Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel III. Tochten langs de Z.O.-kust en naar het Oosten 1670-1752
(1922)–E.C. Godée Molsbergen– Auteursrecht onbekendJournaalGa naar voetnoot1) gehouden door den Adsistend Carel Albregt Haupt op de togt door den Vaandrig August Frederik Beutler ter g'eerde ordre van den Wel Edelen Gestr. Heere Rijk Tulbagh Gouverneur en Directeur van Cabo de Goede Hoop met den ressorte van dien etc. etc. etc. beneevens den E. Agtbaaren politicquen Raad aldaar in den jaare 1752, ondernoomen ter ontdekkinge van de waare gesteltheyd der hier binnen waarts leggende landen en dies bewoonders.Ter zaake dat de landen tusschen dit casteel ende Mosselbaay mitsgaders de Attaquascloof leggende, niet alleen wel bekent maar ook dat aldaar behalven de wooningen deeser ingeseetenen niets meldens waardig word gevonden sal derhalven onse marsch tot de evengemelde plaatsen maar kortelijk in deesen aangehaald en in dien opsigte aanvanckelijk gesegt worden. Dat wy sterk zijnde een en 't seeventig koppen en by ons zoo tot het vervoeren der bagagiën en provisiën als van een schuyt dienende tot het overvaaren der onwaadbaare rivieren die ons in deese voyagie zouden moogen voorkoomen hebbende elff ossewaagens yder met thien ossen bespannen ons den 29 Februarij 1752 hier van de Caab op de reyse hebben begeeven en quaamen ten deele den 5 en 6 Maart met de wagens en bagagiën op de cloof van het Hottentots Hollands gebergte en 's avonds by de Palmieterivier alwaar wy campeerden, onder anderen sijn wy de Steenbrassenrivier gepasseert die sig in de baaij Fals ontlost. | |
[pagina 266]
| |
February den 29.February den 29. Breete 33 gr: 56½ min: Lengte 38:6. Cours en verheyd O.t.N. 2 gr.: noordk 1¼ mijl. | |
[pagina 267]
| |
genaamt, die wy vermits het water seer hoog was met de schuyt moesten overvaaren, omtrent een half uur hier van daan legt het huys van den Swellendamschen landdrost Sr. Jan Andries Horak alwaar wy in de nademiddag arriveerden en ons ter needer stelden, hebben digt by het gemelde huijs nog de Coornlandsrivier gepasseert, welke soo wel als de Kliprivier door de zeedert eenige daegen gevallende reegen vry hoog geswollen waaren. | |
Den 18 en 19 do.Den 18 en 19 do. rustdaagen, onder eerstgemelde datum schreef den vaandrig den volgenden brief aan den Edelen heer gouverneur. Aan den Weledele Gestr. heere Ryk Tulbagh gouverneur van Cabo de Goede Hoop en den ressorte van dien etc. etc. Weledele Gestrenge heer. Ik neeme volgens pligt de vryheid Uwe Weledele Gestrenge in alle needrigheijd ter kennisse te brengen als dat ik naar veel zukkelen waarin den reegen die wy meest dagelijx gehad hebben veel versuym veroorsaakt heeft, met den heele train, eyndelijk gisteren sijnde den 17e deeser maand hier gearriveert ben, aangaande de sig by my bevindende manschappen sijn deselve tot heeden toe in een verheugelyken staad van gesondheyd en nog altoos plaisierlijk behalven twee wagenrijders die wat siek sijn, dog is van geen belang aangesien deselve bereijts aan de beeter hand beginnen te komen en waar het vereyscht werd heb ik ondervonden dat het volk met veel moed en plaisier de handen aen 't werk slaet, ook geniet men onder de officieren een gewenschte harmonie en sijn meest by alle plaatsen daar wy gecampeert hebben van alles voorsien geworden, hiermeede deesen dus kortelijk afbreekende, na Uwe Weledele Gestrenge in de bescherminge des Alderhoogsten te hebben bevoolen, soo hebben de eere my in alle submissie te onderschryven (onderstond) Weledele Gestrenge heer Uwe Weledele Gestrenge zeer ootmoedige en onderdanigen dienaar (was geteekend) A.F. Beutler (in margine) Swellendam den 18 Maart 1752. | |
[pagina 268]
| |
pagnies post de Rietvalley. Breete 33:56. Lengte 39:40½. Cours en verheyd O.N.O. 2 gr: Noordk 13/8 mijl. | |
Den 22, 23, 24 en 25 do.Den 22, 23, 24 en 25 do. onse reyse over het Melkhoutebosch, bestaande uyt reedelijk hooge en dikke doornboomen mitsgaders de Cafferscuylsrivier voortgeset hebbende, arriveerden wy den 26 op de plaats van den landbouwer Jan Loos aan de overseyde der gesegde rivier leggende, alwaar wy bleeven rusten tot den 27, wanneer wy voortgaande den 29 by de Gouritsrivier quamen, die wy niet sonder moeyte konden passeeren, hebbende 's nagts op dies oever gecampeert. | |
Den 31.Den 31. Aangesien de op gisteren uytgesondene Hottentot naar de hier om leggende Hottentotten craalen om het noodige vee te ruylen nog niet terugge was gekeert, reed heeden den vaandrig zelfs naar die kraalen, die 's namiddags by de train terug quam, hier ter plaatse arriveerden by ons een Fransche mattroos die voorgaf te hebben gehoord onder de equipagie van een Franse snaauwscheepje genaemt Le Necessaire en dat hy neevens nog neegen andere persoonen van dat vaartuyg met een schuyt aan landen gesonden sijnde om waater te haalen, die schuyt door de swaare rollingen en klippigen strand in stukken was geslaagen dog dat se sig alle aan land | |
[pagina 269]
| |
gesalveert hadden, relateerende wyders dat reets 34 daagen door het land hadde gemarscheert, en ondertusschen 7 groote rivieren gepasseert onder dewelke een zeer groot was, maar hem onbekend, die hy met nog 4 anderen zyner makkers overgeswommen was, en dat de overige die niet swemmen konden deselve opgegaan waaren, dat den officier op die schuyt commandeerende met degeene die sig by hem bevonden hadden landwaarts ingegaan sijnde, belooft hadde sig weeder by hem te voegen dog dat hy deselve seedert niet weeder gesien heeft, onder dit ondervragen kwam den substitut landdrost van Swellendam, die den vaandrig de volgende missive overgaff. Mijn heer en zeer geagte vriend. Den Weledelen heer gouverneur my hebbende gelieven aan te schryven onder den 10 Maart dat den capitein van het ter rheede leggende snaauw scheepje Le Necessaire by desselfs aan landkomst heeft bekend gemaakt dat hy op den 27e der eeven afgeweekene maand Februarij in een onbekende baay geleegen 30 mylen beoosten de Mosselbaay desselfs schuyt met een officier en 8 gemeene naar land hadde gesonden om naar versch water te soeken maar dat gedagte schuyt het ongeluk hadde gehad door de holle zee teegens de wal aan stucken te slaan dog dat de voorseyde 9 persoonen sooals zyluyden sulx duydelijk van hun vaartuyg hadde kunnen zien, alle behouden te land geraakt waaren en dat sy alle gewapent waaren met een snaphaan en 2 pistoolen, voorts is aan my gelast UE. meede aan te schryven dat U E. by ontmoetinge van meergemelte scheepelingen dewelke voor so veel in UEd. sal sijn sonder sig in uwe togt op te houden of te belemmeren, behulpsaam te sijn, om Caabwaarts te kunnen opkoomen, waarmeede U Ed. en derselver meedevoerende manschappen gesondheyd, voorspoed en een gelukkige uitslag van uwen togt toewensche, verblyven met veel agting (onder stond) mijn heer en geagte vriend U Ed. Dw. dienaar en vriend (was geteekend) J.A. Horak (in margine) Swellendam den 26 Maart 1752. Naar lectuure van die missive liet den vaandrig door den adsistend Haupt, voorgemelde Fransman die men toen verstond den bootsman van 't meergedagte scheepje te sijn geweest afvraegen, of hy soo wel als syne mackers geen geweer met sig hadden genomen die daarop antwoorde van ja, en dat sy al het geweer hetwelk se by sig hadden gehad by het door swemmen der voorsz grote rivier in de grond hadde begraven, verders gevraagt zijnde waar van daan se | |
[pagina 270]
| |
