| |
| |
| |
Het Verbetert en vermeerdert Natuurlyk Toover-boek, of Speel-toneel der Konsten. Het Tiende Boek. Behelsende verscheyde Konsten, aangande de Gewassen.
| |
I. Om alderley vruchten van Was te maaken.
Neemt uw vrugt, by voorbeeld een Aprikoos, snijdt hem midden door, legt hem met sijn open gesneden plat, op de grondt neer, maakt dan hier rondom een walletjen van potaarde, neemt dan fijn gewreven Gypsum, dat is pleyster, mengt die met water, giet dat booven op de Apricoos, laat het droogen, soo hebt gy de vorm van de eene | |
| |
helft. Doet ook soo met de andere helft, dese vormen hebbende, giet die vol gesmolten was, en legt dan beyde stuken op malkanderen, op dat het als een Aprikoos mag gelijken, dat gedaan zijnde, moet ghy se met verwe beschilderen, gelijk de vrugten zijn.
| |
II. Om een roode Roos terstond wit te maken.
Wanneer een roode purpere Roos versch is, en gy hem begeert wit te maaken, soo rookt een weynig swavel, hout dan uw roos daar over, soo sal hy aanstonds wit werden.
| |
III. Om allerley Vruchten die in de Somer groeyen des Winters te vertonen.
Die allerlei soorten van Vruchten willen goed houden tot in de Winter toe, om dan sijn Gasten te tracteren, moeten alleenig maken, dat se de gesting daar van af konnen weeren, 't welk gedaan zijnde, sullen de Vrugten lange konnen goed blijven.
Om dit dan in 't werk te stellen, moet men de Vrugten droog in Flessen doen, uyt welke men de logt met een logt pomp heeft uytgetrokken. Dese Flessen dan wel toegestopt zijnde, kan men se op een koele plaats setten, of in een Regenbak hangen om te gelegener tijd te konnen uythalen.
| |
IV. Om van Sestien Mingelen Edik al sijn leven in sijn huyshouding genoeg te hebben.
Dese kunst is seer profijtelijk, en kan de Asijnmakers geen weinig schaade aanbrengen, men | |
| |
neemt een vatjen van sestien mingelen edik, die heel sterk suur is. Dese legt men op solder des Somers, en des winters in de kelder, of op een ander plaats daar het warm is. Dan soo tapt men twee mingelen edik van het vat in een fles, die men weg set, en men vult het vat weder met twee mingelen heet water vol, soo sal die weder in bequame edik verandert werden, tegen dat gy de twe mingelen edik verbruykt hebt, tapt dan weder uw fles vol edik, en giet 'er weder heet water in, en contineerd dit altijt, soo hebt gy tot hondert jaren toe edik genoeg,
| |
V. Om een versche geplante kruyd altijd te bevogtigen sonder dat men daar by is.
't Gebeurt dikwils dat ik in mijn Thuyn iets pleeg te verplanten, als nu de Sonne heet scheen, verdorde het verplante menigmaal, My wierde te rade gegeven, dat ik een pottie soude nemen met schoon water gevult, hier dede ik een wolle lapjen in, dat eerst met water nat gemaakt was half uyt hangen, namelijk dat het eene eynd in 't water was en het ander buyten, dit sette ik by het gene ik verplant hadde, en wierde aldus gedurig bevogtigt, want na verloop van eenige uuren was het pottie geledigt.
| |
VI. Om eenige geboomten door het distelleren te vertonen.
Wanneer men honderd pond Harts-hoorn Elpen-been, gemeene beenen of diergelijke disteleert door een kolf, soo sal de recipient of ontfanger rondom met geboomt begroeyen even als Wilgen | |
| |
die in den winter sonder bladen zijn, so aardig dat het geen Schilder kan na doen, ik heb het menigmalen met verwonderinge gesien.
| |
VII. Eenige Regulen die men in het planten en sayen omtrent de Aarde waar te nemen heeft.
Alle Aarde daar men iets in plant of saayt moet niet te veel noch te weynig vlug Souts by sich hebben. Want indien 'er te weinig is, kan de geestagtige stoffe der planten of zaden niet genoegsaam werksaam werden, waar door de planten seer schraal en tenger voor den dag komen: Maar indien 'er veel sout is, soo belet het eene werk ende deeltjes het ander, soo datse niet behoorlijk in de pijpjes van de plant of saad kunnen gestooten werden, waar door de selve mede mager en schraal blijven, 't welk men op de Heyden siet.
