Koning en handwerksgezel.
Een koning, die alles geloofde, wat hem verteld werd, beloofde aan ieder, die hem iets zeggen zou, dat hij niet geloofde, zijne dochter en zijne kroon. Toen kwamen veel menschen toe, die hem allerlei dingen voorlogen en jokkens vertelden, maar de koning geloofde alles. Op een dag meldde zich ook een handwerksgezel aan, die vertelde: ‘Ik ging eens buiten op het veld, verbouwde daar hennep, en kijk, die kwam schielijk op en groeide zoo hoog als een kerktoren. Hierop beproefde ik, bij dien hennep op te klauteren, en dat gelukte mij ook, want de hennep groeide recht als een kaars in de hoogte. Toen ik nu heel boven was, wou ik mij weer naar beneden laten glijden; doch op eens tuimelde ik en viel verscheiden voet diep in de aarde weg. Dit deed mij schrikken, dat ik op een draf naar huis liep, een schop haalde en toen mijzelf uit den grond opgroef.’ - ‘Ook dat geloof ik,’ zei de koning. De handwerksgezel vervolgde: ‘Na eenige dagen liep ik weer op het veld, klauterde andermaal bij den hennep op en kwam al heel spoedig in den hemel. Daar was alles wonderschoon en vertoonde een glans van heerlijkheid. Engelen vlogen rond en zongen heerlijke lofliederen. Daar zag ik ook mijne lieve ouders, geheel in goudstof gekleed; en zij reden in eene gouden koets en knikten mij vriendelijk toe. En toen ik een eind verder ging, daar, o koning, kwamen mij uw vader en uwe moeder tegen; die liepen in bedelaarskleeren en vroegen mij om een aalmoes.’
‘Dat is een leugen!’ riep de koning gramstorig uit; ‘een leugen is 't! Dat geloof ik niet.’
‘Goed dan,’ zei de handwerksgezel, ‘gij gelooft dat niet; maar ik heb het gezien en nu - denk aan uwe belofte!’
En de koning hield woord; de handwerksgezel verkreeg de hand van de dochter en werd later ook koning.