quaamen en werwaarts gedestin eert waaren repliceerde hy dat sy op bekomene ordre van de admiraal of eerste minister van Vrankrijk over de vier maanden geleeden met drie vaartuygen van 't eyland Mauritius geseyld waaren om deese Oostkust op te neemen, en voorts een bequaam haven op te soeken alwaar een colonie konde aangelegt worden en dat se verscheyde maalen in eenige baayen aan land geweest waaren sonder egter sig omtrend dier geleegentheeden verders te willen uytlaaten, wy lieten hem vervolgens eenige spyse geeven, daar hy grote smaak in vond en alles consumeerde wat hem voorgeset wierd, 't geen hy anders in geen 3 dagen tijd niet sou hebben kunnen opeeten, teegens den avond liet den commandant den Hottentot Rondeganger (sijnde de beste schutter onder de landbouwers bekend en die verscheyde togten diep in 't land heeft gedaan) met sijn kraals volk soo mannen als vrouwen by ons in 't campement komen, deselve op brandewijn tracteerende; en schoon de voorseyde Rondeganger volgens sijn seggen seer siek was sulx hy hem door 2 andere Hottentotten by de armen liet lyden, liet hy egter sijn soopje niet voorby gaan, wordende hem inmiddels gevraagt of hy niet geneegen soude weesen een togt land waarts in met ons ten dienste der E. Compagnie te doen, en dat hy daarvoor rykelyk soude betaald, randsoen naast het volk genieten, en daarenboven tot capitein aangesteld worden, van hetwelk hy sig lang onder pretext syner siekte excuseerde, laatende sig egter ten laatsten toen hy door het drinken van soopjes sig beeter bevond, overreeden, om ten minsten een stuk weegs met ons te gaan; hier kreegen wy nog een ander Hottentot om ons ook op de togt te versellen, sijnde denselven insgelijx een goed schutter. | |
2 do.2 do. campeerde wy by de plaats van den landbouwer Esaias Engelbregt Meijer aan de Mosselbaay en nadat men de tenten opgeslagen hadde quam by den trein den op eergisteren datum vermelde Franschen officier, weesende alsoo armoedig in kleederen als den voormelden bootsman, die behalven het bereyts verhaalde door gesegde bootsman, het volgende verdere berigt van sijn weedervaaren gaf, als dat se 't strand verlaten en sig by gebrek van leevensmidde- | |
[pagina 271]
| |
len weeder derwaarts hebbende moeten vervoegen, hy met nog een man die alleen by hem was overgebleeven van seeker visch hadden gegeeten die so venynig was dat dien man drie uuren daarna quam te sterven, en hy officier drie daagen lang uytsinnig was geweest, en dat hy weeder bekomen sijnde syne reyse ten beste doenelijk hadde voortgeset; die visch oordeelen wy sodanig een te sijn geweest, als men hier aan de Caab opblaaser noemt, van alle het welke aan den Edelen heer gouverneur by de volgende missive kennisse is gegeeven. Cabo de Goede Hoop. Aan den Weledele Gestr: heere Rijk Tulbagh gouverneur in loco etc. etc. etc. Weledele Gestr. heer. Deesen sal weederom dienen om Uwe Weledele Gestrenge pligtschuldig te adviseeren dat ik met den train op den 20 der verloopene maand Maart van Swellendam vertrokken en myne reyse tot aan de Mosselbay op de plaats van Esaias Engelbregt Meijer gevordeert, alwaar op heeden gearriveert denkende op morgen weeder van hier rijs te vorderen, ook bevind sig nog alles in sulken staad behalven de 2 wagenryders die weederom volkomen hersteld sijn gelijk ik de eere gehad hebbe onder den 18e der bovengemelde maand Maart aan Uwe Weledele Gestrenge te schryven, in welke reyse op den 31e der voorseyde maand by de Gouritsrivier een onderofficier van het Franse schip Le Necessaire by ons gekomen is die reets 33 dagen op rijs en sijn sonder ons egter te kunnen seggen waar die plaats syner stranding geweest is, en seeven rivieren hadde moeten door-swemmen onder dewelke hy een seer groot rivier met een sterken stroom had ontmoet hetgeen hem onbekent was, waar over hy met den officier van de schuyt en nog 4 andere hadde overgeswommen dog de andere die niet swemmen konde sijn langs deselve opgegaan, vervolgens waaren den officier met den andere die sig by hem bevonden het land ingegaan en hy strand langs opgekomen die sig weederom by hem soude vervoegen dog deselve seedert niet weeder gesien heeft, ook wist ons dien Fransman te seggen dat sy met 3 vaartuygen by de 4 maanden lang op bekomene ordre van den admiraal of eerste minister van Frankrijk om deese oostcust op te neemen van Mauritius gezeyld waaren en een bequaame haven te soeken om een colonie aldaar aan te leggen, ook verscheyde maalen in eenige baayen die sy opgedaan hadde aan land geweest waaren, wyders is my op denselven datum aan de Gouritsrivier door den | |
[pagina 272]
| |
substitut van den landdrost tot Swellendam een missive ter handen gesteld en sal het daarin vermelde van Uwe Weledele Gestrenge geordonneerde nopende het setten van 's E. Compagniesmerk in alle de baayen die wy sullen opdoen pligtschuldig werden geobserveert, aan welken substitut ik gisteren den Fransman heb overgegeeven om die Caabwaarts te laaten reys vorderen. Deesen tot hier toe in gereedheyd weesende quam te 3 uuren 's agtermiddags den onder luytenant van voorwaarts genoemde schip by ons, dien officier zeyde dat hy by de 50 rivieren gepasseert had onder dewelke hy 8 seer groote hadde moeten doorswemmen en dat de andere behalven een die van een visch gegeeten waarvan hy soo gelijk was komen te overleyden, bestaande den rest nog in ses manschappen niet verre hier van daan moesten weesen, welke hy weegens de swakheyd haarer lighaamen had moeten agterlaaten, wyders syde denselven dat den capitein Monsr. de Apres de Man en Vilette als commandeur van deese observatie der oostkust uyt Europa gesonden was en meede een lid der accademie van Vrankrijk is, welken officier ik meede aan den substitut landdrost op de plaats van Ignatius Ferraire die sig by myne terugkomst aldaar sal bevinden, overgeeven sal, en by ontmoetinge van eenige andere deselve ook derwaarts opsenden, voorts sullen de vryluyden Gerrit van Nimweegen en Andries Arentsdorp den togt meede doen, waarvan den eerstgenoemde zig reets van den 22 der meermaals genoemde maand Maart dog sonder de minste bagagie by ons bevind en sal de andere sodra desselfs wagen in gereetheyd weesen sal ons volgen, ook bevinden sig reets ses Hottentotten by den train. En hier meede deesen besluytende beveele ik Uwe Weledele Gestrenge in de protectie des Almogenden, terwijl ik met de uyterste agting altoos sal verblyven (onderstond) Weledele Gestrenge heer Uwe Weledele Gestrenge zeer ootmoedige en onderdaanige dienaar (was geteekend) A.F. Beutler (in margine) Hartenbosch den 2e April 1752. | |
Den 4 do.Den 4 do. gingen wy de klyne Brakke rivier over en quaamen den 5 do. op de plaats van de weduwe Hasewinkel genaamt de Hagelcraal, sijnde dese de laatste der plaatsen die aan deese oostzyde van Africa by Christenen bewoond worden, van daar gingen wy campeeren aan den voet van de Attaquas cloof, intusschen hadden wy den Fransche officier op den 4e voormelt naar de plaatse van Ferraire afgesonden om van daar Caabwaarts voortgesonden te worden. | |
[pagina 273]
| |
Primo do. Breete 33:37½. Lengte 40:41½, cours en verheyd N.O.t.O. 2 7/12 mylen. 2 do. Breete 33:38. Lengte 40:46½, cours en verheyd Ot. 2 gra: Zuydlk 1 1/12 mijl. 4 do. Breete 33:35. Lengte 40:43, cours en verheyd N.Wt. 4 gr: noordlk 1 1/12 mijl. 5 do. Breete 33:31½. Lengte 40:40½, cours en verheyd N.N.Wt. 7 gra: westlk 1 1/12 mijl. Nu gekomen sijnde ter plaatse waarvan in den beginne deeses mentie is gemaakt sullen wy soo hierom als weegens dat het land verder geleegen maar seer weynig bekend is, niet manqueeren om aan de ordres te voldoen en dies beschryvinge omstandiger te weesen en van al het voorvallende nauwkeurige aanteykening te houden. | |
