| |
| |
| |
Het Toneel der Konsten. Het Vyftiende Boek. Waar in verhandelt werd: De manier van verwen, en Coleuren te maken op Beelden, Beesten, Bloemen, Kruyden, en alles wat de Schilder-konst vereyst.
| |
I. Manier hoe men planeren moet.
Neemt de alderbeste vvitte Lijm, ende kookt den selven in seer schoon regen water soo dunnekens ende soo gemengt, dat vvanner den selven lijm koud is ende gestold, gelijk een Kalfs-vleesch-sop. Dan, sal men de lijm vvederom smelten ende een suyvere spongie nemen, en in den lijm nat maken, ende alsoo over 't papier strijken dat wel nat makende, en vvederom vvel laten droogen, ende is alsdan vaste ende gelijmt oft gepreserveert dat de Verven niet deur en slaan, ende het vverk ontcierende ende vloeyen. Maar in dien men 't Papier meent | |
| |
te vernissen, soo sal men om die te planeeren nemen Visch-Lijm van Visschen-been gemaakt, ende dat alsoo ook als boven gesoden zijnde, sal ment ook laauw ende gesmolten zijnde, met een spongie soetkens daar over strijkende nat maken, ende dat wel van stof ende vuyligheyt wachtende, laten droogen. Daar na soo sal men dat noch een maal laten met den voorsz. Lijm planeren ende droogen, ende als dan mach men 't werken.
| |
II. Van het aanleggen, diepen en verhoogen.
Om best ende alder-bequaamelijkst te seggen wat aanleggen zy, het welk de eerste eygenschap is: soo willen de konstenaren hier mede soo veel geseyt hebben, als eenig dink deser konste beleggen met eenigerhande koleur van Verw, het sy eenige Naekten, Kleederen, Beesten, Gronden, oft andere Metselerijen, oft partyen die men na den eysch des werks oft 't geene de stature is, dat men beleggen wil, moet oft wil gebruyken, ende haar proprieteyt, Coleur, ende aart eyscht: Ende dit aldus aangelegt zijnde, soo moet daar volgen een verdiepinge op sulke deel oft partye Verwe oft coleur dat gy simpelijk met eenerley Verwe als gesegt is, hebt aangeleyt. Ende welke verdiepinge is in effecte dit, te weten: Dat men alle tijd een Verwe op alsulken Verwe als men aangeleyt heeft, moet ordoneren die welke vetter sterker oft herder is, als u belegsel oft aanleggen is, daar meede dat dan ligte ende duystere plaatsen onderscheyden ende afgediept worden, naar de Konste van den dag oft de duysterheyt: Als wanneer de Sonne oft het licht yet van voren beschijnd oft treft, soo moeter krachtelijk volgen dat het achter sulk dink, daar de Sonne niet door en schijnd duysterder is, als daar de Sonne plad op schijnd | |
| |
ofte den dag van achter komende moeten voor ook duysterder weesen, soo is diepen hier te verstaan, verduysteren ende alle voukens van kleederen, alle inwendige Ledekens des Menschen ende Emolumenten, dewelke leege ingevallen staan, ende diep oft tegen den dag niet en staan, maar tegens den dag (dat is duyster) schijnen, deese moetmen met de voorsz. sterker verwen verduysteren ende diepen, na den aard der konsten, als sal geleert worden. Ende dit kan van den beminder der konsten ligtelijk begreepen worden, wanneer sy regard nemen op de konsten die sy voor hebben om te verlichten: Want den konstigen Inventeur ende snijder der platen, hebben sulke duysterheyd met het ardseersel afgediepd ende getekent: Ende waar men dan bevint dat den Inventeur de duysterheyd met het ardseersel heeft getoetst, daar moet ook van de Illiminist de verdiepinge oft sulke sterke verwe gelegd worden, want dit doende sullen alle emolumenten, voukens, ploykens, duyster plaatsen ende donkerheden heur seer nettekens uyt den lichte steeken ende onderscheyden staan.
Nu het derde eygenschap, is verhoogen, d' welk ook soo veel geseyt is, als de hoge oft ligte plaatsen daar het den dag oft het ligt plat op vertoont, sonder eenig impediment van lommerschaduwe oft duysterheyt, het welke ligtelijk ook van de konstenaar gemerkt wordt, als hy gade slaat, waar den Inventeurs geen ardseersel en heeft geleyd, 't welk gemeynlijk geschied op hooge plaatsen, als aan de menschen op de kaaken, booven op de neuse, op het voorhooft, kinne, schouderen, ellebogen, knien ende brayen, 't welk hem seer geerne altijd uytsteekt ende hoog vertoond, ende deese ende diergelijke plaatsen in den naakten, als ook in de kleederen oft andere dingen, hoe se dan mogen genaamd worden, moeten alsoo verhoogd worden | |
| |
met een lichter ende hooger koleur als daar se mede aangeleyd zijn, om daar meede de klarigheyd des menschen ende de doorschijnigheyd ofte glans aller dingen te maken ende uyt roetsen: Alle 't welke U. L. sal deur experientie leeren.
| |
III. Van de Gallen die men tot de Verwen moet gebruyken, welk in meest alle Verwen dient om die wel ende bequamelijk te doen loopen.
Overmits meest alle verwen hebben dat sy geen vettigheyd ofte onsuiverheid en willen lijden, bysonder die men tot het Illuminatien gebruykt, ende ook op geene vette dingen en wil vatten ofte hechten, soo moet men tot allen tijden wel scherpelijk letten ofte de Verwen wel loopen, dat is wel hechten ofte vatten, want hier aan leyd de perfectie des werks. Te weten, dat soo wanneer eenige plaatsen die men aanleggen, diepen ofte hoogen willen, niet volkomentlijk ende over al tot perfectie haarder koleuren en komen, so gelijket ofte een leer-kind beleyd hadde, ende op de hoexkens ofte kantkens niet en hadde gelet, daaromme op dat men de verwe dan wel mag doen lopen ende vatten, soo sal men nemen een ossen gal ende geen ander kokende met een weynig souts, soo lange tot dat se geen vuyligheyd ofte schuym meer en worpt, het welke men wel neerstig af-schuymen sal: ende stellen se alsoo te kouwen, haar ook van stof ende onreynigheyd bewarende: Ende dit koud wesende, sal men t' elke reyse een droppelken daar van in de verwen doen, op dat se alsoo bequamelijk lope ende vat, het welke ook als dan bequamelijk sal geschieden, indien men alle tijd sulks useert naar behooren, noterende dat sulke Galle der Verwe geen coleur en geeft noch neemd.
| |
| |
| |
IV. Van de Temperance der Verwen, waar meede men die temperen sal, welke hart ofte week moeten gegomt, ofte met lijm ofte water moeten getempert worden.
Men moet neerstelijk tot deese handelinge aanmerken, dat in de natmakinge, ofte om beter te seggen, op het water daar men de Verwen mede temperd, moet sonderlinge mate gehouden worden, dat men sommige Verwen niet te vet, ook niet te heel mager van Gomme en make, want sommige Verwe moet wat vet-agtig getempert wesen, als den Fermilioen, het ascus ofte Asch-blau, Menie ende Bresilie, maar de ander Verwen die moeten seer mager ende weynig gegomd wesen, ende ook sommige niet met allen, als den Fermilioen die men tot Lijf-verwe gebruykt, ook het blau, namelijk het smald, dese temperd men met seer schoonen Lijm.
Ende men moet weten dat men meestendeel Arabische Gom moet gebruyken, deese Gomme steld men te weyk met schoon regen-water, ende die gesmolten weesende, sal men die door eenen schoonen doek sijgen, ende wagtense dan voort van stof ende onreynigheyd, ende met deesen Gom-water sal men de Verwen temperen.
| |
V. Wat voor plaatsen, Verwen ende Coleuren in een werk eerst ofte lest sal aangeleyd worden.
Het is hoog noodig dat men eerst wete wat plaatsen in eenig stuk eerst ofte lest sal worden aangeleyt, want hier aan is seer veel gelegen, gemerkt | |
| |
dat dit de ordinantie ende het cieraat in een stuk genereert, want men sal soo men hier inne consideratie gebruykt, alsoo doende rijpelijk konnen maken de proprieteyt van elk dink, ende dat de Coleuren die meest by ofte van malkanderen moeten geleyd worden, altijd haar ordinantie houden, die alsoo verdeylende dat sy d' een den anderen niet en verdukken of en dooden, maar stellen meest ende alle tijd de Verwen verscheyden doch alle tijd naar de nature des werks ende sijnen eysch. Daarom op dat haar de Verwekens best mengen, aftekenen en lichtelijken mogte sien wat in een stuxken voor Coleurkens dienen.
Soo moet men voor al eerst de Lochtkens leggen in sulker formen als wy die hier na verklaren, elk naar zijn eysch, onderscheyden den Hemel, ofte de Wolken naar den sin des werks, als daar onder begrepen is schoon ende klaar, duyster ofte nevelachtig, donker ofte nacht, ende soo voort.
Daar na lecht uwen sand grond, ofte den steenagtigen grond aan, volgende de discriptie hier naar verklaart.
Ende volgens dien u naakten soo daar eenige zijn, ook in forme als op zijn plaatse volgd.
Ten vierden, suldy aanleggen de hayren, ende de baarden uwer naakten ofte personagien, ook der dieren ende beesten, op dat se soo geaart zijn, met welke sommig haar koleur ook volgens mogen aangeleyd worden: Sommige standaarts of steelen van boomen ende takken, ook wel eenig Houtwerk dat alsoo geaart is, 't welk den Konstenaar al naa zijn vernuft moet weeten te aarden ende coloreren.
Ten vijfden, sal men al het geene dat men den Besiëgeel sal aangelegt worden afveerdigen, als alle Schriften die binnen in 't werk oft op de kanten komende, ook eenige schijnselen in de Logt, en- | |
| |
de ook eenige Vrouwen kleerkens: ende in somma al wat het werk eyscht, daar men afveerdigen.
| |
VI. Van de Temperantie van de Verven te wrijven ende tot het temperen te bereyden.
Wy willen eerst van den Indie-blaau als een van de voornaamste verven beginnen, welk Indie-blaau wel lange ende sterk gewreven worden, met klaren water sonder gomme, ende hoe men langer wrijft hoe se schonder is: daar na sal men die met Gom-water temperen.
