bidden, maar alleen aan de geluksmannetjes en aan al den rijkdom, die deze hem aanbrengen zouden. Al spoedig hadden zij Rubezahls lusthof bereikt, en de bloesems van de geluksmannetjes blonken hun verleidelijk in de oogen. Nu viel de herbergier daar begeerig op aan, rukte ze bij handen vol uit den grond en stopte ze in zijne zakken.
Op eens echter stond een grijsaard met een langen zilverwitten baard voor hem en riep hem een donderend halt toe. Verschrikt en over zijn geheele lichaam trillend sprong de man op, terwijl het kind vol vertrouwen op den grijsaard toetrad, hem de hand gaf en op bescheiden toon om twee bloemen van de geluksmannetjes verzocht.
‘Kind,’ sprak de grijsaard vriendelijk, ‘wat wilt gij daarmee doen, en waarom moeten het juist twee zijn?’ Jozef antwoordde: ‘Ik zou graag rijk en gelukkig worden, en mijn zusje moet het ook worden, opdat wij onzen goeden pleegvader niet langer tot last zijn en hem alles vergelden kunnen, wat hij voor ons gedaan heeft.’ - ‘Gij zijt een brave jongen,’ sprak de grijsaard, tikte hem vriendelijk op het hoofd en plukte hem een grooten ruiker van de bloemen af; ook propte hij hem er nog alle zakken mee vol en vermaande hem, goed op te passen en er geen van te verliezen. De knaap dankte hem wel duizendmaal. Nu echter keerde de grijsaard zich tot den herbergier en vroeg hem op barschen toon: ‘Wie zijt gij?’ - ‘Een arm man, die buiten zijn schuld in nood geraakt en ook hierheen gekomen is, om gelukkig te worden,’ antwoordde deze.
‘Ellendeling! Maak, dat gij mij uit de oogen komt! Zal ik u rijk maken, opdat gij weer spelen en lui en liederlijk leven kunt? Dan vergist gij u zeer. 't Geluk, dat ik hier uitdeel, komt alleen aan arme, onschuldige weezen toe.’ - ‘Och heer,’ stotterde de man, ‘ik ben ook een wees, en heb mijne ouders noóit gekend.’
Nauwelijks echter had hij deze woorden gesproken, of de grijsaard pakte hem bij den nek en slingerde hem met geweld in den afgrond. Een schelle kreet, een klagelijk jammeren volgde, maar toen werd alles stil. De knaap was van schrik neergevallen; hij durfde niet opzien, maar bad in stilte tot God. Nu nam de grijsaard hem bij de hand, sprak hem zacht en liefderijk toe en leidde hem uit den lusthof weer op den rechten weg.
De brouwer en de zuster zaten thuis om Jozef in bittere ongerustheid. Des te grooter was dan ook hunne blijdschap, toen hij springlevend en gezond weer thuis kwam en een grooten ruiker en de zakken vol geluksmannetjes meebracht. Hij verdeelde het geschenk van den berggeest terstond eerlijk in drie parten, waarna allen zich te slapen legden. Maar wat stonden zij verbaasd, toen zij 's morgens elk blaadje in zuiver goud veranderd vonden! Nu waren zij rijk en, wat meer is, ook gelukkig voor hun gansche leven.