Den 6 do.Den 6 do. Terwijl wy een swaare marsch over de Attaquas cloof voor hebben bleeven wy heeden rusten om ons en het vee dus daartoe te beeter in staad te stellen. Verders liet den commandant de leeden uytmaakende den raad deeser expeditie byeen vergaderen, en na aan deselve de instructie van den Weledelen Gestrengen heer gouverneur en E. Agtbaren Raad van Politie ons meede gegeeven voorgeleesen te hebben, deelde hij aan deselve meede de brief onder den 26e der voorleedene maand Maart, van den E. landdrost van Swellendam ontfangen, met byvoeginge dat ter oorsaake van het daar by vermelde men sal dienen soveel als het mogelijk is, strand langs de reyze voort te setten, om by ontdekkinge van eenige baayen ten blyke van dies besitneeminge en verydelinge van het oogmerk der Franssen's E. Compagnies merk aldaar op te regten, waarop eenpaarig wierd beslooten het padt der togtgangers tot naar de Caffers in te slaan, also men op dien weg dikwels het strand in 't gesigt kreeg. | |
Den 7 do.Den 7 do. gingen van dag de gemelde Attaquas cloof op, maar dewijl deselve uyt verscheyde hoogtens met daalen tusschen beyde bestaat en dat de weg daarby soo slegt en ruuw is, dat de wagens om te beletten, dat die niet souden omver vallen geduurig met touwen moesten teegen gehouden worden, was het oversulx niet voor den 8 dat men daarover en dan nog met groote moeyte konde over koomen, zijnde meergemelde Bracke rivier nog eens gepasseert; gisteren by de Paardekraal gerust hebbende, hebben wy ons heeden in een laegte niet verre van de Saffraenrivier needergeset. | |
[pagina 274]
| |
rivier, alsoo genaamt weegens den moerasigen grond derselve door-gereeden te sijn quamen wy om 3 uuren 's namiddags by een klijn lopend riviertje alwaar wy campeerden; was het gisteren en van daag mooy weer geweest. | |
Den 12 do.Den 12 do. rustdag daar viel heeden soowel als gisteren de gantschen dag door wat reegen en de wind woey uyt 't N. Wte. De vier Hottentotten die wy van de Rietvalley als wegwysers hebben meede genomen, haare begeerte betuygd hebbende om terugge te keeren was het niet als met groote moeyte dat men twee derselve konde overreeden om met ons verders te gaan namentlijk Couragie en Rondeganger, welken laatsten hier ter plaatse als capitein wierd aangesteld en vereert met een hoofdschild, waarop 's Compagnies merk gegraveerd stond; de twee andere Hottentotten als Cupido en Dikkop namen hier en teegens de teruggereyse na voorseyde Rietvalley en daar wierd aan deselve door den commandant, ter verdere bestellinge aan den Edelen heer gouverneur, den onderstaande brief afgegeven. Cabo de Goede Hoop. Aan den Weledele Gestrenge heere Rijk Tulbagh gouverneur in loco etc. etc. Weledele Gestrenge heer. Na het afgaan van myne onderdanige van den 2e deeser lopende maand waarin de eere gehad hebbe met meer andere voorvallende zaaken Uwe Weledele Gestr: mijn arrivement tot aan de Mosselbaay op de plaats van Esaias Engelbrecht Meyer te berigten van waar op den 4e daaraan volgende vertrokken en myne voyagie naar de Attacquas cloof voortgezet hebbe, welke cloof op den 7 dito begonnen hebbe te beklimmen die ik in drie daagen rysens sonder merkelyke rampen gepasseert ben; en heb ondervonden dat gedagte cloof vry | |
[pagina 275]
| |
penibel is te passeeren, egter sodanig niet als deselve geseyd werd te sijn, waar omtrend het volk haar best gedaan heeft, die ik met een touw voor de ossen de wagens de stijlten heb doen boven trekken, en heb by het passeeren dier hoogtens somtijds het volk op ry en somtijds agter de wagens door een touw, deselve laten vasthouden, welk moeysaam werk met het grootste plaisier door haar verrigt is geworden, ook is alles aangaande deselve in een gewenschte staad van gesondheyd sig bevindende; hiermeede deesen dus kortelijk eyndigende beveele ik Uwe Weledele Gestr. in de protectie des Almogende en neeme de vryheyd my in alle submissie te noemen (onderstond) Weledele Gestr: heer Uwe Weledele Gestr: zeer ootmoedige en gehoorsamen dienaar (was geteekend) A.F. Beutler. (in margine) In 't Cannaland aan de Saffraanrivier den 12e April 1752. | |
Den 13 do.Den 13 do. vertrokken van hier over seeven uuren en passeerde de lange Cloofsrivier, hebbende een schoon en klaar lopend water, en arriveerden in den middag by een ander rivier, alwaar wy ons aan de sogenaamde Rietvalley posteerden; ook quam de vryman Andries Arendsdorp, by hem hebbende I wage met 8 ossen, 2 rijdpaarden beneevens 5 Hottentotten waaronder 2 goede schutters waaren, teegens den avond by ons. Breete 33:14. Lengte 41:20. Cours en verheyd O.t.N. 2 gra: noordlk 2⅖ mylen. | |
Den 14 do.Den 14 do. verlieten deese plaatse 's morgens ten seeven uuren en na een klijn riviertje beneevens eenige drooge beekjes overgekomen te sijn, quaamen wy 's agtermiddags te een uur aan de Matjesrivier, alwaar het overige van den dag rusteden; het land van de Attaquascloof af tot hier toe is ten meerendeele vlak en nergens toe bequaam, als sijnde klippig en doorgaans met renosterbosschen en andere klyne ruygte begroeyt, alwaar byna geen gras gevonden word, hetselve land heeft aan de zuydzyde het Houteniquas en Lange cloofsgebergte en aan de noordkant 't Cannasgebergte tot grensen, ook is aan gedagte Matjesrivier het eynde van het gesegde Cannaland, hetwelk sig noordwaarts tot by het gemelde Cannasgebergte strekt, gedagte landstreeks word alsoo genoemt weegens een seeker gewas dat de Hottentotten Canna noemen, sijnde een sterk purgeermiddel, die se tot suyvering haarer lighaamen gebruyken, dit gewas siet er uyt omtrend als het lof van een Hottentots vyge, dog veel kleynder dragende eene geele blom. Breete 33:14½. Lengte 41:34. Cours en verheyd Oosten 3 gra: zuydlk 2⅘ mylen. | |
[pagina 276]
| |
Den 15 do.Den 15 do. settede wy onse reyse voort, en na de Gansecraal mitsgaders twee riviertjes, waarvan het laatste de Modderrivier word genaamt te sijn overgegaan, quaamen wy 's middags aan de diepe rivier om dies style oevers alsoo genaamt te campeeren, ende dewijl langs de weg varsche leewespoor waaren gesien, liet men 's nagts eenige vuuren maaken, slagtlond branden en de schildwagt nu en dan een schoot doen. | |
Den 16 do.Den 16 do. bleeven wy rusten; ongeagt de eevengemelde in 't werk gestelde middelen, was den leeuw so naby ons campement geweest, dat de beesten verscheyde maalen in de kraal verwoed aangingen, wy saagen ook 's morgens de varsche spoor onder aan de rivieren sijnde geen 20 treeden van ons leeger, derhalven ordonneerde den vaandrig dat de tenten die tot nu toe nog in form van een leeger opgeslaagen waren geworden, in het vervolg rondsom de craalen alwaar het vee 's nagts word bewaart souden worden gerangeert om dus de beesten beeter voor den leeuw te dekken, ook wierd aan de schildwagten belast merder losse schooten by nagt te doen. | |
Den 17 do.Den 17 do. passeerde heeden een klijn riviertje, dat sijn oorspronk uyt de diepe rivier neemt, welk riviertje ter saake dat aldaar een wild paard geschooten wierd, wy de Quacharivier noemden, en quaamen's avonds by de Ceurboomsrivier te campeeren, alhier word een fontijn gevonden waaruyt een rivier ontspringt die van eenige consideratie schijnt, deselve loopt agter 't Oudeniquasland in zee. Breete 33:14. Lengte 41:50, cours en verheyd Oosten 3 gra: noordlk 1½ mijl. | |
Den 18 do.Den 18 do. Na eenige spruytjes te sijn gepasseert waarvan eenige droog en andere met weynig water vonden, quaamen wy te campeeren aan de Wolvecraalsrivier, hebben van den 11e deeser maatig weer en variabel windjes gehad. Breete 33:11½. Lengte 42:3. Cours en verheyd O.t.N. 3 gra: noordlk 2 7/10 mijlen. | |
Den 19 do.Den 19 do. was de leeuw weederom in de nagt naby ons camp geweest en hadde verscheyde maalen de beesten uyt de craal gejaagt, van hier 's morgens over seeven uuren vertrekkende quaamen wy te elff uuren aan de lange Rietvalleysrivier alwaar wy campeerden. Breete 33:10. Lengte 42:12½, cours en verheyd Ot 9 gra: noordlk 2 mijlen. | |
[pagina 277]
| |