Het Operement, te weten het Geel, moet ook geheel sterk gewreven worden met oude pisse, hoe langer hoe beter, men machse dan drogen, wilmen, oft nat temperen, met schoon Gom-water.
Het roodt Operment, moet ook lange met oude pisse gewreven worden, ende getempert als boven van den gelen Operement verhaalt is. Spaans groen moet ook wel lang ende sterk gewreven worden, met wijnsteen ende wijn azijn, ende dan dat doorgedaan door eenen doek, ende het sapken alsoo gebesigt. Spaens Groen, op dese maniere als hier staat gewreven, ende met galle van een Snoek gemengt, maakt seer schoon groen.
Het Fermilioen moet ook sterk met schoon Regen water gewreven zijn, ende alsdan droge bewaart, wilmen, oft men magt ook nat zijnde temperen met Gom-water.
Bruyn root wrijftmen ook wel met schoon regen-water ende met Gomme getempert.
Lak salmen ook met regen water wrijven, ende met Gomme temperen. Roodt Krijt moet men in schoon regen water wrijven, ende weynig Gomme temperen. Loot-wit moet immers wel lange en hart gewreven worden, met seer klaar regen-water en met Gomwater temperen. | |
| |
Bruyn Ooker en kan men met lang wrijven ook niet verderven, met schoon regen water en met gomme temperen.
Lamp swart sal men ook met schoon regenwater wrijven, 't gene men binnen in 't werk wil gebruyken ende met Gom water temperen, maar dat men om de kanten prepareren wil, sal men maar met wat Edik ende water, onder den anderen wel heet maken, ende temperen. Wijnranken, oft persen steen gebrand, ende de kolen gewreven wel sterk en lange met schoon Regenwater, ende met Gom water getempert.
Het Goud sal men aldus handelen, men moet nemen opregt Salarmoniak ende seer vet klaar Gomwater, dat moet men soo lang wrijven tot dat het een wit papken worde, ende als dan sal men een blad geslagen Gouds teffens nemen, ende dat daar wel onder wrijven, tot dat het kleyn zy, ende dat kleyn wesende, sal men wederomme een ander nemen, ende dat ook alsoo kleyn gewreven zijnde, wederomme een ander, tot dat gy Gouds genoeg hebt, maar gy moet Noteren dat het selve Gout meer als een groote uyre moet gewreven zijn, ende als dan wel reyn opnemen, ende in een suyver glasen Schale doen, met seer klaar ende suyver regenwater, dat wat laau gemaakt is, ende roerent als dan met een suyver veerken om, wel onder een, ende laten 't alsoo staan sinken, ende wel gesonken wesende sal men het water soetkens afgieten, dat suldy al weder met schoon water vullen ende omroeren ende daar na weder afgieten, tot dat al de vettigheyt ende onsuyverheyt af is, soo dikwils suldy 't continueren, ende wel schoon ende klaar zijnde, suldy u Goud soetkens met een schoon pinceel in een schulpe doen, ende verspreyende in de Schelpe suldy 't laten droogen, ende als gy dat gebruyken wilt suldy schoon klaar ende dun gom- | |
| |
water nemen, ende gebruyken 't naar voorgaande temperatie, maakende altijt niet meer nat als gy wild verbruyken.
Alsoo moet gy ook met Silver handelen.
Men moet Noteren dat men de Menie moet soetkens siften door een zeefken van fijn Kamerijks-doek, ende geensins wrijven: want van wrijven word sy hard ende stuer, sommige wasschen de Menie, maar het siften passeert al, ende men Tempertse met schoon Gomwater. Voort aangaande de reste van Verwen sal men sonder wrijven Temperen ende hem Reguleeren na de Forme vooren verklaart, ende 't geene op de plaatse van elke soorte van Verwen sal verhaalt worden.
| |
VII. Van Bresilien wat Verwen uyt haar spruyte, hoe men die sal gebruyken ende oeffenen, kooken ende bereyden.
Om die te kooken ende wel te bereyden, soo neemt tot een half pond Bresilien ofte Vernebuk een mengelen goed klaar oud Bier, twee gemeyne Roemers oudt regenwater, hoe ouder hoe beter, ende een Roemer Wijn-azijn, drie loot witten klaren Aluyn, een lood Gomme Dragant, dit sal men t' samen op de helft koken ende als dan klaar afgieten, ende men sal 't wel suyverlijk voor stof ende vuyligheyt bewaren, ende gelijk zy versch gesoden wesende nog wat bleek is, ende hoe ouder hoe schoonder word, en dat men die terstond wil ende moet gebruyken, om daar mede yets te diepen oft aan te leggen, daarmense bruin sal willen besigen, soo sal men die geheel heet op het vyer maaken ende word als dan geheel schoon.
Ende als mense alsoo ongemengt, suyver ende alleen aanleyd sal mense gebruyken tot alle kleer- | |
| |
kens van Vrouwen ofte Mans. Dit sal men dan met schoone Lak diepen, ende men kan dese Verwe niet hoogen; Men leyter ook meest alle Comportomenten meede aan, als mense wat onsterker of dunder maakt, ende diept die met dikker ofte vetter Bresilie, ofte ook wel met Lak. Deese bresilie word ook seer dikwils tot verdiepinge geoeffend, als gy op zijn plaatse vinden suld.
| |
VIII. Van Purpere ofte Violette, 't welk uyt de voorsz. Bresilien spruyt, haar temperatie in diversche Formen.
Neemt van den selven Bresilie ende tempertse met gewreven lood wit, en doet daar Potasschen water in, en mengt wel onder den anderen, soo hebdy een uytnemende schoon Violet oft Purper, maar men moet wel toesien dat men mate in deese Temperantie hout: Want soo men in de Bresilie weynig wits ende veel Potassche-water deede, soo soude de Verwe svvart worden, en na dat men die licht hebben wil moet men daar veel wits in doen, ende tot een bruynder Purper meer potassen: want het staat te merken dat het Pot-assen-water de bruynigheyd geeft, maar wil men het Purper seer schoon bruyn hebben, soo doet men daar een weynig Smalts inne, ende soo dientse om een Fluweel aan te leggen; Ende deese maniere van Purper diept men met een schoon Veneets Lak, ende ook wel met Lakmoes, naar dat men de Coleuren cieren wil: Want wil men uyt den Blaauwen hebben, so moet men 't met den voorsz. Lak-moes diepen, oft andersints met den voorsz. Lak.
Wildy nu een lieflijk Coleur uyt de voorseyden Bresilie hebben, soo neemt van den voorseyden Purper, ende doet daar nog meer wits onder, en- | |
| |
de legget alsoo daar met aan, ende diepet met het voorgaande Bresilie, en het principaal diepsel salmen daar na nog met Lak leggen, ende verhoogent met Menie en lootwit, ende dit is een uytnemende schoon Couleur, en daaromme sal men alle het purper met de voorsz. twee substantien hogen na uwen eygen sin.
Met dit Purper, wanneer het wat ligtachtig wort getempert, leyd men ook sommige stedekens aan die van verre en flau leggen. Als men die diept met de selve Verwe die wat sterker is, ende die verhoogt men met een enkel witken: Ende alsoo leyd men ook de Avond ofte de Morgen-logtkens aan gediept ende gehoogt, als de voorsz. stedekens.
| |
IX. Van de Ascus ofte Heemels-Blau, zijnde temperantie, diepinge ende hooginge.
Het Hemels-blaauw ofte Ascus, sal men temperen met schoon klaar Gom-water en wat loot-wit daar onder, daar mede salmen 't aanleggen, 't geene men wil. Ende men sal het eerste diep leggen met wel gegomde smald: Ende het principaal diep daar na met Lak-moes weynig gegomd zijnde. Ende men sal 't verhoogen met den voorsz. Ascus, met vvat wits daar in. Met deesen Ascus leyt men ook aan alle Blauwe Logtkens, Land-schappen, Boomen ende Steeden. Die ook met den voorsz. purper aangeleyt zijn, ende die seer verre ende wijt schijnende, maar men moet hier meer wits dan blaauw toe neemen ende temperen. Die sal men diepen met den voorsz. Ascus die wat gegomt is, ende met een puer witken gehoogt. Maar Lant-schappen die wat naarder schijnen, die sal men aanleggen met meer blauws daar onder, desgelijks ook van de Boomkens ende | |
| |
Steden die naarder leggen, dit is de gemeynste maniere waar toe den Ascus meest gebesigt wort, te weten tot alle kleene Landschappen, Bomen ende Steden, die van verre leggen.
| |
X. Van de Smalt ofte bruyn Hemels-blaauw, waar toe sy dient in 't aanleggen, diepen ende hoogen met hare temperantie.
De Smalt is als den voorsz. Ascus, want hoewel die bruynder is, soo magmen die met meer wits Temperen, en aanleggen soo ligt als men wil tot alle Kleederen, Logten, Lantschappen, Boomen ende Steden, ende die sal men diepen met Smalt die bruynder is, ende het principaal diep met Lakmoes, ende hoogent ook met meer wits. Daar is ook een ander maniere van aanleggen: welke met den voorsz. Lak geschiet. Maar alsoo de aanlegginge niemant en dient, dan de geene die de Teken-Konste konnen, ende het Teykenen gemeyn is, soo waren wy aan twijfel oft wy 't hier stellen wilden oft niet.
Maar om den geenen te dienen, ende daar mede voor te komen die de Teken-konst verstaan, soo hebben wy hier by gestelt, datmen dit Smalt wesende van naturen ende ongemengt een uytnemende schoon Coleur, wel mag aanleggen aan alle Kleeren van Mans ende Vrouwen; Maar dewijle deese Smalte alle emolumenten en de Artseertselen dekt, soo moet men alle de Tapperijkens Emolumenten uyttekenen met Lakmoes, 't welk vet ende sterk is, ende daar na sal men 't met Lakmoes, dat een weynig magerder is, diepen, ende daar na nog het principaal diep leggen met vetter Lakmoes, ende dit Coleur verciert boven alle Verwe de Konste, Als men met Ascus met wat wits daar onder hoogt.
| |
| |
| |
XI. Van de Lakmoes en hoe men die temperen ende aanleggen sal.
Het Lakmoes dient nergens toe alleen aangeleyt, want sy wort rood ende vergaat van selven, anders dan tot een donker logtken aangeleyt, daar 't regent ofte onweer is: Daaromme moet sy met een ander blauw getempert ende gebruykt worden, ende dient daarom alleen in alle blaauwen te diepen ofte te bruynen, ende oft men die tot een nevelagtigen Logt schoon wilde gebruyken, soo moet men dog daar wat Smalts oft Ascus in doen, ende moet met den selven wederom gediept worden.
