| |
| |
| |
Het Verbeetert en Vermeerdert Natuurlyk Tover-boek, of Speel-toneel der Konsten. Het Vierde Boek. Begrypende verscheyden aardigheden die seer wonderlijk zijn, der Wis-konst en Meet-konst.
| |
I. Om de hoogte van een Tooren, Pilaar of yets anders te meten, door middel van twee kleyne stokjes of stroo-halmen.
Men moet hebben twee stokjes, alsoo geproportioneert dat E B gelijk zy met D E met D A, als dan stellende het punt A na by den hoek van 't eene oog, en het ander toe doende, moet men te rugge gaan tot dat de gesichtelijke stralen ontdek- | |
| |
ken het punct van de hoogte C. en van de diept ofte Pylaar. Als dan soo meet de distantie die daar is van u voet tot by den boom, en gy sult hebben de hoogte van den selven.
| |
II. Om een Thuyn te planten, welke van sekere plaats gesien zijnde, een begeerde Figuur vertoond.
Door middel van de Perspectijf kan men een Thuyn of Hof met Bomen, kruyden, of diergelijke dingen beplanten, welke van sekere plaatse gesien sijnde, by voorbeeld uyt een kamer-venster van een Paleys dat op den Hof siet, een Figuur als een Mensch, Arent, Leeuw of yets diergelijks dat men begeert, vertoont. Soo maakt men op het doek, dat op de raam van 't Instrument des Perspectijfs gespannen is, sodanigen Figuur als | |
| |
men in den Hof wil hebben, die gemaakt zijnde, snijd men dat uyt; wanneer gy dan siet door het gaatjen G, sult gy gebieden over al stokjens te setten of een ander teeken te maaken op die plaats daar de eyndstralen van 't Instrument door passeeren. Gelijk men sulks beter uyt de Figuur afmeten sal.
't Selve kan ook door middel van dragen geschieden. Nu 't uytgesneeden beeld, plaatst dat in uw Instrumenten sonder doek bespannen, bind een fijne draad aan G, aan de lat F G, spand dat soo uyt, dat 't de eynde van 't uytgesneden beeld komt te raken, of dat het door de gaten gaat, en te gelijk het vlakke voorwerp raake. Want de aangeraakte plaats in 't vlak, in de plaats die met de punten over een komd van 't eerste beeld, die de draad aanraakt of laat door gaan. 't Is blykbaar door de voorgaande Figuur, en steld den gantschen aard der gesigts-stralen voor oogen; dit kan men ook gebruyken om Hoven te planten.
| |
III. Om Pilaren in een Kerk of Huys alsoo te stellen, datse van verre regt schynen, maar van na by van een te scheyden en te vallen, makende een ydele schrik voor die de oog-bedrieg-kunde niet verslaan.
Franciscus Aguillonius in sijn vierde Boek van de gesigt-kunde, handelende van de bedriegelijkheden des gesigts ontrent de beweging en ruste, ontknoopt in de 142 Voorstel d' oorsaak, waarom de vaarende 't Schip daar sy in sijn, schijnt stil te staan, en d' andere die stil staan te bewegen. En met eenen legd hy uyt een verciersel van een oude Fabel. In de Pontius Euxinus, getuygt Plinius in sijn 4. Boek, 13. Hooft-stuk, sijn twee Eylanden | |
| |
Syndromytes gesegt, die andere ook Cyaneae en Symplegades noemen. Dese seggen de Digters dat sig in den ingang van de Pontus vereenigen. Om deser oorsaaken wil hebben sommige die dwaal-sterren genoemd, 't welk den selfden Plinius segd in 't sesde Boek, in 't twaalfde Hoof stuk: sy sijn als dwalende klippen, en om sijn eygen woorden te gebruiken: Om dat se met een weynig tusschenwijte, die aan d' oversijde sijn gelijken, siet men die als dubbeld, maar een weynig daar van afwijkende, gelijken sy sig te vereenigen. Te weten, om dat de varende sig na haar toe beweegden, en uyt de beweging van 't siende tuyg oordeelen zy dat de Eylanden sig beweegden, en scheenen haar dan in 't oog als by een te gaan.