weegens een moord door de over eenige jaaren hier gewoond hebbende Hottentotten aan een Europeschen drosser begaan, welke drosser na sig eenige tyd by voorsz. Hottentotten opgehouden te hebben, eyndelijk door deselve soo als hy doende was uyt voormelde rivier te drinken is dood geslaagen geworden, vervolgens eene moerassige valley gepasseert sijnde, quamen wy te campeeren aan 't diepe gatsrivier, alwaar den 21 bleeven rusten om aan onse trekbeesten die door de meenigvuldig in de voorleedene nagt gevallene hagel verklemt en stijf waaren geworden, tijd tot verhaal te geeven. Breete 33:10. Lengte 42:24, cours en verheyd Oosten 2 3/8 mylen. | |
Den 24 do.Den 24 do. was het niet als met veel moeyte dat wy over deselve Groene rivier heeden konden overkomen, campeerde 's avonds by een andere rivier die in deselve Groene rivier uytloopt, deese is de laatste rivier die men in deese contrey de Lange cloof ontmoet, pijlden van hier de Kromme riviersberg Z.O.t.O. 3 gra: Oost, en het Gamtouschgebergte 2 mylen van ons, gemelde landstreek de Lange cloof mag men wel voor een vlakte aanmerken, het heeft aan beyde de zeyde hoog en laag gebergte, by welk laatste gereekend van de Attaquascloof zeer veel wagenboomhoud word gevonden, daar en teegen is het hooge gebergte klippig en sonder eenig bosch, het land in gedagte cloof is ten meerendeele goed wey en bequaam bouwland dog het is aldaar weegens het aan weerseyden leggende gebergte seer kout, de rivieren die door de Attaquascloof en 't Cannaland loopen, hebben haare uytwateringe in de Gouritsrivier en die dewelke van het begin der Lange cloof tot het eynde toe worden gevonden (uytgenomen de Ceurboomsrivier) loopen in de Gamtousch rivier uyt, hebbe nogal eenige daagen 's morgens wat rijp, reegen en koud weer gehad. Breete 33:13½. Lengte 42:48, cours en verheyd O.t.Z. 7 gra: zuydlk 1⅝ mylen. | |
[pagina 278]
| |
Den 25 do.Den 25 do. braaken van hier op 's morgens te seeven uuren en na drie besondere spruyte die wy de Pannekoeksrivier noemden te hebben gepasseert, quamen wy een klippige hoogte af die het eynd van de lange en 't begin van de Cromme rivierscloof maakt, in welke laatste cloof tot 2 maalen toe de Cromme rivier over en weer getrocken sijnde, quamen wy weederom daar voor te campeeren. Breete 33:15½. Lengte 43: -, cours en verheyd O.t.Z. 2½ mylen. | |
Den 29 do.Den 29 do. van hier 's morgens te seeven uuren vertrekkende quamen wy 's agtermiddags te twee uuren te campeeren aan 't sogenoemde Esschenbosch, alwaar maar eenige boomen langs een klijn lopend riviertje staan; sijn op deese marsch weederom verscheyde spruyten en voor het laatste de Kromme rivier beneevens het Jonkersbosch gepasseert, dit bosch soude volgens het seggen van den landbouwer Arendsdorp uyt veele groote boomen van hard hout bestaan, maar ten aansien het ver van de zeekant is geleegen en dat ook daar omtrend geen watervloed word gevonden waarover men het hout met vlotten souden kunnen afbrengen, kan 't selve derhalven voor d'E. Compagnie van geen voordeel sijn; het land langs de Kromme rivierscloof is naauw en seer ongemackelijk te passeeren ten aansien aldaar veele moerassige spruyte sijn en dat den weg die dikwils langs den afhang van het gebergte loopt, wordende aldaar weynig en nog maar slegte wey gevonden, ook is 't land doorgaans met ruygte en waterriet begroeyt, alle de voormelde spruyte loopen in de Kromme rivier uyt, welke riviere daardoor reedelijk groot word, sy ontspringt Z.Wt. by het begin der gedagte cloof waardoor sy met veele bogten loopt totdat se omtrend 1 uur gaans van de Zeekoeyrivier haar in zee uytstort. | |
[pagina 279]
| |
Breete 33:18. Lengte 43:20, cours en verheyd Ot 2 gra: noordik 1⅚ mylen. | |
Den 30 do.Den 30 do. braken van hier op 's morgens te seeven uuren dog in plaatste van N.O. t. Ot. hetwelk het ordinaire padt naar de Gamtousch revier is, naamen wij onse route Z.O.t.O. naar 't strand wijl men verstond dat aan de Cabeljousch revier een soort van baay was, en gingen kort daarop O.Z.Ot, over 8 uuren saagen weeder een groot gebergte strekkende Z.Ot. en N.Wt, en na de eerste rivier beneevens een droog spruytje te sijn gepasseert quaamen wij te campeeren aan de tweede rivier alwaar weynig water en nog vry brak was, dog in de voorsz. eerste rivier was bij de 3 voeten goed water, en het reegende gisteren een weynig dog van daag was goed weer. Breete 33:20. Lengte 43:32, cours en verheyd O.t.Z. 2½ mylen. | |
May.
| |
[pagina 280]
| |
darmen die maar half gaar waaren met sig naar haar craal voor haar vrouwen en kinderen. Breete 33:25½. Lengte 43:40, cours en verheyd Z.Ot 5 gra: Oostk 2⅕ mylen. | |
Den 2 do.Den 2 do. rustdag, quaamen de 2 gemelde Hottentotten neevens hun kraals volk met haare capt de Jonge Kaffer genaamt heeden by ons, se saagen alle seer verhongert uyt, en waaren seer sober van carossen voorsien, deselve berigteden ons dat de Bosjesmans haar al hun vee gerooft hadde, en dat sy nu alleen van de jagt en wat sy verders in 't veld vonden moesten leeven, wy gaaven haar te eeten en tracteerden se op tabak, sy waaren den geheelen nagt onder malkander vrolijk, wy huurden twee van die Hottentotten om ons als wegwysers te dienen. | |
Den 3 do.Den 3 do. begaaven ons met onse gitse 's morgens te half seeven uuren op weg, de cours oost stellende en na een spruyt met eenig water behebt te sijn gepasseert, quaamen wy te neegen uuren aan de Zeekoeyrivier alwaar campeerden, van hier wierden den adsistend, stuurman en landmeeter naar 't strand gesonden die omtrend den avond weeder keerden, rapporteerden dat se het strand vlak, hier en daar met klipbanken voorsien bevonden hadden en daarby hooggaande rollingen dat de mond van de Zeekoeyrivier die daar in zee uytloopt was gestopt, dat men droog voets tusschen de mond der riviere en de zee gaan konde, en dat het land oost en west was strekkende, hebben deese 3 daagen goed weer gehad. Breete 33:26. Lengte 43:46½. Cours en verheyd Ot 2 gra: zuydl 1⅓ mylen. | |
Den 4 do.Den 4 do. verlieten deese plaats 's morgens te ses uuren, stelde onse cours O.N.Ot aan door eene groote vlakte totdat wy quamen by de Cabeljouschrivier alwaar campeerden; sijn op die marsch nog een klijn riviertje met goed water over gekomen, hier quam voormelde Hottentots capitein Hemelroot by ons verhaalende dat van de Damasonquas Hottentotten verstaan hadde dat tusschen de Swarte kops en Gamtousch revieren sig nog Franschen soude bevinden die dagelijx op de jagt gingen en dat 9 a 10 man derselver aan zijn kraal geweest waaren die aldaar voor neusdoeken, vleesch van een hartebeest 't welk de leeuwe hadde geslagt, hebbende geruylt, voorts de reyse naar de Caab voortgeset hadden; in den agtermiddag ging den vaandrig om de voorengemelde Cabeljousche baay te besien naar het strand, bevonden hetselve vlak met swaare rollingen en de mond der voormelde riviere ten eenemaal gestopt te weesen, den | |
[pagina *15]
| |
Plaat 4
Blz. 280 Veldrat, of zoogenaamd ‘Graatje’. ‘Differente attitudes deser dieren, wanneer sy eenig gerugt horen, sijnde sy seer nieuwsgierig, aardig, slim, en geswind...en stinken niet.’ (R.I. Gordon, 1779). | |
[pagina 281]
| |
landmeeter pijlde de hoeken van de sogenoemde baay die men selfs voor geene rheede kan considereeren van het strand af de eene in 't Z.O.t.O. en de andere Z.t.W. 4¼ mylen van malkanderen geleegen, soodat deselve voor alle winden van het Z.O. tot Z.t.W. open is, sullende de gronden aldaar des doenelijk morgen gepeylt worden. Breete 33:21. Lengte 43:51. Cours en verheyd N.O.t.N. 2 gra: Oost 1 7/12 mylen. | |
Den 5 do.Den 5 do. in den morgenstond wierd den stuurman naar 't strand gesonden om te sien of de zee eenigsints bedaard was, maar vond de rollingen nog alsoo sterk gaande als gisteren, in voegen het onmogelijk was sonder 't uyterste gevaar van volk en schuyt te sullen verliesen deesen inham te pylen daarom moest men daarvan afzien, en sig vergenoegen met 's E. Compagnies merk G.V.O.C. in een steen gehouwen op een verheeven eylandje aan de mond der riviere te plaatsen, na welkers verrigtinge wy ons | |