Maar om van den Lakmoes een schoon blaauw Coleur te maken, soo sal mense temperen met goede klaare Seep-sieders Loog die benemet haar de roodigheyt, ende maaktse helder Blaauw.
De Lakmoes die met water getempert is, haar coleur door te lange staan verlooren hebbende wort veel schoonder gemaakt dan tevoren, mits in doende wat Kalkx.
| |
XII. Van Indië-Blaauw, zijne proprieteydt ende temperantie.
Gelijk het lakmoes nergens alleen en moet worden aangeleyt, sonder eenige vermenginge van andere verwen, alsoo en mag men ook dit Indië Blaauw niet alleen ergens aanleggen, dan wanneer die getempert zijn met Loot-wit: Soo dienet tot alle waterkens, Yserwerk: blaauwe Metselerijen aan te leggen: De Indië-blaauw sal men met water een weynig wrijven, ende met Gom-water temperen. Ende dat moet men diepen met den selven Indië-blaau, ende een weynig Ascus oft He- | |
| |
mels-blaauw daar inne: ende daar na gehoogt met puren witten oft gemalen Silver, Ende dit is 't alle dat men daar meede aanlegt, of ten waare dat men dat onder ander Verwen temperde, oft andere Verwen daar onder deede, als 't voorsz. ende nog volgen sal.
| |
XIII. Van Bezië-geel, die men Duyvels Beziën noemt, om 't selve te gebruyken.
De Geel-besiën, oft Duyvels-besien naar dat gestooten, oft geplet zijn, sonder datse tot pulver gestooten zijn: 't welk niet en mag weesen, so moet men die te weyke stellen met witten Aluyn, ofte water daar Aluyn in gesmolten is, ende het sal hem tot een schoone geel Verwe geven: met den selven Coleur mag men allerhande Mans oft Vrouwen Kleederen aanleggen, ende die met Saffraan oft Schijtgeel diepen ende de principaal diepte met Lak leggen: Ende dit Coleur en lijdt geen hoogsel, want het hem boven alle hooge Verwen uytsteekt, om zijn sterkte wille: Het dient om alle schijnselen in den Hemel oft Logt te maaken. Alle Metalen leyd men daar meede aan: ook de Caarten daar men de Lantschappen mede onderscheyd, ook om alle Schriften, mede te Colloreren, ende hier wort ook het vier, ende alle vyer-vlammen mede aangeleyt.
In de plaatse van dit Besië-geel mag men gebruyken een Wortel Curcuma, die gemeynlijk noemt Mekin.
| |
XIV. Van 't gebruyk des Saffraans, ende zijn temperancie.
Men sal het Saffraan te weyke stellen met schoon regen-water, ende wil men 't hastig besigen, | |
| |
soo doed men daar wat aluyns in: ende wanneer men dat wil gebruyken om eenige Kleederen aan te leggen, so doed men daar Menie onder, ende wat Gom-water, hier mede mag men ook alle Goud werk aanleggen, als Koppen, Schaalen, Kroesen, Lampetten, Kroonen, Gevesten van Rapieren, ende andere Gouden cieraat.
Men sal dit diepen met Menie die wel gegomd is, ende de principaal diepte sal men met Lak leggen, en met gemalen goud hogen, het Saffraan also aangeleyd, diend tot alle omstralinge, ende stralen uyt den Hemel, aan het Hoofd eenes Salvators ofte der Apostelen: ofte heylige Mannen ofte Vrouvven, ende dat alles diepen ende hogen als vooren.
| |
XV. Van Operement hoemen die gebruyken sal.
Het Oprement is vergiftig, ende daarom moet men vvel toesien, dat men 't in den mond niet en laat komen. Ende men leyd daar mede ook alle Vrouvven klederen aan, na den aard ende qualiteyt der Personagien, vvant het is een cierende Verve, ende schijnd als zy den Satijn: Ende daaromme sal men daar mede aanleggen, vrouvven Mouvven, ende andere kostelijke Kleederen.
Ende diepend nettekens, met bruynen Ooker, ende de principaal diepte sal men met Roet, leggen: Sy en verdraagd ook geen hoogsel, om het fenijn vville; ende en vvord sonderlinge nergens anders meer toe gebruykt.
| |
| |
| |
XVI. Handeld van den rooden Oprement, ende zijne Operatie.
Het selve ook fenynig wesende, sal men ook met Gomme als het geel Operement temperen dat en diend ook nergens bysonders meer toe, dan om alle Mans en Vrouwen klederen aan te leggen, men moetet met Fermilioen diepen, ende het principaal diep met Lak leggen: Dese maniere van Oprement en lijd ook geen hoogsel als het geele, oorsake als boven, ofte ten ware met gemalen Goud, 't welk alle Coleuren in dese Konste ciert.
| |
XVII. Van den Masticot, sijn gebruyk en Temperantie.
Van den Masticot en is bysonders niet te schrijven, dat eygen is: Want hy word meest onder de groene Verven getempert, oft gemengd, dan sy word naar den aard der Konsten, ende wetenschap deser illuminatien gebruykt: Als te weten, wanneer men boven de verre Bergen die flau leggen, wil een flau verschijnende Logt leggen: Soo verdrijfd men dat van boven nederwaart, van het rood purperen Lochtken, naar de Bergen ofte Steede toe, met een soet verdrijvende Pinceel.
Of men besigt ook wel in Lantschappen die verre liggen, midsgaders ook in 't verhogen van eenige groene Bomen, ofte Bergen: Ook besigt men het selve wel in de plaats van besigeel, aan schijnselen in de Locht ofte andersins aan eenig deurschijnigheyd in der Logt.
| |
| |
| |
XVIII. Van de Schijtgeel.
Het Schijt-geel en wort ook by sonders niet gebruykt dan tot allen Metalen, ofte gele koper aan te leggen, als dat gediept wort met groen ende met Indi-blau, daar ander twemaal over ga, men diepet ook wel met Besien Geel, ende men verhoget met gemalen Goud.
| |
XIX. Van het Spaans-groen, hoe men dat temperen, aanleggen, diepen ende hogen sal.
Het Spaans-groen gewreven ende geprepareert, in forme als wy dat op een ander plaatse geseit hebben, te weten, in 't voor gaande, aan alle Vrouwen Kleerkens ook der Mannen, ook alle boomen ende velden, ofte eenig groen loof geleyd, ende dat net met Sapgroen gediept, met wat van den selven Spaans-groen daar onder, ende dat naar den aard der Konsten, met een Masticotken, getempert zijnde met een weynig Lood-wit gehoogd.
Nu om een gronder coleur van het voorsz. Spaans-groen te maken, om als boven aan te leggen: So mengd het voorsz. Spaans-groen met Sap-groen, dat geeft dan een groender ofte dieper Couleur, ende gy suld de temperantie van dien neerstig moeten aanmerken, want hoe meer Sap-groen gy in 't Spaans-groen doet, hoe meer dieper ende groender het van Coleur wordt.
| |
| |
| |
XX. Van diversche andere geinventeerde Groenen, hoe men die temperen, aanleggen ende diepen of hoogen sal.
Men sal Sever-groen temperen met Gom, ofte Lijm-water, by dit Lijm water mag men wel een weynig Honing doen, ende daar met alle kleederen, Sijden Gardynen ofte andere vestimentes aan leggen, ende dat met dunne Sap-groen diepen, ende het principaal diepsel nog met een vetter Sap, ende hoogend met het selve Sever groen daar wat wits onder is.
Item, Engels-groen als boven getempert, ende als vooren aangeleyd, dat ook eerst met dun, ende daar na met een dikker sap gediept, dit gehoogd met Masticot ende wit onder een.
Item, Berg-groen in forme als vooren aangeleyd, en ook tweemaal met Sap gediept als voorsz: ende dat met Menie ende wit gehoogt. Siet hier in deese mixiture vindy dat den Geest moet werken, naar de discretie die in den Constenaar is, ende te onderscheyden, het schoonste, heerlijkste ende bequaamste Coleur, uyt den simpelsten ende slechtsten.
| |
XXI. Van Sapgroen.
Het Sapgroen, hoe wel dat in veel diversche Groenen word vermengt, soo en wort 'er nergens, ofte seer selden aangeleyd, overmids sijn vettigheyd ende sterkheyd, daarom, hoewel dat het een sonderlinge goede Verwe is, so en gebruykt men se niet dan tot dinpen van ander groenen mede te sterken en te vetten.
Het afgemaayde Hoy sal men mogen met 't dun- | |
| |
ste groen aanleggen, gemengt met seer weynig besië-geel, ende dat met een bruyder groen gediept, ende met geheel dun Mastecot gehoogt.
| |
XXII. Van Fermilioen, hoe men dat temperen, aanleggen diepen ende hoogen sal.
Als men het Fermilioen alleen aanleggen wil, sal men 't met Gom water temperen, het dient om alle Mantels van mans ende vrouwen kleeren aan te leggen: dit moet men diepen met Lak, te weten, met schoon Veneets Lak, ende de principaal diepte met den voorsz. Lak, ende wat Swerts daar onder. Ende daar na met Fermilioen ende wit onder den anderen gehoogt, oft ook wel met Menie ende vvit, het Fermilioen dient ook om alle Ruvvijnen, Steden, Muragien, ende Huysen aan te leggen, als men dat tempert naar den aardt der dingen die men daar meede beleggen vvil, vvelke temperantie gy in het tvvede tractaat ('t vvelk van proprieteyten der dingen spreekt die men aanleydt) elk op zijn plaatse vinden sult, men oeffent dit ook tot vele Naakten ende Lijf-vervven, als gy hier naar ook vinden sult.
| |
XXIII. Van de Menie, haar temperatie en werkinge.
Menie vvordt als Fermilioen met vveynig Gom getempert: ende daar meede alle Kleeden, Laakens ende Syen aangeleyt, ende dat net afgediept met schoon Purper, ende daar na het principaal diep met Menie ende Wit, ook met Masticot, na dat men de koleuren bisard hebben vvil.