Ten tweeden moet alle Aarde los en luchtig zijn, want anders gaan de planten en boomen uyt. De reden hier van is, dat als de planten van onderen haar sap en voedsel krijgende, en 't selve na boven toe loopende, moet de logt persen: om het sap dat van onderen uyt de aarde moet in de wortel lopen, voort te persen: soo nu de aarde lugtig is, gaat dit wel, maar indien die rondom de planten vast is, en de logt van de plant tot de wortel niet kan geperst werden, moet de plant noodsakelijk sterven of traag voort komen, waar uyt dan blijkt dat de planten de logt soo wel van nooden hebben als de Dieren.
Ten derden, alle gewasschen die in haar blaaden en vrugten weynig sap hebben, moet men niet in een vogtige plaatse planten, want de veelheyt van het water (welkers deeltjes meest te grof zijn) konnen door des selfs enge pijpjes niet geperst wer- | |
| |
den, gelijk als alle Speceryen, Kaneel, Nagelen, Cypers, Mirten, Olijf, Orangien, Lauwrier, Rosmarein, Thijm, en diergelijke meer.
Ten vierden, moet men vochtighe gewassen in geen drooge aarde setten, als Aardbesien, Suringe, Pietterselie, Salada, Komkommers, Pompoenen, en soo voorts, want dan is 'er geen vogt genoeg om deese pijpjes gedurig te vullen.
Ten vijfden, planten die in 't water groeyen, kan men niet wel in een losse grond planten, maar moeten in een kleyachtige en waterige aarde wesen: wandt indien sy in het water een lugtige grond hadden gelijk als Riet, soud het licht om verre vallen.
Ten sesden, merk ik aan dat alle Aarden moeten zijn bereyd na dat de pijpjes of vesels der planten groot of kleyn zijn, want als sy groot en grof zijn kan daar veel water in, indien sy fijn zijn, gaat 'er weynig water in.
Ten sevenden, alle planten die specry-achtig zijn, zijn best geplant in een sandige wel gemeste Aarde, dat is, daar matig vlug sout in is, 't welk in de mest altijd gevonden werd.
Ten achsten, alle drooge planten die soo speceryachtig niet en zijn, hebben liever een drooge sandige Aarde, daar verrot hout ofte een weynig rund onder.
Ten neegenden, dat alle sappige planten beter de schaduwe konnen verdragen als de drooge en speceryagtige, om dat het voedsel dat in de grove pijpen gaat, sulken grooten persing nog beweging niet van doen heeft, als wel de fijne pijpen, in welke kleynder deeltjes, die vlug zijn, door de suptijle materie en de locht moeten bewogen en ingedrongen werden.
Ten tienden, willen geen vogtige kruyden gro- | |
| |
te warmte hebben, soo daar geen groote vogtigheydt by komt, want men siet dat sulke kruyden in de Sonne staande, dikmaals haar bladen als verlebt laten hangen, en des avonds weder opluyken, Wederom, drooge en speceryachtige kruyden en kunnen uyt de Sonne niet wel groeyen.
Ten elfden, alle vogtige en sappige kruyden verlijsen des Winters haare bladen, en sommige mede haar wortelen, maar die weynig water en weynig Olie hebben en vlug Sout, siet men sommige des Winters over blijven, als Laurier Abrotonum, Ruta, Agrifolium, Buxus en diergelijke.