Den 6 do.Den 6 do. met reegenagtig weer begaven wy ons weeder op marsch, settede de cours om de oost nog al door voorsz. vlakte, vervolgens door 't Gamtousch gebergte en arriveerde voor den middag by de Gamtousch rivier waarvoor wy ter oorsaake deselve seer hoog was opgeswollen moesten blyven leggen. Breete 33:11½. Lengte 43:51, cours en verheyd N.t.O. 2⅓ mylen. | |
Den 7 dito.Den 7 dito. Met behulp van de schuyt sijn heeden de Gamtousche rivier seer geluckig dog niet sonder moeyte gepasseert, deese revier is schoon en groot, dog soo diep en ook soo breet niet maar vry sneller van stroom als de Gouritsrivier. Belangende het land waardoor wy van den 30 der voorleedene maand tot heeden sijn gepasseert hetselve is ten meerendeele vlak met goed wey en tamelijk bouwland voorsien, dog daar is gebrek aan brandhout. Gevorderte breete ¼ min: veranderde lengte van geen importantie. | |
Den 8 ditoDen 8 dito verlieten deese rivier 's morgens te ses uuren reeden eerst door een bosch van grote doornbomen totdat wy quamen by een schoon lopend rivier die in de Gamtousch revier uytloopt, gingen langs deselve een weynig voorwaarts en stelden vervolgens onse cours oost aan door een cloof alwaar tot 8 verscheyde malen een droge rivier passeerden sijnde het wynig water dat aldaar word gevonden brak en soo wit als kalk water; deese cloof met veel moeyte doorgekomen sijnde, quamen wy op een hoogte van waar | |
[pagina 282]
| |
de zee en de mond van de Gamtousch revier in 't zuyde naar gissing een mijl van ons zagen, trokken vervolgens met differente coursen berg op en berg af en quamen in den agtermiddag te campeeren by de Soeririvier die in 't Noord oost uyt 't gebergte ontspringt en Z.Z.Wt in de Gamtouschrivier uytloopt, het Damasquasland strekt sig van hier tot aan de van Stadens riviere. Breete 33: 15½. Lengte 44½. Cours en verheyd Z.O. t. Ot 1 gra: Zuydl 1⅘ mijl. | |
Den 9 dito.Den 9 dito. braaken wy van hier weederom op 's morgens over seeven uuren, stelde de cours Z.Ot aan, sagen van een hoogte de zee in 't Z.Z.Wt van ons naar gissing 1½ mylen en gingen campeeren by 't Galgenbosch alsoo genaamt, omdat eenige der togtgangers haare naamen in de boomen gesneeden hebbende naderhand door andere een galg daar boven gesneeden is geworden, sijnde dit een groote en considerabel bosch, hetwelk sig strand langs tot omtrend de Swarte Kopsrivier en aan de andere kant verre in 't Gamtousch gebergte uytstrekt, daarin worden veele geelhoute boomen, assagaay en meer andere soorten van hard houd tot timmer en wagenmakershout bequaam gevonden. Breete 33:17. Lengte 44:6½, cours en verheyd O.t.Z. 3 gra: zuydl 1 2/7 mijl. | |
Den 10 dito.Den 10 dito. begaaven ons vroeg op weg stelde de cours om de oost en na eenige omweegen quaamen wy by een klyne fontijn, van hier wierd een detachement van de train afgesonden om de zeekant wat nader te besien, het selve reed soo verre als het bosch toeliet tot op den hoogte van waar de mond van de Cromme rivier W.Z.Wt de oosthoek Z.O.t.Z. en de mond van d' Gamtousche rivier W. ten Nde. pijlde, by dies teruggekomst continueerden wy onse marsch en na verscheyde hoogtens gepasseert te sijn, quaamen wy te thien uuren te campeeren in een schoon dal by de van Stadens rivier aan een fontijn, sijn heeden soowel als gisteren over hooge ruggens getrokken waarop heerlijke wey gevonden word, voorts quam een capitein van de Damasonquas by ons die ons betuygde dat sig geen Fransche meer hier omtrend bevonden en dat deselve haare reyse Caabwaarts gevordert hadden en voorts dat desselfs zoon ons den weg naar de plaats alwaar de schuyt dier Fransen is verongelukt soude wysen. Hebben van den 7e deeser goed en aangenaam weer met variabel windjes gehad. Breete 33:19. Lengte 44:12½, cours en verheyd O.Z.Ot. 2 graden zuydl 1¼ mijl. | |
[pagina *17]
| |
Kaart 5
Blz. 283 Kaart van de Zuid-kust van Afrika, 1779, uit R.I. Gordon's MS. Atlas, Rijks-Prentenkab., Amsterdam. NB. Op nagenoeg ⅕ der ware grootte. - Zie cartographie sub 5. | |
[pagina 283]
| |
Den 11e dito.Den 11e dito. rustdag, vonden de miswysing van 't compas op 20 graden N.Wtring. | |
Den 12e dito.Den 12e dito. quaamen met eenige N.O.lyke coursen en na verscheyde riviertjes en spruytjes te sijn gepasseert by een grote valley door de Hottentotten Cracha Camma genaamt alwaar campeerden, onse Hottentotten schutters hadden vandaag wat van 't campement af een buffel geschoten om dewelke te haalen eenig volk gesonden sijnde sagen se daarby omtrend 30 Hottentotten die een gedeelte des vleesch van dat beest bereyts tot riemen gesneeden en gebraaden mitsgaders het overige op de boschen gehangen hadden, daar wierd er egter nog soo veel van terugge gebragt dat de train nog 2 dagen de kost daarvan hadde. Breete 33:20. Lengte 44:24. Cours en verheyd Ot. 5 graden zuydl 2⅓ mylen. | |
Den 13 dito.Den 13 dito. vertrock een sergeant met de wagens vooruyt naar de Swarte Kopsriviere en wy volgden denselven met den bovengeciteerden Damasquas Hottentot, ons cours Z.O. t. Ot stellende tot by een klijn riviertje die wy de Fransche rivier noemden omdat 't volk van de meergemelde schuyt alhier onder een boom hun eerste nagtrust gehad hebben, en na eenige O.Z.O. en O.N.Ot courssen quaamen wy in eene groote vlakte, hadde op beyde zyde het Galgenbosch, 't welk wy somtijds moeste doorryden, in deese vlakte ontmoeteden wy een Hottentot die so dra hy ons gewaar wierd sig met vollen loop in 't bosch verborg en terwijl ons sulx ongewoon viel, sonden wy een Damasquas Hottentot hem na, die denselven heel verschrikt tot ons bragt, den vaandrig liet hem door onse tolk vraagen waarom hy sogt sig voor ons weg te schuylen, hy antwoorde daarop dat hy sulx deed op presumtie dat andere Hottentotten, waarmeede hy in oorlog stond, ons tot haare hulp hadden geroepen, wy vereerden hem wat tabak en lieten hem weggaan, hy keek alle ommesiens agterwaarts, soodat wy sagen dat hy de vreede nog niet ten vollen betrouwde; tegens den middag quamen wy aan 't strand alwaar wy eenige stukken van de gesegde schuyt sagen leggen en de boey van haar dreg in 't water dryven, sijnde deese schuyt na alle waarschijnelijkheyd op de blinde klippen stuckent geslagen nademaal ter plaatse alwaar de boey dreef geen klippen maar wel op de beyde zeyde boven het water zagen uytsteeken, vonden hier een schoone fontijn welkers water in zee liep, 't sy dat die Franssen in derdaad van intentie geweest sijn hier water te haalen, of een ander oogmerk met aan land te komen hebben gehad althoos dit is er van | |
[pagina 284]
| |
dat wy geen het minste vaatwerk hier saagen, dit gesien hebbende reeden wy N.N.Wt 1 mijl tot naar een soudpan die wy nog vol water vonden, van hier gingen wy N. aan en quaamen by den avond in 't bedoelde campement. Volgens sustenue van den stuurman soude op deese plaats als voor alle Z lyke winden bloot leggende geen scheepen met seekerheyd voor anker kunnen leggen, en wanneer een schip sulx uyt nood of by gebrek van water deed, soude desselfs schuyt dan nog niet als met het uyterste gevaar aan land kunnen komen, gelijk dit aan de schuyt van het Franse schip Le Necessaire is gebleeken, en terwijl men om de hoog gaande brandingen geen verdere ondersoek konde doen, lieten wy het daarby blyven berusten. Hebbe deese drie daagen agter een betrokken lugt en zagte windjes gehad. Breete 33:10½. Lengte 44:28. Cours en verheyd van de train N.t. Ot. 8 gra: Oostlk 2 5/12 mylen. | |
Den 14 do.Den 14 do. deesen dag wierd doorgebragt met 's Comps. merk by de mond deeser riviere op een heuvel te plaatsen van waar door den landmeeter het strand is opgenomen, gelijk de caart sulx breeder aantoond, ook bragte onse Hottentotten van een tweede soutpan ¾ mijl van hier geleegen regt schoon en wit sout by ons. | |