De voorsz. Menie met Loot-vvit getempert, een vveynig meer Menie als vvit, is een seer vreemt, nogtans heerlijk coleur, dit dieptmen met een dun | |
| |
Purper, ende hooget met Masticot, oft puur vvit. De selve Menie met Saffraan getempert, na den aart der konste, is een suyver Orangie koleur, dese diepte leyt men voor d' eerste reyse met Fermilioen, ende het principaal diep, met Lak ende Masticot net gehoogt.
| |
XXIV. Van het Bruyn-Root, zijne operatie ende temperantie.
Bruyn-Root getempert zijnde met Gomvvater en Loot-vvit, daar met sal men alle Muragien, vervallen Ruvvijnen, Rotzen ende Huysen aanleggen, als daar consideratie in gebruikt vvort van Naarheyt ende de Verheyt: vvant de Verte heeft een flauvver coleur dan de by-gelegentheyt, men leyt de voorsz. vverken ook met Menie ende Fermilioen aan: vvant de diversiteyt van vverken brenget de vvetenschap van Coleuren met, hoe de selve moeten geleyt vvorden, naar den eysch van de andere Coleuren die gy daar omtrent leggen moet: vvant ook alle Muuren, Ruinen, Rotsen ende Huysen, en hebben niet een Coleur: aangaande dan het voorsz. Bruyn root, die moet gediept vveesen met sterken Bresilien en Bruynroot, onder den anderen: Dit sal men hoogen met Bruyn-root en Wit, men leyt ook alle kleerkens met den voorsz. Bruyn-root aan: Soo vvanneer dat het op zijn pas met Loot-vvit vermenget is, en als dan met den voorsz. root gediept, ende het principaal diep met Lak, ende gehoogt met Bruyn-root en Wit 't vvelk ligter is, als daar men 't met aangeleyt heeft.
| |
XXV. Van de Lak zijne Temperantie ende Operatie.
Daar zijn diversche soorten van Lak, maar het Veneetsch, te vveten het schoonste Veneetsch | |
| |
Lak, is het alderbeste, 't welk men Temperen sal met reyn Gom-water, ende daar met alle kleerkens, Mantels, Gardijnen ende Fluweelen mede leggen: want het geeft een schoon Incarnaet Coleur wanneer men 't wat dunnekens aangeleyt hebbende met een sterker of bruynder Laxken diept, ende de principaal diepte met een seer weynig swerts van Wijnranken gebrant, daar onder getempert: nettekens geleyt, dit gehoogt met den voorsz. Lak, gemengt met Veneets wit, dit Lak besigt men tot den naakten van Jonge Kinderen, ende Vrouwen, ook om te Bloseren, de Wangen, Lippen, Knien, Ellebogen ende de Vingers, oft Teenen der Voeten, alsoo op zijn plaatse in het tweede Tractaat geschreven is.
| |
XXVI. Van de Roo Krijt met zijn Temperantie.
Het Root-krijt moet met klaren water meest getempert worden, daar mee leyd men aan oude Muragien, vervallen Ruynen, en andere Klippen ofte Rotsen, als van den Bruynroot gementioneert is, dit moet met den selven Root gediept worden, en het principaal diep met Lakke geleyt worden, ofte met sterke Bresilie, ende gehoogt met Bruyn-Root ende Wit.
| |
XXVII. Van Witte verwen ende haare Temperantien.
Sommige Illuministen gebruyken seer veele Verwen van witte Coleur, maar ik hebbe dese twe soorten in mijn werk altijt gebruykt, ende zijn ook de bysonderste, als te weten Veneetsch ende Loot-wit, ende men tempertse alle beyden met seer reyn en klaar Gom-water, dat niet te Vet en is, ende leyt daar met aan alle Kleeren, Syen, Lijnewaat | |
| |
en andere dingen, ende men diepet seer soet met dun Indi-blaau, ende een weynig Purper daar onder, men leyt de principaal diepte met een weynig swarts in het Indië, ende hoogent met het selve wit, oft met gemalen Silver, 't welk meest in alle Kleeren wort gebruykt, oft in Sijden Lakens. Wat van 't voorsz. Wit meer te schrijven is vindy ook op zijn plaatse: want het in seer veele ende verscheyden Verwen gebruykt wort.
| |
XXVIII. Van Bruynen Ooker, waar toe hy geoeffendt wort.
Den Bruynen Ooker Tempert men met Gomwater, ende men leyt daar meede alle Hayr van Kinderen, Jonge-mans ende Vrouwen aan, als men daar een droppelken Saffraan in doet, ook de Standaart, Stelen, oft de Takken van gemeyne Boomen, ook van alle Hout werk, 't welk men met Roet uyt den Schoorsteen diepen moet, ende 't principaal diep met voorsz. roet, met wat swarts daar in, en dat met Bruyn Ooker ende wit gehoogt. Met Bruyn Ooker leyt men ook sommige Muragien, Ruynen, Bentemer-steen, oft andere Rotsen aan, en men diepse met den voorsz. Bruyn-Ooker die wat sterk is. Desen Bruyn-Ooker geheel dun met wit aangeleyt, dient tot eenen steenagtigen oft sand-grond, als het selve met discretie getempert wort na den aard der selve, gediept met den selven Bruyn-Ooker.
Tot eenen Geploegden Aarden Grond, 't welk gebouwt wort, sal men van den voorsz. Bruyn-Ooker met wit ende swart daar onder aanleggen, ende met het selve diepen, daar een weynig meer Swarts in doende.
| |
| |
| |
XXIX. Van den ligten Ooker.
Den lichten Ooker is in de Konst der Illuminatien sonderlings niet nut, dan dat mense somtijts oeffent aan eenige Sant-gronden: Seylen van Schepen, oft eenig nieuw Houtwerk aan te leggen, 't welk men met Bruyn-Ooker diept, ende met suyver wit hoogt.
| |
XXX. Van de Temperantie des Roets uyt de Schoorsteen.
Het Roet, uyt de Schoorsteen moet men een weynig sieden, ende als dan door eenen doek doen, daar mede mag men wel aanleggen, de Baarden der Mannen, het Hayr, Aarden wallen, Schotsen van Boomen, oud Hout, oft andere oude Antijke Edificien, als Schuyten, Boeren huysen en sulk werk 't welk men diepen moet met den selven Roet, ende wat swarts daar onder. Men maakt of leyt daar meede alle Schepen en Schuyten aan, Moniken Kappen, ofte Bagijnen-Rokken, alle met den selven gediept, na dat het ligt oft bruyn aangeleyt is, want bruyn aangeleyt zijnde, moet men in het diepsel een weynig swarts doen. Voorts soo leytmen hier meede alle berookte oude plaatsen en dingen aan.
| |
XXI. Van alle verwen ende hare Temperantien.
Men gebruykt een maniere van Graauw, dat is duyster-Graauw, daar meede men de vleugelen der Engelen, sommige Monikx-Kappen, ook Raten, Muysen, Olyphanten, Meerkatten, Blandianen, Rook ende damp. Hier toe neemt men gemeynlijk niet dan swart ende wit, en daar mee | |
| |
aangeleyt zijnde, diept ment met swart, ende hoogen 't met suyver wit.
Daar is andere Grauwe verwe, men neemt swart drie deelen; loot wit een deel, en wat Saffraans daar by, en dit moet ook met een swart gediept worden, noch een ander graauwe Verwe isser van wit, swart ende Roet t' samen met Gom getempert, met swart gediept, oft men Roet, dit zijn de alder-gemeynste manieren van Grauwen. De Asch-grauwen worden ook alse met den swart, met wit gemixtioneert na de Konst, ende het Coleur dat men begeert
| |
XXXII. Van het Swart, ende haar Temperantien.
Daar is swart van Wijnranken, ende Persensteenen gebrant, ende die gepulveriseert weesende, gewreven als voor in het seste Capittel is geleert; daar mede ook alle Sijde en Kleederen mede aanleyt, ende dan met Lampswert gediept dun naar den aart van de Syden en Satynen, ende met het voorsz. Ranken oft Persesteenen swert met wit daar onder soetkens gehoogt. Het Lampswert duntjes aan Hoeden, Bonnetten, Mantels ende Kleeren geleyt, ende dan met het selven swert daar wat wits in is gehoogt, dit Lamp-swert gebruykt men seer veel, ende dat met lijm water getempert, heet wesende gebruikt men die warm om de Boorden, ende kanten, van den Konst te swarten.
| |
XXXIII. Van de Goude en Silvere verf.
Neemt een weynig Menie, Saffraan, ligten Ooker, daar meede mag men alle manieren van Goud schier aanleggen, ook alle Hegten ofte Gevesten van Rappieren ende Ooryseren, Gul- | |
| |
den Riemen, Ringen, Kleynodien, en Hoed-Banden, ende voorts alle het geene dat het Goud gelijk is, men mag hier mede ook alle Kleeren, Boorden cieren in steede van Goudt; dese maniere van Verwe sal men verdiepen met bruyn Ooker, oft met Roet dit mag en moet men met voorsz. Goudt hoogen naar den eysch des werks. Voorts aangeande het Coleur van Silver, daar men ook Tin, ende geslepen schoon Yser-werk meede aanleyt, is Loot wit ofte Veneetsch wit, suyverlijk aangeleyt ende dat met seer dun Indië-Blaau, dat niet sterk en is soetkens gediept, ende dat naar met gemalen Silver net gehoogt ende verciert.
Men moet neerstig aanmerken dat men het Goud ofte Silver, 't welk geprepareert is, als voor is verhaald, niet en gebruykt om daar met yet bysonders aan te leggen, want men geen hooger ende heerlijker Coleur en vind om dat aangeleyt zijnde te vercieren, het en waare dat men daar met vergulden woude.
| |
XXXIV. Van de Luchten, Wolken, Schijnselen, Stralingen, Gesichten in der Locht, dit in schoon, klaar, nevelagtige, donkere, regenachtege, vierige ofte Brandende gedaanten zijn.
