trouw zorg voor mijne dochter, uwe meesteres.’ En ook de kamerjuffer zeide: ‘Dat wil ik;’ maar in haar hart was zij vol boosheid en arglistigheid.
Zoo reden de koningsdochter en de kamerjuffer weg, de eerste op den wakkeren Falada, de andere op den schimmel.
Toen het tegen den middag liep en de zon recht heet brandde, trokken de beiden over eene heide, en de koningsdochter kreeg erg dorst en snakte naar een verfrisschenden teug. Eindelijk kwamen zij tegen den avond aan een water, en toen zeide de prinses tot hare kamerjuffer: ‘Zit af en schep mij een beker vol.’ De juffer was echter onwillig en zei: ‘Ik heb geen beker om te scheppen; hebt ge zoo'n dorst, stap dan zelf af en drink aan de beek.’
De koningsdochter was deemoedig van aard en stapte af; maar toen zij zich over de beek neerboog, om te drinken, viel haar het lapje met de bloeddroppels uit den boezem, en voordat zij er naar grijpen kon, had de snelle stroom dat meegevoerd. Nu weende en klaagde de koningsdochter; doch de kamerjuffer lachte grimmig en zei, toen zij weer op wou stijgen: ‘Op Falada wil ik nu eens rijden; gij kunt op mijn schimmel gaan zitten.’ Dat deed de koningsdochter gewillig, want haar hart was bitter bedroefd, nu zij de gave en de bescherming van hare moeder had verloren.
Nu reden zij weer eene poos, tot zij in een bosch kwamen. Daar sprak de booze kamerjuffer tot de koningsdochter: ‘Als je leven je lief is, stap dan af en trek je kostelijke kleeren uit; geef mij je halssnoer, ringen en armbanden, want ik wil voortaan koningin zijn en gij zult mij als meid dienen.’
De koningsdochter wilde dit eerst niet doen; maar daar zij het geschenk van hare moeder had verloren, kon zij niets tegen de kamerjuffer uitrichten, en die sloeg haar en dwong haar, te zweren, dat ze aan geen mensch zeggen zou, wat gebeurd was, want anders zou het haar dood zijn.
Nu zwoer de koningsdochter, dat zij het aan geen mensch ontdekken zou, en zwoer bij kruid en gras, bij water en wind, bij hemel en aarde. Hierop moest zij de kleeren van de kamerjuffer aantrekken en op den schimmel achter haar aan draven tot aan des konings paleis.
Toen nu de oude koning de kamerjuffer met een hermelijnen mantel op Falada zag zitten, dacht hij, dat die de koningsdochter was, en zag de andere heel niet aan, nam zijn zoon bij de hand en bracht hem bij de ondeugende kamerjuffer. Vervolgens liet hij een grooten maaltijd aanleggen en werd de verloving openlijk bekend gemaakt.
De booze kamerjuffer vreesde nu echter, dat het goede paard Falada spreken en hare schandelijke ondeugendheid verraden zou, en daarom zeide zij tot den ouden koning: ‘Dat paard deugt nergens