Den 16 do.Den 16 do. Heeden was de cours om de oost eerst door een bosch van klyne ruygte waarin eenig manschap vooruyt reed om te sien waar onse wagens best soude kunnen door komen, by seekere plaats komende wilde het paard van den landbouwer Arentsdorp al wat hy ook deede geen voet voortsetten, wy vonden hier wel varsche leeuwen spoor dog sulx quam ons niet vreemd voor, dewijl wy se dagelijx gesien hadde; een klijn hondje van den vaandrig dat vooruyt liep en by continuatie in 't bosch keek, sprong eens schielijk op en sogt sig onder de paarden te bergen hetgeen ons deed presumeeren dat een leeuw op 't hooren van 't geraas der paarden sig in 't bosch verschoolen hadde gelijk men naderhand verstond dit ook soo te sijn geweest, nadien ons wagenrijders een leeuw en een leeuwin uyt datselve bosch hadden sien uytloopen; een droog beekje gepasseert sijnde quaamen wy in den agtermiddag te campeeren aan de Zon- | |
[pagina 285]
| |
daagsrevier sijnde deselve reedelijk groot die uyt het gebergte in 't Noord West ontspringt en loopt Zuydoost in zee. Breete 32:54. Lengte 43:33½. Cours en verheyd N.t.O. 2 6/8 mylen. | |
Den 17 dito.Den 17 dito. verlieten deese rivier 's morgens te half agt uuren en namen onse cours oostlijk, na het passeeren van een riviertje met brak water, quamen wy op den middag aan dies overseyde te campeeren op een plaats door de Hottentotten Koernoe genaamt beteykende sooveel als smal bosch, dog wy noemden deese plaats de Hoendercraal om de meenigte van Ternataalsche hoenders die sig alhier ophielden. Breete 32:50. Lengte 44:42½. Cours en verheyd O.N.Ot. 4 gra: noordl 2 mylen. | |
Den 18 dito.Den 18 dito. Rustdag, met het aanbreeken van den dag quamen veele Damasonquas Hottentotten met haar wyven en kinderen by ons, wy beschonken haar met wat tabak en dacha waaraan een derselver sig malkop rookte en als een dol en rasend mensch aanging, syne makkers borgen hierop haare pylen, boog en assagaayen, hierna hielden se hem vast en vreeven hem asch in 't gesigt, 't geen sy beeter maake noemden, en liet denselven dus besmeert sijnde vervolgens in 't bosch loopen, wy hebben hem daar na niet meer gesien. | |
Den 19 dito.Den 19 dito. begaaven ons 's morgens met reegen te half neegen uuren op weg, passeerde verscheyde maalen een kleyne rivier en quamen te half twaalf uuren te campeeren by een fontijn die wij de Springbokken fontijn noemde omdat wij hier een troep van die beesjes vonden wijden. Sijn van den 16e deeser niets dan boschagien doorgetrokken. Breete 39:49½. Lengte 44:49½. Cours en verheyd Oosten 5 gra: noordlk 1 5/12 mylen. | |
Den 20 dito.Den 20 dito. setteden onse cours zuyd oost aan en na een kleyne fonteyn van goed water te sijn gepasseert arriveerde wy om elff uuren aan de Bosjemansrivier alwaar wy campeerden. Hebben soo gisteren als van daag koud weer gehad en bevonden met het opslaan der tenten alles bevrooren. Breete 32:50. Lengte 44:56½. Cours en verheyd Ot 3 gra: zuidlk 1½ mijl. | |
[pagina 286]
| |
heel verwondert waaren en sig heel bevreest voor de vuurpylen aanstelden, wy huurden om met ons te gaan een dier Hottentotten sijnde een neef van een der voornaamste capiteyns van de Gonaquas natie die met de Caffers in goede harmonie leeven. | |
Den 22 ditoDen 22 dito 's morgens te half agt uuren gingen weeder op marsch en na verscheyde oostelyke coursen te hebben gehouden, en ook over eenige drooge beekjes te sijn gekomen quamen wy 's agtermiddags te twee uuren campeerden by een klijn riviertje van tamelijk water, hebben deese twee dagen goed weer en variabel windjes gehad. Breete 32:49. Lengte 45:7½. Cours en verheyd Ot 7 gra: noord: 2¼ mylen. | |
Den 23 ditoDen 23 dito avanceerden heeden met een oosten cours tot by een ander byna droog riviertje waarby wy onse tenten opsloegen, seedert den 20e deeser hebben wy verscheyden kleyne valleyen gepasseert sommige met en andere sonder water, hier worden ook gevonden goede wey en bequaame bouwlanden dog weynig brandhout. Breete 32:52. Lengte 45:17½. Cours en verheyd O.t.Z. 7 gra: zuydt 2 1/7 mylen. | |
Den 24 ditoDen 24 dito de cours was eerst oostelijk waarmede wy een graasrijk land overtrocken, gingen naderhand een gebergte op en quamen op den middag in een cloof by een claar lopend rivier alwaar wy stil hielden, noemde deselve de Gonaquas cloof omdat alhier de Gonaquas natie wonen, hebben soo hier als in andere clooven die wy heeden sijn gepasseert eenige boschagie van reedelijk groote boomen gesien, ook wierd onse Damasonquas Hottentot uytgesonden om voorwaarts vermelde ruyter op te soeken, het is in deese 2 daagen mooy en aangenaam weer geweest onder het coelen van een noord west windje. Breete 32:52½. Lengte 45:23½. Cours en verheyd O:t:Z: 1⅓ mylen. | |
Den 25 ditoDen 25 dito sloegen van hier 's morgens te half agt uuren op marsch en quaamen met verscheyde kleyne kourssen uyt dit gebergte weeder in een vlak land wanneer onse cours zuydoost naamen, totdat wij bereykten een fontijn waarby wy moesten campeeren, alsoo wy anders heeden by geen ander water soude kunnen komen, hier sagen wy van een hoogte de zee naar gissing 2 mylen van ons bevonden de strekking van 't land oost noord oost en west zuyd west en het strand vlak. Hadden 's morgens een Noord weste wind en 's agtermiddags stilte met een bewolkte lugt. | |
[pagina 287]
| |
Breete 32 53. Lengte 45 28. Cours en verheyd Ot 3 gra: zuydl 11/12 mylen. | |
Den 26 ditoDen 26 dito om de veelvuldige klooven en boschagiën die in de weg lagen moesten wy een groote omweg neemen en na een reedelyke marsch hielden wy onse nagtrust aan de Buffels boschrevier, sijnde het water daarvan ten eenemaal modderagtig en seer onaangenaam om te drinken, hier saagen wy op 't gebergte daar wy nu regt onder aan den voet lagen meenigte boschagie van brandhout doormengt met met veel aloe en wilde ruygte. Breete 32 44½. Lengte 45 26. Cours en verheyd N.t. Westen 2 mylen. | |
Den 27 ditoDen 27 dito rustdag sond met de morgenstond onse Hottentotten uyt om eenige van de hier omtrend wonende Hottentotten bij ons te brengen dog quaamen terug met berigt wel een craal hier naby gevonden te hebben, maar dat alle mannen op het hooren van de trommel by de reveille daaruyt gevlugt waaren alsoo se presumeerden dat den leeuw op haar craal aan kwam, daar waren in die craal de wijven alleen overgebleven. | |
Den 28 ditoDen 28 dito onse uytgesondene Damasonquas om captn Ruyter op te soeken nog niet weeder gekeert sijnde en wy gissende dat hy mogte weggeloopen weesen sonden wy captn Rondeganger met 2 Hottentotten ook daarop uyt, gingen op marsch door eene cloof en schoon men den weg daarover ten besten doenelijk hadde laaten verbeeteren, was het egter niet als met grote moeyte om de veelvuldige boschagiën en dat wy de Buffels bosch rivier eenige reysen over en weeder moesten passeeren dat wy's middags aan de overkant by een grasige vlakte konden komen van waar de zee in 't zuyden zagen, campeerden wyders in een plaisant dal by de Klip Kransse rivier alwaar 's agtermiddags te 2 uuren arriveerde. Breete 32 47. Lengte 45 31½. Cours en verheyd O.Z. Ot. 5 gra: zuydl 1 3/10 mijl. | |
Den 29 ditoDen 29 dito raakte voor agt uuren 's morgens op marsch, stelde de cours om de oost aan, passeerde de op gisteren vermelde rivier beneevens eenige drooge spruytjes en quaamen op een vlakte, van hier zagen wy de zee in 't zuyde en hadde een laag gebergte lings van ons leggen dat wy passeerden, namen om thien uren onse rustplaats by een schoone fontijn omdat ons wierd gesegd dat op deesen dag geen ander water soude kunnen worden berijkt; van voormelde laaggebergte zagen wy het strand altemaal vlak, de strekking van 't land was oost en west en het strand naar gissing 2 mylen van ons af; 's ag- | |
[pagina 288]
| |