Om een schoone en klaare locht te maaken, welke hem tot schoon ende droog weder strekt met Sonneschijn, soo sa1 men nemen schoone Ascus met wat wit getempert, ende leggen dat boven in het opperste aan, daar 't de logt vereyscht, ende dat alsoo gelegt wesende, sal men dun purper onder het blaau leggen, ende dat met een kleyn sagt borstelken, het onderste oft benedenste van het voorsz. blau sonder het opperste te raaken, op het purper onder den anderen verdrijven, latende het | |
| |
bovenste schoon Hemelsblau blijven: dat verdreven, ende alsoo verdeyld wesende sal men onder aan uyterste van het Landschap, dat bovenste ofte het opperste in de flauwste leit, ofte op de topkens van Bergen strijken met geheel dun Masticot, leggende alsoo een streek aan het voorsz. Lantschap ofte Bergen, en verdrijven dat also soetjes, van onder opwaarts, naar het purper toe, tot dat het also verdeyld is, en onder het Purper gemengd: en als dan suldy komen met sterker purper, na het leven des logts, ende bysonder daar gy bevind dat den Inventeur der konsten zijn Artseersel heeft geleyd: Insgelijks sal men op het voorsz. Masticot komen, dat alsoo verdreeven ende onder het purper gemend is, met Meni, dat met wit gemengt is, om also wat vierige straalen aan de locht te maken; gelijk gemeynlijk in eenen heten vierigen schoonen logt naar 't leven gesien wort.
Een schoonen logt sonder coleur, rnoet aangelegt worden met schoon Ascus, als booven gesegd is, en dat met het selve blaau, met wit vermengd zijnde, sal men onder het voorsz. blaauw aanlegge, ende soetkens nederwaart verdrijven van boven nederwaart, dat het altijd een versoetende blaauw blijve, ende dat met den voorsz. Ascus diepen, naar het leven, ende het Artseersel.
Eenen vierigen logt sal men boven met een flauwer blaau aanleggen; ook soetkens verdrijven na den aard der konsten, ende daar na met een sterke Menie gemengd zijnde, met wat wit, streepwijs, ende met lange altijd verflauwen strekken, stralen trekken over het voorsz. blau Ascus, ende daar onder noch gestraalt met sterker Purper, ende dat alsoo ten lesten onder den anderen verdrijven, met een vogt gegomd borstelken dat niette sterk is, ende dit is Vierige locht.
Eenen Wolkagtigen logt, sal men met een flau Ascus overlepen, ende de Wolken daar na met | |
| |
menigerhande coleuren diepen, naar dat men de logt wil gedisponeert hebben. Is de logt schoon, soo sal men de wolken meest diepen, ende uyt een purper maaken, is hy Regenachtig, soo sal men de Wolken met Indi-blaau ende Lak diepen: Is het nacht, soo sal men hem met Inkt ende ander Bruyn-blau, ende als rook diepen, ende met Meni oft purper oft wit bestralen ende schakeren, is hy brandende ende als opgaande aan den dag, of ondergaande aan den Avond, soo sal men by de Wolken die alsoo met menie ofte purper en wit in de Wolken verdiept zijn, van de selve menie oft masticot met menie, of menie en saffraan nemen en bestralen de locht onder de Wolken daar meede van onder opwaarts, dat hy boven flau staat ende onder naast oft ontrent de Landtschappen vierig zy, in het welke elke konstenaar, de ervarentheyt ende het leven moet volgen ende aanmerken.
Om in of uyt den logt schijnsel te maaken, daar men eenige heerlijkheyd des Hemels uyt wil vertoonen: Als datter eenige personagien eenig teyken in de locht, hem siet vertoonen, daar hem dan een geel schijnende ligt openbaar uyt den gelen, 't welk het binnenste of hoogste ligt wordt genoemt, daar toe sal men neemen een Besie-geel, oft Masticot.
Rondom sulke Binnen-logten, komt gemeynlijken een omstralinge van Artseersel geciert, daar neemt men toe Safferaan met met Menie gemend, Insgelijks tot een stralende Sonneschijn, oft daar eenige duyve stralende uyt der Logt komt dalen: Dit sal men ook met den voorsz. Safferaan aanleggen, ende met houd verhoogen ende cieren.
Men mag ook sulken stralinge ende omschijninge wel met menie, wit ende purper onder den anderen aanleggen, ende cieren als boven.
| |
| |
| |
XXXV. Van alle gronden die men leggen mag, als eenen Savelagtigen, eenen gront aan eenigen Muur oft want, die slechts cierlijk, pontificiaal ofte andersins is.
In den eersten moet men in allen werken eenen Savelagtigen gront eerst aanleggen, gelijk wy voor hebben geseyd, daar wy van den bruinen Ooker hebben gesprooken, en de maniere van dien te leggen hebben beschreven: Wy willen alleen hier spreken van de Muragien, van Kamers ende Salen, daar eenige personagien staan oft sitten.
Daarom suldy weten dat men tot eenen gemeynen Muur-grond, neemt die uyt den royen komt, schoon Fermilioen, met wit getempert, ende diepen dien met bruyn Rood.
Eenen Muur met swart ende wit onder den andere aangeleid, diept men met dun swart.
Eenen Muur met Bruyn-Root ende wit aangeley, diepen met puren Purper, ook met Bruyn-Root.
Eenen Muur met swart, wit ende Purper onder den anderen aangeleyt, dat moet gediept worden met Purper ende swart dat sterker is. Wil men voorts eenige ander Muuren aanleggen, daar eenige Personagien in de Kamer ofte Sale staan, die moet men approprieren ende maken, naar uytwijsen dat coleuren die gy aan de voorsz. Personagien hebt geleyt, de welke hun afsteken op de selve Coleuren.
Daarom soo gy eenige sonderlinge gronden wilt leggen, soo siet in 't voorgaande, daar alle de Verwen die men tot de Illuminatie gebruykt, met haaren verdiepingen ende hoogselen ordentelijk zijn geschreven, ende gy sult aldaar al sul- | |
| |
ke coleuren mogen gebruyken, als 't u sal goet dunken.
| |
XXXVI. Van de Naakte menschen, van oude ende Jonge Mannen ende Vrouwen, van Kinderen, Satyr, Duyvelen, van Sieke ende doode Menschen.
Komende voort tot de Lijf Verwe oft naakte menschen, het welke de de derde actie in desen werke is, soo men alle stukken naar ordeninge aangeleyt als 't geseyt is. Soo beginnen wy eerst aan de naakten der Jonge kinderen, ende der Vrouwen, die by na van een Colour zijn, te weten der Jonge Vrouwen Verwe. Maar gelijk men hier in ook moet Consideratie nemen op het Leven, gemerkt, den eenen Mensch niet als den anderen van Coleur is, soo send ik u voor al tot het Leven, dan om de manieren van deesen naar den Aardt der Konsten te schrijven, soo neemt men hier toe een schoon Veneetsch wit, ende een weynig schoon Veneets Lak, t' samen getempert met klare Gom-water ende daar met aangeleyt, wel regaard nemende dat het niet te rood oft te bleek, maar de Lijf-Verwe gelijk zy; Ende dan sal men de Lippen, Wangen, Kin, Knien, het buytenste van Voeten, Teenen ende Tipkens, van de Vingers met suyver Lak Bloseren na den aart der Konst, dat sal men dan diepen met gewreven Smee-koolen swart, met wat Lakx daar onder, ende daar na hoogen met Puren Veneetsch wit.
Wil men eenige der voorsz. Vrouwen, oft Kinderen wat bruynder Coleuren, soo sal men een weynig Bruyn-Ooker daar in doen, dat gediept met Kool-swart ende Roet ende wat Lax daar onder.
Tot de oude Vrouwen sal men neemen Fermilioen, Loot-wit ende wat bruyn Ookers, ende daar met aangeleyt ende bloferen met Fermilioen, daar | |
| |
een weynig Lak onder is, en dat op de vore verhaalde hooge plaatse, 't welk men diepen sal met Lak ende Roet, onder den anderen, ende hoogent met meer wit als Fermilioen onder den anderen.
De doode jonge Vrouwen ende Kinderen, daar toe sal men nemen Lootwit, Bruyn-Ooker, ende een weynig Fermilioen, ende dat met Roet uyt de schoorsteen diepen.
Tot de oude doode Vrouwen sal men neemen meer Bruyn-Ooker als Loot-wit, ende dat ook diepen met enkel dun Roet voor d' eerste reyse, ende daar na met een sterker Roet.
Nu komende tot de jonge Mannen, daar toe sal men nemen Loot-wit, Fermelioen, ende een weynig Lak, dat hem wat bruynder als de jonge Vrouwen afsteekt, ende naar de conditie der mensche die men coloreert, d' een wat bruynder oft rooder als d' andere, na de outheyt der Menschen, die sal men op de boven genoemde plaatsen bloseren, Fermilioen ende wat Lakx, ende diepent met Lampswart ende Bruyn-Ooker, ende hoogent met wit ende wat Fermilioen daar in.
Tot de oude Mannen, Fermilioen, wit ende wat Bruyn-Ooker onder den anderen, dit sal men diepen met meer Roets dan swart ende hoogent met meest Wit, Fermilioen, ende Bruyn-Ooker, ende met puren Fermilioen bloseren.
Tot de Doode Mannen sal men meest Bruyn-ooker ende Loot-wit nemen, met een weynig Fermilioens daar in, daar men ook de discretie van witte oft bruyne Menschen in sal gebruyken ende dat met vetten Roet diepen.
De Satyren oft Duyvelen sal men aanleggen met sterker Bruyn-Ooker, met wit ende wat roots daar in, ook sommige rooder, sterker ende bruynder, d' een als d' ander, ende die met seer sterken Roet | |
| |
diepen en alsoo men hier in als gesegt is, den aard der Konsten moet gebruyken, sal den beminder oft werker alomme hier in den aart der Konsten volgen.
| |
XXXVII. Van hayren aller mannen ende Vrouwen, na de gelegentheyt ende conditie aller menschen, van distelen der Boomen, ende hout-werk, ende Boerenhuysen.
Indien men dan van het hair der Menschen sal schrijven: Soo sullen wy ook volgen de beste en de bequaamste manieren, die meest alle Illuministen hebben gebruykt: Ende sullen het hayr der Jonge kinderen, even als de Jonge Vrouwen, gelijk wy van den naakten hebben geschreven, dog altijt daar in considereren, dat deseens Kints, oft Vrouwen hayr niet en is als 't ander, maar d' een geelder, bruynder, vaalder oft swarter als d' ander: Alle het welke men moet helpen, met de temperantie der naarvolgender hier toe beschreven Verwen, als latende van eenige Substantien, meer daar uyt oft doender meer toe, oft ook somtijden eenige ander Verwen daar toe doende, om het leven best te treffen, 't welk den Konstigen Geest al t' samen moet aanmerken: Op dat hy niet en slagte den lantman die zijn Ploeg altijd in de oude voren stelt, maar moet altijt neerstig aansiende voorseyde drie dingen, namelijk den Ouderdom, de conditie, ende de qualiteyt.
