Nu de keizer dit hoorde, begreep hij, dat het offer der arme vrouw Gode welgevalliger geweest was, dan al wat hij voor de kerk gedaan had, en besloot hij, haar naam rustig te laten staan.
Zoodra hij tot dit besluit was gekomen, verdween echter de naam van de oude vrouw boven het hoofdportaal, en stond daar den volgenden morgen zijn eigen naam in groote gouden letters voor in plaats.