termiddags quam een Hottentote capiteyn Claas genaamt met nog 3 andere van sijn craal by ons, sijnde van de Bosjesmans rivier natie, hy voerde behalven de assagaay en pylen, harpoenen die seer wel gemaakt waaren, en waarop men duydelijk het venijn sien konde, die gebruyken sy om op de oliphanten en andere grote beesten te werpen; eene dier Hottentotten was kortelings van een buffel gequetst geraakt, hy liep met de open wonde sonder eenige bedekkinge daarop, deese Hottentotten waaren boven op het hoofd heel kort geschooren, welke plaats zo dik met vet en vuyligheid gesmeert was, dat sulx haar soo goed als voor een muts konde verstrekken; gemelde capitein droeg een wortel om den hals, die sy somwylen in de brand steeken en den rook daarvan in de pijlkoker laten trekken 't geen 't venijn der pylen conserveert, hy raade ons wyders, dat wy de Caffers niet te veel moeste betrouwen als sy by ons souden komen, dewijl deselve op alderhande wyse vreemde natie soeken te bespringen, ook dat eenige van haar onse kleederen somtijds wel soude betasten onder schijn als of se daar over verwondert waaren, maar in der daad alleen om te sien of hunne assagaayen deselve souden kunnen doorbooren en dat sy oordeelende dit te kunnen doen alsdan de menschen op een sprong aanvielen. Teegens den avond quam den Damasonquas Hottentot met capt. Ruyter en sijn craals volk beneevens onse op den 28e uytgesondene Hottentotten by ons, den vaandrig vereerde haar wat tabak en tracteerde hen op brandewijn, waarop sy egter so niet versot als wel andere Hottentotten waaren, en deede haar daarenboven eene vereering van coraalen onder belofte dat wanneer hy Ruyter ons by de Caffers capt. Banko, sijnde de grootste onder hun, na Paro soude gebragt hebben wy hem dan meer van die snuysteryen te sullen geeven, en men verstond verders van hun, dat sy geen Gonaquas maar van de Hoengeyquasnatie waaren, en dat de eerstgenoemde altemaal onder de Caffers woonden en haar diende, verders dat hy Ruyter sijn vee, om het voor 't rooven des Bosjemans te bewaaren onder de Caffers gesteld hadde, en ten laatsten dat sijn land van het Damasonquas land tot aan de riviere Chijs Chamma strekte. Hebben seedert een dag of twee 's morgens sterke rijp gehad met een Noord West wind dog andersints op den dag mooy en warm weer. Breete 32 47½. Lengte 45 37. Cours en verheyd Ot. 4 gra: zuydlk 1 1/7 mijl. | |
[pagina 289]
| |
nog al door de op gisteren vermelde vlakte totdat wy quaamen by een berg die wy opklommen, van daar saagen wy een ander hoog gebergte in 't N.N.Ot van ons hetwelk de togtgangers het Caffersgebergte noemen, na verscheyde oostlyke courssen quamen wy te elf uuren by een schoon lopend rivier alwaar het overige van den dag bleeven rusten. Breete 32 48½. Lengte 45 44. Cours en verheid O.t.Z. 1 7/12 mylen. | |
Den 31 dito.Den 31 dito. Van gemelde rivier stelden wy de cours oost over eenen berg vervolgens door eene vlakte en passeerden daarop kort op malkander 2 schone fontynen by welke laatste van de paarde afklommen om te drinken en de wagens die een goed stux weegs agter uyt waaren in te wagten. Intusschen haalde den vaandrig syne horlogie uyt om te sien hoe laat het was wanneer een Hottentot van Ruyter schielijk quam toe te loopen om dat werktuyg met nieuwsgierige oogen te beschouwen, dit bemerkende toonden wy hem het binnenste, daar hy ten eenemaal voor schrikte en hoe nader hem 't selve wierd vertoond hoe meer hy op zyde afweek, de verdere Hottentotten sulx siende kwamen ook toeschieten sig verbeeldende dat sulx een leevend dier was, wy hielpen haar in soo verre uyt haare dwaalingen, dog gaaven haar te kennen dat wy door soodanig een instrument altijd konde weeten al wat sy van sins waaren te doen, verders gaande quaamen wy een hoogte af in een cloof alwaar grote olyve houte bomen instond en van daar by de Olyvenhoutsbosch rivier alwaar wy campeerden; in den agtermiddag quaamen 2 Bosjesmans Hottentotten by ons die rampzaalig uytsagen, hadden selfs geen carossen aan, haare schaamheyd was alleen bedekt met een stuk vel van 1 voet in 't vierkant. Hebben gisteren een koude Z. Wt. en vandaag noordweste wind gehad met een betrokken lugt, in de nagt heeft het gevrooren. Breete 32 41½. Lengte 45 37. Cours en verheyd N.W.t.N. 4 gra: westlk 2 3/10 mijl. | |
Den 2 ditoDen 2 dito trokken heeden met een ooste cours over een gebergte, van waar het Cafferlandsberg sijnde een hoog uytsteekende punt in 't N.Ot pijlde en de zee in 't zuyde zagen, kwamen vervolgens een klippige hoogte af waar op 2 klip hoopen vonden op dewelke capt Claas een groen takje onder 't mompelen van eenige woorden wierp, | |
[pagina 290]
| |
wy dit siende waaren eerst van gedagte, dat het Hottentotten begraafplaatsen waaren en dat sulx onder hunlieden een soort van ceremonie was, maar wanneer wy saagen dat capt Ruyter dien wy die twee hoopen weesen hetselve meede deede, vroegen wy hem wat die plaatsen beteekenden en waarom syluyden dit deeden die ons geen ander reede daarvan wist te geeven dan den duyvel deselve gemaakt hadde en dat se die takjes daar op wierpen om hem af te bidden hun lief te hebben, veel geluks en een lang leeven te verleenen; passeerden nog verscheyde moeylyke hoogtens en arriveerde om 3 uuren in den agtermiddag voor de Vischrivier alwaar campeerden, sijnde deselve eeneder grootste die wij nog gesien hebben, deselve heeft eene starke stroom en is egter niet diep maar vrij breet en met klipbanken beset, hier moesten wij weederom pikken en bylen gebruyken om de doordrift passabel te maken en wy begonnen deselve | |
Den 3 ditoDen 3 dito 's morgens te passeeren dog quamen die niet sonder moeyte en perykel over, onse cours hier na oostlijk stellende na het voor uyt leggende gebergte aan welkers voet een klijn riviertje loopt, trokken wy hetselve vervolgens over en quamen hierna op een vlak en graasig veld, stelde doen onse cours zuid oost aan, tot by een fontijn langs dewelke sig een klijn bosje strekt, alhier campeerden wij. 't Weer is in deese 2 dagen regt verquikkent geweest en de windjes hebben sagt en variabel doorgecoelt. | |
Den 4e ditoDen 4e dito quitteerde deese fontijn 's morgens te half agt uuren, stelde onse cours oost aan over een vlak en grasig land, na verscheyde courssen arriveerde wy te elf uuren bij een klijn droog reviertje waarin eenig staande water vonde, hierby sloegen wy onse tenten op, sagen heeden de Hottentotten vuur op een aardige manier maaken, hetwelk aldus geschiede: vooreerst sogten se wat droog gras, hierna naame se 2 ronde stokjes van hard en droog hout, in eene derselve was een gat uytgeholt waarinne sy het droog gras leydeden, het ander hout dat aan een eynde rond was en in dat gat paste, draayden se so lang met beyde handen daar inne tot het gras vuur begon te vatten. De wind was 's voormiddags Noordwest, 's agtermiddags zuyd-oost met mooy weer. Breete 32 30. Lengte 45 54½. Cours en verheyd N.N.O. 8 gra: Olijk 1¾ mijl. | |
[pagina 291]
| |