De hayren der Jonge Kinderen, ende ook der Jonge Vrouwen, sal men aanleggen met bruyn-Ooker alleen, ende dat hoogen met Masticot ende Wit somtijts ook met Wit alleen, ende om de veranderinge wille sal men 't ook somtijts hoogen met bruyn-Ooker ende Wit. | |
| |
Ook leyt men de Jonge Kinder ende Vrouwen hayren aan met ligten Ooker 't welk men diept met Bruyn-Ooker, ende hooget met Masticot alleen sonder die te mengen met eenige ander verwen.
Voort de gemeynen redelijken ouden Vrouwen hayr, sal men somtijts aanleggen met Bruyn-Ooker ende swart onder den anderen, ende hoogen 't met Bruyn-Ooker ende Wit.
Voort om gryse Vrouwen Hayren aan te leggen, sal men meer Swarts als wit nemen, ende Hayr hoogen met puren wit.
Ende alsoo wy hier schrijven van de Vrouwen en Kinderen, sal men ook met de hayren ende Baarden der Mannen handelen, altijt de Coleuren approprieren.
Sommige leggen veel hayren der Mannen aan met Roet, maar overmits dit geen hoogselen kan verdragen, soo hebben wy dat gestelt in de discretie der Liefhebbers Konstenaren.
Item Komende nu tot den boomen, daer moet ook den geest der Konstenaren in werken: Want sommige boomen leytmen aen met swart en wit, die welke met swart gediept worden: Sommige met Roet, die met swart en Roet ook gediept worden: Sommige met Bruyn-Ooker, en met Roet gediept, sommige die flau ende van verre staan, met Indie-blaauw, met wat wit getempert, ende met den selven Indie-blaauw gediept, ende voort na den aart des levens daar inne ook neerstelijken gebruyken.
Insgelijks sal men ook doen van andere handtwerken: Als van Timmeringen, Schepen, die welke groot, vervallen oft kleyn, oudt, oft nieuw, oft van verre, oft na by staan, Huysen, houten gebou, oft tot der houten Metselryen aen-gaet.
Ende om de bewassene Boomen een weynig en | |
| |
soo veel mogelijk is af te malen, ende te describeren, So moet men merken datter sommige boomen zijn die met mosse bewassen zijn, ende sien uyt den Gelen en Witten, die sal men coloreren met Schijt-geel en Wit.
Sommige schijnen groen ende geel, dese sal men met Schijt-geel ende Berg-groen beworpen.
Sommige schijnen swart en vaal: dese beworpt men met wat Roets, ende met wat Swarts en Wits onder den anderen: ende voort naar den aard der konsten.
Van de voorschreven en ander Hout-werken moet men considereren de naturen, coleuren, en aard des Houts, ook de nieuwigheyd ende outheyd, ook het binnenste of buytenste eens werks, rouw oft gewrocht en gepalijst, of geschaaft; want tot den aard des Houts moet ook geconsidereert worden, den aard des werks, oft het konstig of onkonstig, een Edelmans of Boeren wooninge zy, ende soo voort.
Ende daarom een Boeren-huys moet men aanleggen, naar den aard des selven, als ouden of nieuwen leem, 't welk geschiet met ligten Ooker, die moet geplekt zijn wit ende bruyn, naar den aardt der konsten.
Een houten Boeren-huys, sal men coloreren als boven van den koleuren der boomen geseyt is, ende van Hout-werk.
Van de stroyen dakken der Boeren-huysen: het nieuw stroy moet met Schijtgeel aangeleyd worden, met bruynen-Ooker gediept, ende voort om de pijlkens van den stroo wel te onderscheyden, beneden oft bezijden van den dakken: sal men wel nettjes aftrekken met Masticot, ende wit onder den anderen: Dat hem alsoo afsteket.
Het oud Stro sal men met Bruyn-Ooker aanleggen, met wit gemengt, de pijlkens of haarken van | |
| |
den stroo sal men met Bruyn-Ooker en wit wel subtylijk afsteken, naar de konste
Het geheel oud stroo, dat leyt men met swart ende wit aan, ende dat moet gehayrt, afgetrokken wesen met Bruyn-Ooker en wit.
Stroyen dakken die van verre liggen, ende flau schijnen, leyt men aan met Indië-blaauw ende wit, ende om de veranderinge wille, doet men daar ook somtijts wat Bruyn-Ookers in: En diepent met het voorschreven Indië-blauw.
Als sommige dakken bewaffen, en bemoscht zijn, soo volgd men daar inne 't geene boven van den boomen gesegd is, te weten van den stelen der boomen.
| |
XXXVIII. Van alle Steden, Kasteelen, Sloten ende Huysen, de welke naar by, wat voorder ende geheel verder liggen, ook van de vervallen Ruwijnen ende gebroken huysen.
Ende alsoo 't ook hoog-noodig is, dat den konstenaar wete de conditien ende formen der Steden, Kasteelen, Sloten, Huysen ende andere Metseleryen, die naar by, van verre ofte flau leggen: Soo hebben wy den aart ende conditien van dien, hier op het korste vervat, want hier inne sal den konstenaar ook seer scherpsinniglijk moeten speculeren, het leven ende den Geest ofte aard der konsten, ende willen eerst beginnen, van Steden, Sloten, ofte Kasteelen die flaust ende verst liggen.
De flauwste Steden of Sloten legd men aan met schoon Ascus, ende een weynig Purper violet daar onder: ende dat moet men diepen met vetachtig blau, ende hoogen met een puur wit, hoewel seer verde ende flaauwe dingen, van Steden of Sloten, seer selden gehoogd worden. | |
| |
De Steden ofte Sloten die nu wat naarder leggen, daer sal men meer Purper of violet in doen ende diepent ook met vetten Blauwe, ende met wit gehoogd.
Die nu naarder liggen, sal men met dun purpur aanleggen, ende met dun blaau soetkens gediept, ende met wit gehoogd.
Die nu nog naarder liggen, worden met Purpur, ende met wat Fermilioens daar onder aangeleyd, en met een sterke Purper gediept ende met wit ende Purper gehoogd, 't welk uyt de flauwsten Witte siet.
De Steden die heel naar ende voor aan leggen, worden met wit ende Fermilioen aangeleyt, en met sterker Fermilioen gediept, daar ook het hoogsel met een flau witken wort gedaan.
Voort de dakken worden met Root som blaauw aangeleyt, 't welk met sterker root ende blaauw gediept wort, ende met een witken gehoogd.
De vervallen Ruwijnen, die worden aan-geleyd, even als de naaste steden, ook alsoo gediept ende gehoogd, alleen dat men moet respecteren de Antiquiteyten, outheden, ofte moderniteyten: daar naar den konstenaar hem moet reguleren, ende het leven Imiteren.
| |
XXIX. Van de Klippen, Steen-rotsen, Marbre, Pylaren, of Ruwijnen, de welke verre ofte na by gelegen zijn.
De Steen-klippen of Rotzen, de welke van seer verde oft flauwelijk worden gesien, deese moet men met consideratie aanleggen, naar haren aard ende conditie, te weten: met een dun Asch-blaauw, ende dat met purper en wit onder den anderen gehoogd, ende daar naar met Smalt, of duyster blaauw gediept. | |
| |
Nu die wat naarder liggen, sal men aanleggen met purper, ende wit daar onder gestreken, en nettekens verdeyld, gelijk dan ook den aard eener Rotsen of Klippen moet geconsidereert worden, de welke ook diversch van coleuren zijn, en d' een den anderen seer ongelijk.
Die nog naarder liggen, sal men met een dun bruyn Ookerken overlopen, als men wat wit daar in sal gedaan hebben: Daar naar met wat Fermilioen wat wit daar onder zijnde, wederomme overlopen hier en daar, daar naar met wat Spaans-groen, met wat ander groen daar in, ook schakieren, als een Marber toestaat: ende dit sal men diepen met Roet uyt den Schoorsteen, 't welk wat vetagtig is.
Ende al hoe wel van Marber seer weynig kan geschreven worden, maar dat den Geest dit alles spirs-sinniglijk moet opeteren ende werken: so moet men nochtans weten dat men met een ligt Pinceelken roulijk, ende seer ligt naar der konst, met allerley coleuren van verven die men in een marbersteen of pilaar aanschout, moet aanstrijken met suptijle Aderen, sprenkels, ende alsoo gezaayt zijn van diversche Coleuren, somtijts eenig weesen der Dieren, Stroomen, oft andere grillen daar in duysterlijk aantekenen, 't Welk niet en kan ofte mag beschreven worden, want dit zijn al inventien der konstenaren: daar aan den Geest wort bekent, van den waaragtigen Konstenaar ende werkman.
Gelijk ook insgelijks van den Klippen ende Steen-rotsen, daar ook somtijds allerley coleuren zijn uyt een Goude, Silvere ende aardsche siende, sommige als Yfer, Metaal, Steen of Aarde. Siet, dit alles dan moet den Geest alleene werken.
| |
| |
| |
XL. Van de Bergen, Landtschappen, Boomen ende ander Groenigheden, die ver ende ook na by gelegen zyn.
Beneffens de Klippen en Steen-rotsen, worden in der konsten ofte eenig stuk werks, de Bergen, Heuvels ende het Landschap begonnen: Daarom de Bergen die men van verre siet, om die te Illumineren, ende verligten, naar den aart der konsten, sal men aanleggen met wit alleene: 't welk men met geheel dun Asch-blauw sal soetjes diepen naar den aard der Konsten.
Nu die wat naarder liggen, sal men met wit ende wat Asch-blauw daar zijnde aanleggen, en diepend met vetter blauw.
Die nog naarder liggen, sal met wit ende sterker blaauw daar onder aanleggen, ende met noch sterker blauw gediept worden.
Die noch naarder liggen, sal men aanleggen met wit, sterk blauw, Engels-berg oft Severgroen, al 't samen onder den anderen, ende dit moet met sterk Blauw gediept worden.