Ten twaalfden, alle speceryachtige gewassen verdragen de koude niet wel, ten zy de selvige overvloed van hars hebben.
| |
VIII. Om een gesonde blanke Tabak te maken.
Men moet vooral weten dat de Tabak die men dagelijks gebruykt om te roken, een seer gevaarlijke en schadelijke saak is, en oorsaak van verscheyden Siekten. Maar anders is de Tabak een sonderling goed kruyt in sig selven, sijnde van de Ouden een Koninklijk kruyd genoemt, volgens het gemeen gebruyk uyt een aarde Pijp gerookt, met de mond de Rook insuygende, 't is seg ik, een schadelijk vergif: want een yder kan ligt afmeten dat de balsem Olie daar daar binnen is, volkomelijk door het vuur van de Pijp verdwijnt, en dat het juyst de ondeugende vogten niet en trekt, en de sinnen met de naukeurige Geesten ontroeren. Want die de selvige gebruykt werd dikwils als gek en ongevoelig, voornamelijk die het niet gewoon sijn, gelijk d' ervaring daar van getuygenis draagt, ik agte dan voor seker, dat dese nieuwe uytvin- | |
| |
ding, niet alleen veel beter is, als de gemeene wijse, maar ook seer gesond te sijn, siet dan hier toe hoe ik mijn witte Tobak toebereyde.
Neemt dan een aarde Pot van soo een gedaante als het uw belieft, laat hem binnen en buyten wel verglaast sijn: de Pot moet van binnen ook twee of drie gaten hebben, in welke gy kleyne Pijpjes sult steken, de lengte van een vierendeel els, giet daar dan omtrent een halve Pot Wijns in, doet daar by.
Rijpe en drooge Tabak-bladen een halve hant vol. |
Betoniê |
Oogentroost, van elks half soo veel. |
Kaneel een half Loot. |
Men stoot de Kruyden kleyn; en daar na de Kaneel, doet het alles in een Pot, set het op een Konfoor met Vuur, alwaar gy het toegedekt sult laten koken, soo komt 'er een treffelijke en wel riekende damp door de Pijpjes: in plaats van die gemeene stinkende en boosaardige Tabaks rook, die sult gy door de mond in halen, welke gy in de mond eenige tijdt sult laten, en dan weder uyt doen vliegen.
Dit suyvert en reynigt de Hersenen, het verdroogt de sinkingen, 't versterkt het Hooft, geneest de Tand-pijn, en alle loopende ogen, oren en mond, het heeft noch ontelbare krachten.
| |
IX. Om groote Aspergies te doen wassen.
De Aspergies wil men gemenelijk vry groot hebben, 't welk in de Tuynen niet wel gelukken wil, maar men moet se aan de kanten van de slooten en Rivieren, alwaar riet wast, saayen, aldaar sullen sy seer groot wassen.
| |
| |
| |
X. Om een Damast Roos schoon rood te maken.
Den geleerden Athanasius Kircherus Jesuit tot Roomen, schrijft dat 'er in China rosen sijn, welke haar Koleur des daags tweemaals veranderen. De reden geeft hy met een experiment daar by te doen: want neemt, segt hy, een damast roos, en berookt die met Salarmoniac, sult gy met verwondering sien, dat de roos schoon rood sal werden, maar eyndelijk geel en wit.
| |
XI. Om gemeen vlas als zijde te maken.
Om een gemeen Vlas te maken als of het zijde was, soo neemt kalk en weed-asse, maakt daar een sterke loog uyt, kookt daar uw vlas in, soo sal se werden als sijde, heel blinkend.
| |
XII. De Wijse om Pluymen te bereyden om se te konnen spinnen.
Neemt de bovengeschreve loog van kalk en weed-asse, kookt daar het pluymagtige gedeelte der veeren in, soo sal men het als wolle konnen spinnen.
| |
XIII. Om de Vrugten het geheel jaar door goed te houden.
Doet de vrugten in een Vat van Tin, soldeert se vast toe, op dat 'er nog Logt nog Water door kan dringen: en laat se gedurig in een Regenbak hangen. Hier toe kan men best groote Thee flessen gebruyken.