Hier voegt Aguillonius by, dat men het gesigt op diergeliike wijs kan doen dwalen, en daar door ymand ligtelijk vervaart maaken: 't welk in seker soort van gebouwen geschieden kan. Het werk-stuk toond hy met dese woorden aldus.
Maakt uw een gebouw, welkers muuren voor eerst 't onderste deel in haar gehele omtrek omcingelen, met veele bogten van hoeken gebrooken sijnde. Laat dan een welfsel hier van af naar om hooge opgaan, sijnde met soo veel hoeken gekromt, die haar voortgang in andere, en weder in andere t' saamenvoegingen van vlakke deelen verdeeld werden. Voegd dan in elk vlak deel yder pylaar, welker opper-deel boven de wanden in de neder-hellende welfsel deelen in hegten, in deser wijse nogtans, dat die op den dorpel van 't gebouw staan, alle de pylaren regt schijnen, dat op die wijse ligt geschieden kan, soo beyde linien van alle de hoeken met een regt gesicht gelijk als uyt een diameter voor onse oogen koomen, verders de andere orders, die op de kolummen werden geset, werden door de neygingen van yder vlak verstaan soo | |
| |
geleyd te werden, soo dat die van den drumpel des selfden Huys naar om hooge sien, meenen dat het d' onderste order der deelen is. Dit dan soo sijnde, soo sal het geschieden, dat die met'er haast in het Huys soekt te lopen, dat alle de deelen van de kolommen, die boven de Muur op het gewelfsel staan, heel anders schijnen, en agter over schijnen te vallen, en dat ook alle de opperste reken oover hoop schijnen te vallen, soo dat den looper sig daar van sal soeken te verhoeden: Want die regt sullen schijnen aan die welke op den dorpel staat, sullen van een andere plaats krom schijnen, en die eerst geleeken te staan, sal men daar na nemen te vallen.
| |
IV. Om seven stukken gelds op een geometrise figuur alsoo te verschuyven, dat yder schuyf aan een eynd altijd aanvange, daar geen geld legd, en altijd op het eynde van een linie neer gelegd werde.
De Figuur zy A B C D E F G H, nu schuif ik den eersten penning van A in F, en leg hem neder in F, dewijl ik nu van A aangevangen heb soo schuyf ik een penning na A toe, dat niet dan van D af kan geschieden. Nu, dewijl ik den tweden dan van D afgeschoven heb, schuyf ik den derden van G in D, also doet men den vierden penning uyt B in G, de vijfde uyt E in B, van H in E van C in H.
Men moet dan altijd een penning leggen op die plaatse daar men van af begonnen heeft de seven stukken voleynd zijn, sal C alleen moeten open blijven. | |
| |
Die nu dese Regel niet en weet, staat 'er voor en kijkt, ja sal het duyzend maal proberen eer hy het kan vinden, ten zy dat het hem gezegt werd.
| |
V. Om het middel-punt van een Cirkel, die op papier, parkement of leer geschreven, sonder Instrument te vinden.
Het papier daar de cirkel op gemaakt is, snijd dat rondom de cirkel af, vouwt hem dan toe soo hebt gy twee halve cirkels, vouwt dat dan nog eens toe, soo hebt gy vier quartieren.
| |
| |
| |
VI. Door drie gegeven punten in geen regte linien gesteld, in den omtrek van een rond te beschrijven.
Laat de drie gegeven punten zijn A B C, om dit te doen, soo steld de eene voet van een gemeene passer in A, en beschrijft een halve cirkel, daar na de selfde opening des passers, maakt uyt B een andere Cirkel boog F G, die de eerste op twee plaatsen in H I doorsnijd, doet van gelijken tusschen B en C, trekt dan daar na door de gemeene snee' in de halve Cirkel-bogen twee regte linien, malkanderen met regte hoeken doorsnydende als K K, welke doorsnijdig het middenpunt is van deze drie gegeven punten, in welke men de passer sal setten en een ronde kring beschrijven.