Voors nog naarder schijnende, sal men aanleggen met blauw Berg-groen ende Masticot onder den anderen, ende diepend met Spaans-groen ende blauw onder den anderen.
Nog naarder Iiggende, sal men met Spaans-groen ende Besië-geel onder anderen aanleggen, ende diepend met Spaans-groen, met wat Sapgroens daar onder.
Die nog naarder leggen, legd men aan met schoon Groen ende met een Sapgroen gediept.
Komende tot de velde, sal men sommige daar van aanleggen met Besië-geel, ende diepen dat met bruyn-Ooker, dit sal men leggen tot eenen | |
| |
harden grond, op dat de flauwe Bergen hen meugen afsteken.
Die nu wat naarder staan, moet men met flauw groen formeren, ende voort altijt hoe naarder hoe schoonder groen aanleggen ende hogen die altijd met Masticot oft ligter groen. Men mag se somtijds wel met een sapken diepen, maar nochtans selden.
Men moet noteren dat op de verde Bergen, ook sommige boomen van verde ende flau staan, deese sal men met schoon blauw aanleggen, ende met Wit hoogen, of ook sommige met Masticot gehoogd.
Maar de Boomen die voor aan staan ontrent eenige huysen oft als in een Bosschagie liggen, deese sal men aanleggen met verscheyden groenen, als sommige blauw-groen, dat is Spaans groen met Engels ofte Sever-groen onder malkanderen gemengd.
Seer schoon Groen is Spaans- groen, 't welk seer schoon is met Engels-groen, Berg-groen, ende Masticot onder den anderen getempert, dit diepd men met Sap-groen, ende hooget met Masticot daar een weynig loodwit onder is.
Om geele Boomen aen te leggen, sal men Spaans-groen nemen, ende temperend met Besië-geel ofte Masticot, 't welk men met Spaans-groen onder den anderen diepen moet.
Boomen die uyt den witten sien, worden aangeleyt met Spaans-groen, ende wat Loodwit daar onder, dat dieptmen met een Spaans-groen, daar wat Indië-blauw onder is, seer flaauw ende soet gediept, ende alle tijd met wit gehoogd dat wat uyt den flauwen geelen siet, te weten met wit en Indië-blauw.
Even alsoo boven van den boomen zy geschreven, alsoo moet men ook van de Landschappen | |
| |
doen, want het is eenen aard, gemerkt de Landschappen die Coleuren alle boomen meest voeren, te weeten de groene, ofte geverduerde Landschappen.
Men moet ook noteren, dat tusschen de Boomen, Bergen ende Velden, die van verre ende na by leggen, ook eenige Weegen of Paden lopen, deese moeten ook d' een flauwer als d' ander aangeleyd worden, naar den aard der Bergen, deese moeten aangeleyd worden met meer wit als purpur, met ook wat bruyn-Ookers daar onder, die moet men verhoogen met een wit gemengd met wat Blauws, ende een weynig Masicot, altijd wel considereren dat men den naasten weg sterk, en den derden weg flauw moet aanleggen.
| |
XLI. Van alle Dieren in 't gemeyn, hoe men haare Coleuren aanleggen, diepen ende hoogen sal.
Wy willen van de Beesten handelen, daarom eerstelijk beginnen van Peerden. Een Castani-bruyn sal men aanleggen met bruyn Rood ende Swart 't welk men diepen sal met Swart ende roet onder den anderen, ende hoogend hier en daar met bruyn-rood ende wit onder den anderen, ende sal dit een wit blesken met vier witte voeten hebben.
Een Aschgrauw Paard, sal men met swart en wit aanleggen, altijd meer wits als swarts: dit sal men met flauw swart diepen en met wit hoogen.
Een swart, sal met een dun swart aangeleyd worden ende met een sterker oft vetter gediept worden.
Een wit Paard moet met een suyver wit aangeleyd worden, ende dat gediept met swart en wit onder den anderen, ende het principaal diep moet men leggen met puren swart, de manen ende steer- | |
| |
te van de witte Paarden zijn gemeynlijk rood met lak gerooyt.
Roode Paarden sal men aanleggen met Fermilioen ende Bruyn-Ooker daar onder, of met rood krijt alleen, ende dat sal men diepen met bruyn rood ende hoogend met rood Krijt ende Wit.
De geplekte Paarden moeten uyt den gementioneerde ende haare Verwen formeren, want daar in hebdy meest al de Coleuren die alle de Paarden hebben die gy meugt verdeilen naar uwen ende heuren aard.
Deese Coleuren mag men ook approprieren aan Ossen ende Koeyen, ook aan de Honden, want het geeft eenerley Coleur.
De Schapen, deese sal men met een suyver wit aan leggen, ende met een Indië-blauw, roet ofte dun swart diepen, ende de Wolle met een sterker wit onderscheyden ende uytsteken. Men mach se ook wel aanleggen met meer swart als wit uyt den Grauwen siende, ende met een puer wit, hoogen, daar men de Wolle net meede kan uyt teekenen.
Een Verken sal men met bruyn-Ooker aanleggen, maar moet voor het hayr sterker van bruyn-Ooker wesen, ende diepend met Roet, de Oogen sullen vierig met Fermilioen geroyd zijn, ende met Masticot gehoogd te weten in de hoeken, ende ter zijden der oogen. De muyl moet met Indië-blau ende wit aangeleyd zijn, ende swarte stipkens in het hayr, ende het gapende of binnenste van zijn Bakhuys sal men met Fermilioen rood maken, en met Lak diepen, den Leeuw heeft als den hond sijnen Neuse swart.
Eenen Beyr sal men aanleggen met bruyn-Ooker, swart ende bruyn rood onder den anderen, ende gediept met sterk Roed, ende de hayren uytgetekend met bruyn-Ooker en wit. Een Luypaart sal men aanleggen met bruyn ende | |
| |
ligte Ooker onder een, ende diepent met roet, met veel verscheiden swarte ronde plekken, bequamelijk ende suptijl daar op geleit neffens den anderen, den muyl voort wat uyt den grauwen met swart en wit, den Neuse sal ook swart zijn, als den Beyr.
Een Wolf sal men aanleggen met bruyn-Ooker, ende wat Roets, ende dat gediept met klaar roed, de grijse Wolven legd men aan met swart-wit ende bruyn-Ooker, ende dat met svvart gediept: Den muyl heeft gemeynlijken Kastani-bruyn coleur, dit moet men aanleggen met svvart ende bruy-rood, gediept met bruyn-rood en vvit: sommige sien ook uyt den grauvven: deese leyd men aan met svvart en vvit, ende een vveynig van den Castanie-bruyn daar onder, gediept met svvart, ende roet daar onder gehoogd met vvit ende svvart onder een, den muyl of bakhuys is uyt den rooyen: Daar toe neemd men Fermilioen en vvat vvit, de oogen zijn Castanibruyn: Dese sal men met vvit en bruyn-Ooker toutsen, ende soo het leven volgen.
Een Ezel is grau oft vaal, die leyd men aan met svvart en vvit, ende voor de vale doed met vvat bruyn-Ooker by, ende diepense met svvart, aan de muylen moet men se met vvat vvit hoogen: Oft insgelijks, onder ende boven de oogen, ook aan de ooren, ende ook beneden aan de voeten, gelijk het leven ook mede brengd.
Een Olephant is muys-grauvve ende moeten aangeleyd vvorden met svvat ende vvit, met een vveynig roots daar in, ende gediept met svvart ende vvat roots daar in, ende gediept met svvart ende vvat roets daar onder, ook met de selve vervve gehoogd, als daar een vveynig vvit in is, de snuyt moet t' enden aan den gaten root zijn, ende dat met svvart gediept, aan de muyl moet hy vvat rootagtig zijn, desgelijk ook aan de Ooren gaten, | |
| |
te vveten met Fermilioen aangeleyt ende Lak gediept, de oogen zijn vvitagtig, &c.
De Ratten en Muysen hebben een coleur, ende moeten daaromme ook also aangeleyt ende gediept worden, ende ook gehoogt.
Een Katte moet aangeleyt worden naar den aardt der selver, als met Indie-blau, ende wat Wit, ende met wit gehoogt, som zijn wit bruyn, swart ende root, soo moet men naa den aart der Verwen, boven by den andere beesten gevoegt, hem daar naar ook altijt reguleren, ende het leven volgen.
De Apen, Meerkatten of Bavianen, leydt men aan met schijtgeel ende swart, dat moet gehart ende af gesteken worden met Masticot ende Wit, de Tronie moet met een dun Swartken aangeleyt worden met wat roots daar in gedaan binnen in zijn pooten, ende onder aan zijn buyk, moet als de Tronie tot uyt den Falen sien, en moet met swart en met wat schijtgeels gediept worden.
Den Eenhoorn moet met een puer wit aan geleyt worden, ende met swart gediept worden, ende muyl roodt, ende in de oogen en de klauen met swart.
Den Hart moet men met bruyn-ooker aanleggen, ende diepent op de rugge met een Roet 't welk men na den buyk moet verdrijve, ende dat met verdiept onder den buyk, ende den hals moet uyt den witten wesen, den muyl ende ooren wat gerooyt, ende de klauen met swart geleyt, de Hoornen met een Roet aangeleyt, ende met Swart gediept.
Het Hind, moet ook met de selve Verwen aangeleyt worden, dog wat dunder en hoger van Verwen, ende die niet soo bruyn, met een hooger hoogsel.
Den Hase sal men met bruyn-ooker aanleggen, onder aan den buyk vvat vvitachtig verdrijven, ende op de rugge met Roet verdiept, ende onder met vvit gehoogt. | |
| |
Het Konijn moet met een svvart ende vvit aangeleyt vvorden, onder aan den buyk heel vvit verdreven ende dat gediept met svvart ende gehoogt met vvit.
| |
XLII. Van sommige Vogelen en vliegende dieren.
Den Arent, vvelke men aanleggen sal met dikken bruynen Ooker met vvat svvarts daar onder, de Veeren sal men met bruyn-ooker ende vvit net hogen, den bek ende de klauvven sal men aanleggen met Saffraan, ende diepen met Ooker oft Roet, de oogen leyt men aan met Fermilioen, ende hoogtse met Masticot, de klauen van de pooten zijn geheel svvart.
De Griffioen leydt men aan met Saffraan, ende diept hem met bruyn-ooker oft roet.