| |
| |
| |
XIV. Om de Roosen altijd groen te bewaren.
Neemt de Roosen, als sy half open zijn, steek se in een groene gekloven Riet, bindet wederom soetjes toe, ende sy sullen altijt daar in groen blijven: Ofte neemt een eyken Vatjen, doet dit vol van al sulke bloemen als 't u belieft, ende bedek se voorts met Knoppen van Roosen, die noch niet open en zijn, stopt dat Vatjen wel dichte toe, bekleedet met pik datter geen water in en mag, legget daar na ergens in de grondt van Bornpot, of in een Regen-bak, of in een Gracht, op dat se niet en komen te verrotten, ende daar in sullen sy lange groen blijven, om dat se gestopt leggen.
Merkt dit kan hier in onse Land niet wel geschieden omdat wy sulk dik riet niet en hebben, hierom is 't best een ander manier te gebruyken: gelijk de volgende zijn.
| |
XV. Om de Roosen een gantsche jaar lang groen te behouden.
Neemt Zout ende wijn soo veel als 't noodig is, doet dat al in een pot, ende volt hem daar naar met Roosen, die nog niet geheel open en zijn, stopt den pot dicht toe, ende stelt hem ergens op een Kamer. Als gy nu eenige wilt uyt nemen, so leg se, boven op een oven, so sullen sy ontsluyten, ende sy sullen soo groen ende soo welriekend wesen, of sy maar eerst geplukt waren.
Dit noch op een lichter manier. Als de Roosen half open zijn, snijd die savons van den Roosen boom met een mes, laat die dan een geheelen nacht in de lucht leggen, smorgens doet die in een | |
| |
verloden Pot, stopt die wel toe en overdekt die met droog sand.
Dit is seer licht en onkostelijk om te doen by de voorgaande manieren van doen.
| |
XVI. Om allerley Appelen te bewaaren.
Als gy de Appelen lange bewaaren wilt, soo kiest de geene die wel hard ende gave zijn, sonder eenige blutsen, bewintse eerst met Hennip ende daar naar soo bekleedse met was, ende legtse alsoo in den Honing, datse wel daar in bedekt mag liggen, ende aldus doende sullen sy altijdt even groen ende versch blijven.
Of
De Appelen sullen lang duuren, als men die met der hand af plukken ende als sy recht rijpe zijn, bewintse in water-mosch dat drooge is, legt se alsoo in eenen aarden Pot, dicht toe gestopt, op een koude drooge plaatse. Sommege die bekleeden de Appelen met pot-aarde, latende drogen, ende leggense alsoo aan d' eene zijde. De Appelen konnen ook lange bewaart worden, als men die legt op Noote-bladers. Item, soo worden sy ook aldus bewaart. Neemt eenen onverlooyden Pot, die onder voort-gaat, ende verlooyt is, legt daar in de Appelen die gy met de handen hebt af geplukt, ende stopt den pot digt boven toe, hangt desen Pot alsoo den gantschen Winter aan eenen boom, ende de Appelen sullen daar in soo goed blijven, als sy daar in geleyt zijn. Item, soo werden ook de Appelen op dese navolgende manier bewaart, gelijk ik selve sulks hebben beproeft: Bind elken Appel in een Vijgen-blad, daar na soo bekleed hem met pot aarde, ende laatse alsoo | |
| |
liggen droogen. De Appelen worden ook wel bewaart in moer van wijn, ja ook wel in goeden Wijn. Maar als men de Appelen in een Pot sluyt, wel dicht toe gestopt, ende alsoo in een Wijn-vat legt, dat den Pot drijvende blijve, soo sullen sy ook daar in goed blijven. De Appelen worden ook in alderley zaad sekerlijck bewaart,
Of
Neemt afgesneden Appelen die wel gaaf zijn, legt se op een koelen Solder, die de Vensters in 't Noorden staan, die men met schoon weder sal open setten. Sy worden ook wel bewaart op alle koude drooge plaatsen, op Kalf leggende.
|
|