| |
VII. Om van een Cirkel een vierkant te maken.
Men neemt, om dit te doen, een Papier dat so rond is als een cirkel, 't welk men in vieren | |
| |
snijd door het middelpunt heen. Legt dan de hoeken des papiers die het middelpunt uyt maken anders om na buyten toe, soo, dat al de buytenste deelen na binnen toegekeert zijn, soo hebt gy een vierkant.
| |
VIII. Om te vinden de hoogte van een Tooren, of yets anders door Sonneschijn.
Neemt een regt stokje van drie, vier, of meer voeten lang, steekt het regt om hoog in de aarde, en meet sijn hoogte boven d' aarde, en sijn schaduwe: desgelijks meet ook de schaduwe van de Tooren, wiens hoogte gy begeert te weten; multipliceert dat dan met de hoogte van 't stokje boven de aarde, hetgeen 'er komt dat deeld door de hoogte van de schaduwe des stokjes, soo bekom je de hoogte van den Tooren.
By voorbeeld.
Laat het stokjen vijf voeten boven de aarde uytsteeken, en de schaduwe daar af laat zijn agt voeten: neemt ook dat de schaduwe van de Tooren is 480 voet multipliceert dan nu 480 met vijf (hoogte des Stokje) komt 4000; die divideert door 8, (schaduwe van het stokjen) sal koomen 300 voeten voor de hoogte van den Tooren: aldus doet ook met andere.
| |
IX. Om te weeten als men een Schip van verre siet varen hoe veel voeten dat het verre van u is.
Als gy een Schip A in de Zee siet varen, is het vermakelijk voor de omstanders te weten hoe verre dat het van u is; om dit dan in 't werk te stellen: soo neemt een quadraat, steld aan den oe- | |
| |
ver B B, en siet met uw oog E, in.wat graad dat de regte linie F G van het Schip komt, deze graad aftekenende, en deze linie hebbende, soo krijgt gy een regt-hoek H, met twee scherpe hoeken F G, maakt op de andere sijde ook soo een triangel als
H D E; als gy nu H en D met voeten meet, soo hebt gy de helft van de verte des Schips welke soo veel by doende, soo suld gy het op een stip konnen seggen hoe verre het Schip van 't Land is.
| |
X. Om uyt Hout allerley formen van Beelden te maken.
Neemt eenig welriekend hout, laat sulks fijn raspen, hoe fijnder hoe beter, dat kan men minst merken wat het is: doet hier by wat Muskus, Civet, Amber en diergelijke welriekende dingen, neemt dan Arabische Gom, of Gom dragant, laat die in 't water smelten, en maakt met dit hout een deeg, als dit wel doorkneed en doorwerkt is, doet men dat in sulke vormen als men begeerd, en laat het droogen, soo kund gy welriekende Mannetjes Wijfjes en Beesten hebben om | |
| |
uw Thee-tafeltjes en Cabinetjes te vercieren, en uw kas wel te doen rieken.
| |
XI. Om te Raden waar het midden van de Wereld is.
't Is niet onaardig als men in een geselschap is somtijts eenige vrage voor te stellen, daar men eens om moet lachchen.
By voorbeelt men vraagt aan 't geselschap of ymant weet waar het midden van de werelt is, den een sal seggen Oostindien, een ander Egipten, den darde Jerusalem, en soo voorts, dog sy radent geen van alle, dog als sy lang genoeg geraden hebben, soo segt het midden van de werelt is op dese plaats daar ik staa, en willen se het niet geloven, latense het meten.
| |
XII. Om by heldere Sonneschijn de Sterren aan den Hemel te zien
Dit behoord tot de Optica of gesigt-kunde, 't is seeker dat een sterk ligt het swakke verduystert, daarom werden de Sterren van de Sonne verduystert; om dat wy sterker van de Son als van de Sterren bescheenen werden. Om dan de Sterren te willen aan ymand vertoonen, moet men een seer diepe put maken, en daar in klimmen, soo sal men de Sterren aan den Hemel gemakkelijk kunnen sien.
