De dagdief en de drie vogels.
Een dagdief had geen duit geld in den zak, maar veel honger in de maag, en nu wist hij niet, wat hij aanvangen zou. Zoo liep hij de stad uit, en toen hij een eind ver gegaan was, zat daar een raaf op een tak en kraste: ‘Graaf! Graaf!’ - ‘'k Wou nog liever!’ antwoordde de dagdief; ‘ik heb geen lust, om te arbeiden en een krommen rug te maken.’ Toen kwam een ekster aanvliegen, die een goeden raad voor hem wist en snaterde: ‘Bedel-zak! Bedel-zak!’ - ‘Hou je snavel!’ riep de dagdief; ‘ik vraag geen mensch om een stuk brood; daar ben ik veel te trotsch toe.’ En zoo ging bij verder. Eindelijk kwam hij ook bij de musch. De musch weet in iedere verlegenheid raad, en zoo ook hier. Zij zat op een tak en piepte: ‘Steel! Steel! Steel!’ - ‘Dat is wat moois!’ antwoordde de dagdief; ‘dat hebben de raaf en de ekster mij niet eens geraden, en die zijn toch waarlijk niet dom en verstaan dat handwerk in den grond. Maar,’ - ging hij na een poosje voort - ‘stelen is toch nog 't gemakkelijkst ambacht, en misschien hebben beiden mij daar uit pure afgunst en broodnijd niets van gezeid. Muschje, 'k wil je raad volgen.’
Zoo ging hij dan heen en stal. Maar hij werd betrapt en in het werkhuis gestopt. Toen hij op een akker met de andere gevangenen graven moest, zat de raaf weer op een boom en kraste: ‘Graaf! Graaf! Graaf!’ - Daarop antwoordde de dagdief: ‘Je hebt gelijk. Was ik je raad maar vroeger gevolgd!’