Den Valk, vvordt aangeleyt met bruyn-ooker svvart ende wit daar onder, ende gediept met dun svvart de veeren met svvart afgetrokken, ende gesprenkeldt onder de borst geheel uyt den vvitten gehoogt, de pooten moeten gehandelt vvorden als een Arent. De oogen met Saffraan aangeleyt ende met Fermilioen gediept, de snebbe moet uyt den grauvven komen.
Den Balcoenschen Haan leyt men aan met meer svvarts als vvits, op den rugghe verdreven naar den buk toe vvat vvitter, dat moet ook met svvart gesprenkelt vvorden, na het buycxken toe, ende ook op de vleugelen, men dieptse met svvart de benen vvorden met Indie-blau aangeleyt, ende met den selven Blau sterken zijnde gediept de snebbe is ook uyt svvarten, de oogen komende uyt den blauvven met vvit gehoogt, het vel datter over de snebbe hangt, is als 't gene dat onder aan den krop hangende is, tot op de borste, als hy gram oft ver- | |
| |
stoort is, so is 't bloet root, dat sal men met wat Lax ende Fermilioen aanleggen, ende met Lak diepen, ende op zijn gemak zijnde eerst uyt een purperen,'t welk aangeleyt wort als vore, end dun met een blauken overloopen, de veeren komende 't eynden aan de tipkens rondachtig uyt den witten.
De Henne, leyt men aan als den Haan ende wort even eens gehandelt, uytgenomen het gene den Haan onder de snebbe ende aan den krop hanget, 't welke ligtelijken te merken is.
De Swaan sal men aanleggen met meer wits dan swart, ende salse met een puer witken hoogen, ende de pluymen daar met wel af steeken, de pooten komende tot den swarten, de snebbe wort met Fermilioen aangeleyt, ende met Lak gediept, de ooghen komen uyt den geelen met een swart balleken, daar komt een swarte straal over, 't welk hem strekt tot aan den snebbe.
De Gans wort ook aangeleyt met meer wits als swarts, dogh wat grauwer, men hooghtse ook met een grauw swartken, ende is op den rugge bruynder als onder aan den buyk, de pooten zijn ook uyt den swarte, de snebbe als de Swane.
De Entvogel, wort aangeleyt met een ligt grauken, het hooft uyt den donkeren blauw, met een duyster groen halsken ende wit onder den buyk, de pootkens sien ook uyt den swarten, dan overmidts dat dit gevogelte divers is, moet men hier inne het leven volgen.
Een Duyve konnen U L. uyt de voorsz. Coleuren naar het leven wel approprieren, want aan den voorsz. Swaan, Gans ende Entvogel hebt gy de Coleuren der Duyven.
Een Henne, en kan niet bequamelijk voor-geschreven worden, maar moet als ook den Haan, na de nature der Konsten gepractiseert worden, want | |
| |
wy selve nemen het leven in deese voor ons, want de voorsz. Experientie leert u genoeg hoe gy grau swart, vaal, ende ander Verwen sult leggen, als ook boven genoeg is verhaalt ende geschreven.
Den Struys sal men ook met swart en wit uyt den graauwen aanleggen, ende zijn vederkens uyt den grauwen witte afmalen ende diepen hem met swart, ende allenthalven met schoon wit hoogen, de voeten zijn uyt den swarten.
Den Phaisant is als den Struys van Coleure, dan de oogen zijn als een Valk, de beenen leytmen aan met Schijt-geel, ende diepse met swart.
Een Rans-uyl, wort ook met Swart ende Wit aangeleyt met wat Roets, ende met Roet gediept, ende met puren Witte gehoogt, de oogen zijn geheel geel met Wit omvangen, de voeten zijn ook bruyn geel.
Den Oyevaar, wort met grauw aangeleyt, ende met puur wit gehoogt, ende aan de hoeken oft ten halven van de vleugelen is hy swart, ende sijn voort met heuren rooden beenen ende snebbe alsoo gemeyn datter niet sonders af te schrijven is.
De Papegaay en de andere gecoleurde Vogelen moet men naar 't leven volgen, waar toe wy U Lijden ook senden ende wijsen.
| |
XLIII. Van de Kruypende ende Fenynige Dieren.
De Kruypende Dieren om dat sy meest Fenynig zijn, soo willen wy beginnen aan de grootste ende meeste van stateur, als, te weten: De Crocodille. Dese en is der Aarde niet seer ongelijk, die welke niet geheel swart oft grau en is, maar wat uyt den groen, ende onder den Buyk geel, daaromme sal mense aanleggen met een mager duyster groen, van den rugge nederwaarts verdreven tot den Buyk, ende sal den buyk alsoo met Masti- | |
| |
cot beleyt worden, men sal dit diepen met Indië-blau met wat swarts gemengt, ende hoogent van den Rugge nederwaarts na den Buyk toe met Masticot ende wit, den muyl voor, rondom ende binnen uyt den royen, ende voort de schobben en met het principaal diep, leggen met vetter swart, de Klauwen zijn groen uyt den Swarten, ende gesprenkelt met Swart, de nagelen geheel Swart.
Het Serpent sal men op den rugge aanleggen met Asch-blauw, ende na den buyk toe met flauwen swarte, den rugge sal ook met swart besprenkelt wesende met pukelkens, ende onder den buyk met een royen gediept ende gesprenkelt op den Buyk met Swart als op de rugge.
De Adder is diversch van Coleur, en is geheel vierig, daaromme sal men meest de vierige Verwe daar toe gebruyken, als Menie, Fermilioen, Saffraan ende alsoo voort hier en daar met Blauken in koomen, ook met Masticot tusschen beyen ingeleyt en het leven gevolgt.
De Echdisse is wat uyt den bruynen en grauwen siende en onder geel aan den buyk, daarom sal mense aanleggen met vet Roet, ende dan gediept met Swart, den Buyk met Masticot geleyt ende met Menie gediept, ende besprenkelt uyt een vierigen schijn.
De Schildt-padde sal men boven op de Schelp aanleggen, met swart ende wat wits daar onder, en de streepkens die boven op de rugge komen, sal men met swart afsteeken, het onderste van 't lijf sal men aanleggen met Schijtgeel ende swart, en de sprinkelkens sal men met Masticot af beworpen, ook boven de schelpe met den selven Masticot besprenkelen en diepent met swart op de schelpen, ende 't lijf ook met dunder swart, de Oogen sien uyt den gouwe, daaromme sal mense met safferaan aanleggen, ende met Menie diepen, de klauen uyt den swarte trekken. | |
| |
De Eertpadde is de aarde gelijk: Ende daar om moet men daar inne het leven volgen.
Den Vorsch sal men met schoon groen aan leggen, en dat met swart besprenkelen, met schoon Masticot seer soetkens verdrijven, uyt den groenen, komende de Oogskens met Safferaan afgeleyd, ende rondom met swart naar de Konste geleyt, men sal ook op den rugge met Saffraan soetkens verdrijven, en het leven volgen.
| |
XLIV. Van de Wateren end Visschen.
Een Water dat van verre leyt, sal men seer flaukens aanleggen met een dun Indië-blau, met wat wits daar onder, ende diepent dan met het selve Indie-blau, met een weynig Ascus daar in, welk men met Silver sal hoogen, ofte met Veneetsch Wit.
Noterende seer wel, dat men het Water dat hooge over de Logt leyt, oft wat naarder de Logt, colereren sal, te weten: naar den schijn des selven Logts; soo die van coleure is.
De vvateren die nu vvat naarder liggen, sal men met een sterker Indie-blau aanleggen: Ende dat met de selve Ascus ende Indie-blau gemengt, diepen ende hoogen, dat ook met Silver of puur vvit als boven gesegt is.
De vvateren die nog naarder liggen, die moet men met een sterker Indie-blau aanleggen, ende diepen als boven, insgelijk ook verhoogen.
Daar zijn ook vvateren die onder en tusschen de lantschappen liggen, ende zijn moschachtig bevvassen: Deese sal men met vvat groens ende Schijtgeels hier ende daar besmodderen, naar den aart der konsten, ende soo het leven volgen.
Meest alle Visschen van groene vvateren, vvor- | |
| |
den aangelegt met Indie-blau, ende besien-geel onder den anderen gemengt, ende diepen die met dun Indie-blau, ende met Silver oft Wit hoogen.
Men leyt ook sommge Vissen aan met een Witagtig Geel, naar den aart der Visschen.
Eenige zijn ook bruynachtig andere ook svvart, die kan den Konstenaar ligtelijken afnemen en imiteren.
Nu moetmen alderhande visschen aan de Muyl, aan den steert, en de vinne uyt den royen maaken, ende voort alomme het leven volgen.
| |
XLV. Van alle Silver, Goud, Koper en metaalwerk, ook van Yser ende Glas.
Te vooren, hebben wy van den aart des Gous ende Silver gesproken, hoemen dat aanleggen diepen en hoogen sal, ende overmits dan dat het Gout ende Silver by alle coleuren van Verwen mag gebruykt worden ende geleyt, soo en slaat hier geenen sonderlingen regel oft mate in te prescriberen, dan bevelen dat ook den Konstenaar te gebruyken naar den regel der konsten: Ende komen voorts tot het Koper om alle gegoten Metalen Beelden oft ander dingen met Koper te werken: Soo sal men dit aanleggen met een dun Schijt-geel, ende dat diepen met Indie-blau, daar wat groens onder is, en het principaal diep met het blau alleen.
Dit sal men verhoogen met gemalen Goud, oft ook wel met Masticot: ende aldus maakt men allerhande gegoten geele Kopere Beelden, Klokken, Kandelaren ende geschut, ende voort alle Metalen werken.
Het root Koper leyd men aan met Bruyn-rood, ende wat vvits daar in, ende diepend met bruyn- | |
| |
rood alleen, ende gehoogt met ligter Bruyn-rood en Wit: Anders en is van den rooden Koper niet bysonders te schrijven.
Het Tinne-vverk leyd men aan met vvat Indie-blau ende vvit, onder anderen gemengt, ende diepend met Indie-blauvv, met vvat schoon Ascus daar onder; ende hoogend soo met schoon vvit, ofte beter met Silver.
Het Yserwerk hebbende ook een selve Koleur, mach men ook als het tinne-werk aanleggen, ende diepen ofte hoogen na den aart der Konsten.
|
|