| |
XIII. Om by de Sonne-schijn te weten hoe laat het is.
't Gebeurd menigmaal dat men in het Land is, en niet kan weten hoe laat het is. Houd dan uw vlakke hand in de Sonne schijn op de Aarde, maar de duym moet regt naar om hooge staan. | |
| |
Steekt dan na de hoogte van het uyterste des duyms een houtjen of yets anders dat stevig is in de Aarde, maakt aan het eynde van de schaduwe, die door de Sonne van het houtjen komt, om het houtjen een cirkel met een touwetjen of draad, het zy waar gy dat kunt bekoomen. Meet dan van de schaduwe altijd twee vingers op den cirkel om, en maakt aan het eynd van de vinger een merk-teeken, soo sal twee vinger breed altijd een uur sijn; En om dit des te beeter te verrigten, is het best sulks 't huys eerst te probeeren, op dat als men in het Veld is, men daar vast op mag gaan.
| |
XIV. Een werktuyg tot de doorzigt-kunde of perspectief, om alderley saaken naa het oog af te meten en te vormen.
I. Maakt een Paralelogrammum of even wijdige vierhoek, A, B, C, D, van vier t' samen-gevoegde latten, welkers sijden A B, en C D, | |
| |
de langten hebben van ontrent vijf handen breed, en de sijden A C en B D van vier handen breed, spand'er over een seer dun doek, dat doorschijnend is, even als de groote Juffers dragen om het aangesigt te dekken, soodanig nogtans, dat men het selve kan af en aan doen.
II. In het deel E, van de fijde C D, is de lat over dwars beweeglijk H E F, om die na believen voorwaars en agterwaars in de spleet E te trekken. De lat H E F is de looper van 't werktuyg.
III. In het deel F des loopers, is een andere lat F G, sijnde over dwers gesteld in den looper, soodanig dat hy na vereysch in de spleet F kan op en neer geschoten werden. In 't opperste van de lat F G is een kleyn gaatjen G, door welke het oog van den Teykenaar sien kan.
IV. Dit gantsche werktuyg aldus gemaakt sijnde, steld men op een voet E I K, gelijk de Figuur vertoond. Alhoewel men den lat kan nemen en setten die in een blok, met welke men soo verr' en soo naa soude kunnen komen als men begeerde.
| |
Om een monstreuse gedaante, behoorlijk te zien.
| |
| |
Men maakt een gedaante als de Figuur aanwijst op een plankjen of bort papier. Aan het eynd is een perbendiculaar houtjen opgerigt, langs welke men siet, zoodanig dat de stralen van uw oog B koomen te eynden op C, soo suld gy tot verwonderens toe dit lange monstreuse aansigt volmaakt sien, gelijk of 't een behoorlijk wel geproportioneert aansigt was.
| |
XVI. Hoedanig men aan de Hand, door de schaduw eens Stroohalms, de uuren des daags kan leeren kennen.
Dit is wel een redelijk bekend en oud, dog te gelijk ook gantsch aardig Konst- stukje, alleen gebreekt'er dit aan, dat weynige de regte handeling daar van hebben, om de uuren des daags te vinden, Op dat nu de reysende Persoonen te beter berigt hier van mogten hebben, soo staat te weten, dat se op de volgende maniere moeten te werk gaan.
Die aan de Hand de uuren des daags wil weten, die neem een regte stro halm, rie of rijsje van hout, in de lengte der geheele voorste Vinger in den top tot den aanvang van d' eerste linie der hand toe, genaamt de Disch-linie.
II. Als nu den Son schijnt, soo strekt men de linkerhand uyt, op sulk een wijs dat de vlakte des selven legt gewent tegens de regterhand, en steekt men de stro-halm tusschen den duym en voorste vinger regt over de linie des Levens, welkers voor uytstekende deel na de vlakke hand sig vergelijkt met de lengte des voorsten vingers, en over al een regten hoek met de Hand maakt.
III. Dit gedaan sijnde, soo wend het gantsche lighaam van de Son af, met d' uytgestrekte hand | |
| |
gins en herwaars na de Son toe, tot dat 't uyterste der schaduw, 't welk de weg des duyms in de vlakke hand werpt met de levens-linnie gelijk komt, en van de selve gelijk als vervuld werd.
IV. Siet dan toe, aan welke Vinger de schaduwe des Strohalms komt te vallen, soo hebt gy de begeerde uur, als gy maar alleen te voren weet, ter welker uur de Son voor dien dag opgaat. Want soo de schaduw des voormiddags valt op 't uyterste des voorsten Vingers, soo is 't de naaste uur na Sonnen opgang, als hier 7. Valt se op 't uyterste des Ringvingers (of des derden in ordre) so is 't 8 uuren: of op 't uyterste des kleynen vingers, soo is 't 9 uuren. Op 't eersten lid des gedagten kleynen Vingers, van boven af te rekenen, soo is 't 10 uuren. Op 't middelste lid, is 't 11. Op 't derde is 't 12 uuren.
V. 's Namiddags. Soo de schaduw wederom valt op 't tweede Lid des kleynste Vingers, soo is het de eerste uur. Indien op het eerste, soo is het de tweede. Indien op het uyterste des kleynsten Vingers, soo is het de derde. Indien op het uyterste des Ring vingers, soo is de vierde uur, en so al voorts.
VI. Gaat de Son ten 5 of ten 7 uuren op, soo werden d' uuren op de deselve wijs ordentelijk na malkander getelt, en dan valt den middag, of de 12 uur, als se ten 5 uuren opgaat, op d' eerste Linie, welke na de kleyne vinger in de vlakke hand staat of de Eysch-linie. Maar gaat se ten 7 uren op, soo valt de schaduwe op 't derde Lid des gedagten vingers. Dusdanig kan men de Astronomische uren, op alle tijden des daags, wanneer de Son maar schijnt, leren kennen.
| |
| |
| |
XVII. Om met de Pen een Cirkel te trekken, sonder passer.
Neemt een rond gesneden papier, soo groot als de Palm van een hand, neemt dan een pen op die wijse gelijk men schrijft; legt dan uw arm op de tafel, dat hy daar op kome te rusten, set dan een Ring-vinger omtrent op het midden des papiers, en de penne be-inkt zijnde, mede op 't selvige papier, draayt dan dat papiertjen met de linker-hand allenxkens sonder van sijn middelpunt te verschuyven en de ring-vinger onverrukt blijve, soo sal door de pen een egale ronde cirkel beschreven werden.
| |
XVIII. Om ses stukken gelds foodanig neder te leggen, dat yder nederlegging drie getelt werde, en van geen nederleggend stuk zjjn aanvang neme.
Om dit te doen, maakt men met Inkt, krijt of Rood-aarde van een punt af seven streepen,
die in haar omtrek alle eeven verre van malkanderen zijn, gelijk als A B C D E F G. | |
| |
Op deese wijse tel ik dan altijd drie, en leg een penning neder ; maar nergens, daar men begint te tellen, moet men een penning neederleggen.
Ik neem dan een van de ses penningen, en telle A een, B twee, en C drie, soo leg ik op C mijn penning. Ten tweeden, dewijl ik van A aangevangen heb, soo tel ik van D weder na A drie, en legge de penning op A neder. Ten derden doen ik van G in D. Ten vierden van B in G. Ten vijfden van E en B. En ten lesten van F in E. En dit sal een ander nietig ligt konnen nadoen.
| |
Ymand hebbende een stuk Gouts of een stuk silvers, te raden in welke hand hy het silver of het Goud heeft.
Wanneer men dit heymelijk wil doen, soo moet men aan het Gout een seeker getal of prijs setten, en van gelijken ook aan het Silver, soo dat het eene even, en het andere oneven moet zijn, of anders kan het niet geraden werden.
By voorbeeld, laat het Goud acht en het Silver dertien wesen: Laat hem dan 't geen hy in de regterhand heeft multipliceren met het oneven getal; van gelijken, 't geene hy in de linkerhand heeft, het effen getal; laat d' uytkomsten te samen reekenen, en vraagt dan of de Somme even is of oneven, want by aldien dat se oneven is, moet het volgen dat het Silver in de regterhand is, en het Goud in de linker: maar als 'er even uyt quam, soude het Silver in de linker en het Goud in de regterhand zijn.
|
|