na eenige oostlyke courssen quamen wy by een droog spruytje en kort daarop in een gebergte alwaar 4 Hottentotten by ons quamen die volgens hun voorgeeven goede vrienden met de Caffers waaren, wy naamen se derhalven meede. Hierna trocken wy met differente courssen berg op berg af voort, en arriveerden 's middags voor de Chijs Chamma rivier dewelke soowel door de Caffers als de Hottentotten met den eygensten naam word genoemt, hier campeerden wy om de meede hebbende Hottentotten des te yveriger in hunne gedienstigheyd te maaken, maakte den vaandrig de capts. Ruyter en Claas beneevens Couragie tot 's Compagnies capitynen, vereerende aan yder derselve een coper hoofd schild, waarop 's E. Compagnies merk gegraveert stond, op 't sien dat voormelde Ruyter met groote oplettendheyd aankeek, hoe eenen van de onse een pijp tabak met een brand glas opstak riepen wy hem by ons en staaken een tweede pijp in syne presentie op, waarover hy heel verbaast wierd, seyde hem hierop dat hy syne hand moest uytsteeken dog de uytwerking van 't brand glas beginnende te gevoelen trok hy niet alleen desselfs hand schielijk terug maar sig met gelach na de andere Hottentotten wendende riep hy uyt wie kan sig by dat volk vergelyken, doen haalde wy een spiegel voor den dag en hem sig daarinne latende bespiegelen verwonderde hy sig nog meerder daarover en maakte sulke kuuren als een aap. Hebben van daag weederom mooy weer met variabel windjes gehad. Breete 32 23½. Lengte 45 57. Cours en verheyd N.t.O. 7 gra: Olijk 1⅘ mylen. Aleer wy in het Caffersland aan welkers grens scheyding wy gearriveert sijn trecken, sullen wy hier laten volgen eenige bysonderheeden die ons weegens de Hottentots natiën die wy sijn gepasseert sijn te vooren gekomen en in dien opsigte seggen: Als dat die dewelke in het Cannas land van de Attaquas cloof af tot aan de Lange cloof en soo voorts noordwaarts op, diep in het land voor deesen hebben gewoont, in het algemeen waaren genaamt Attaquas Hottentotten, van wien de eerst gemelde cloof ook haaren naam heeft ontleent, dat na dat hun al haar vee van de Bosjesmans Hottentotten gerooft is geworden een gedeelte derselve sig met er woon begeeven heeft by onse landbouwers, en het andere gedeelte getrocken is na den oorspronk van de Gourits en Oliphants rivieren. De Hottentotten bewoners van de Lange en Cromme riviers cloo- | |
[pagina 292]
| |
ven genaamt de Gamtobaquas sijn met haare craalen vertrocken na het Houteniquasland. De verdere Hottentotten uytgenomen de Damasquas, Damasonquas en Hoengeyquas, waarvan hier voorwaarts bereyts mentie is gemaakt, die wy onder weegen hebben ontmoet, wisten niet te seggen van wat natie se waaren, sy noemden haar alleen na de rivieren waarby deselve woonden en ook wel somtijds lands Hottentotten. Alle deese Hottentotten die voor deesen rijk van vee waaren, dog nu daar van door de gedaane rooving der Bosjesmans ten eenmaal ontbloot sijn, sijn door de oorlogen die se so teegens malkanderen als teegens de Caffers hebben gevoert, ten deele om 't leeven gebragt en ten anderen van een verstrooyt, en die dewelke nu hier en daar nog worden gevonden bestaan uyt verscheyde natiën die sig byeen hebben gevoegt, sy leeven thans als de Bosjesmans van den roof, de jagt en hetgeen se verders op 't veld en langs de stranden eetbaar vinden, sijnde dikwils door hongersnood genoodsaakt, sulke dingen te eeten, waarvan de natuur een afgrysen heeft; als se eenig groot dier dooden, voeren sy haare craalen daar by en als de eene eenig wild op het gebied van een ander schiet, voeren sy daarom oorlog teegens den anderen, ja brengen alles dat hun voorkomt, mannen, vrouwen en kinderen sonder onderscheyd om het leeven, die het nu ontkomt salveert sig met de vlugt in de bosschagiën en word aldaar de prooy van den leeuw die hun al waaren se met vuuren omringt of in spelonken geborgen daar uyt weet te haalen soo dat alles maakt dat se allengkens verminderen en waarschynelijk ten laatsten in 't geheel sullen uytgeroeyd worden. Voornoemde Hottentotten sijn klijn van gestalte hetwelk men moet toeschryven ten deele aan 't gebrek aan voedsel en ten anderen aan dat se seer sober voorsien sijnde van carossen, geduurig by het vuuren leggen om sig te verwarmen. Haare waapenen sijn pylen, boogen en assagayen, waarmeede se op harten bokken en andere diergelyke soorten van wild op de jagt gaan, om elanden, buffels en andere grote dieren te dooden gebruykende haarpoenen die soo wel als de pylen vergiftigt sijn; die onder haar behendig genoeg is om wild te schieten, word by deselve in groot agting gehouden en aan soo een word tot een teeken van syne bequaamheyd een streep op het lijff gerist, en daar inne gestampte asch kool gedaan dat nooyt uytgaat; bovens dien draagen se om de armen het vel dat om de oogen der buffels, elanden enz. heeft geleegen, en deese schutters worden door de andere gedient. | |
[pagina 293]
| |
Als men haar vraagt, waarom se om ten minsten iets te hebben om te eeten en dus door honger niet te vergaan, het land niet bebouwen en besaayen geeven sy geen ander antwoord daarop dan dat se een ongelukkig volk sijn en niets mogen hebben, dat van alles dat se souden mogen zaayen en planten niets soude opkomen, dat dit voor andere geluckige natiën gelijk de Caffers en andere alleen is gereserveert, vraagt men haar verders waarom se dan niet by de Hollanders gaan dienen, by wien hun geen kost soude ontbreeken, seggen se daar niets anders op dan dat se dat wel weeten maar dat daar veel werk is, hier meede bedecken sy hare luyhigheyd, die sodanig is dat se liever van honger willen vergaan als te werken. Wat ondersoek wy dies weegens hebben gedaan, wy hebben onder de Hottentotten die geen verkeering hebben met de Europeërs, niet kunnen ontdecken dat se eenig denkbeeld hebben van eene godheyd of opperweesen, alles dat men van haar in dien opsigte heeft kunnen te weeten krygen, was dat se een dom volk waaren, de andere Hottenttoten die met ons ommegaan, door het dikwijls van God hooren spreeken, seggen dat in de hemel een grote baas of capitein is, en dit is ook alles dat se weeten. De Hottentotten hebben drie der ley soorten van gift die se tot het vergiftigen van haare assagaayen, pylen en harpoenen gebruyken. Het eerste trecken se op de navolgende wyse uyt seeker boom, by haarluyden de Giftboom genaamt, die in haare landen in meenigte worden gevonden, se neemen eerst de bladeren en jonge tacken daarvan die se vervolgens solang laten kooken, totdat het water dik en slymerig begint te worden, dan worden de bladeren en tacken daar uyt genomen en het overblyvende vergiftige sly merige water latende daarna nog soo lang koken tot dat deselve heel dik word. Het tweede gift dat vry substilder als het eerst is, bestaad uyt de blaasjes die se weeten trecken uyt de kiesen van het bovenste kaakbeen der slangen, die se om het leven brengen, en vooral als die dieren paaren, ter welkers tijd so sy seggen het gift veel sterker is en een meerder overvloed dan in andere tyden gevonden word, dese blaasjes doen se met de kiesen dier dieren invoegen als gemeld koken, tot dat het water meede tot een vast lighaam word, eetende de Hottentotten behalve de cop de slangen die se kunnen magtig worden in het geheel op. Het derde soort van gift 't welk wat slapper als de twee andere is, bereyden se op de meerverhaalde wysen van seekere bollen, die se uyt de grond graven. | |
[pagina 294]
| |
Met deese giften smeeren en vergiftigen se haare assagaayen en pylen maar haare harpoenen voornamentlijk met het slang gift dat het sterkste van alle drie is, om het wild te vangen, maaken se ook langs de riviere diepe gaaten waarin het wild als het wil gaan drinken valt, deese gaaten sijn over een mans diepte en van boven met gras bedekt en de andere passagie na het water met bosschen gestopt, soodat wanneer het wild na het water wil hetselve absolut over de gemaakte gaten gaan en daar inne vallen moet, schoon nu in deese landen veele wild gevonden word, leyden de Hottentotten des niettemin groot gebrek ter saake dat het wild so door de dagelyxe jagt die daarop word gemaakt als dat hetselve door het verslindende dier te weeten, leeuwen, tygers en wolven waarvan dit land van de Attaquas cloof af tot aan deese riviere toe als vergeeven is beloerd en betrapt word, so schuuw word dat hetselve niet als met groote list kan bekroopen worden. | |
Den 6 do.Den 6 do. rustdag. Ten aansien de Caffers hier bovengemeld voor sterk en dapper worden gehouden, verdeelde den vaandrig om niet onvoorsien overvallen te kunnen worden en ook altijd in staad van defentie te weesen, al het volk onder den train gehoorende in drie bysondere hoopen of wagten, elk met een officier aan het hooft, met ordre dat deselve beurt om beurt en vooral's nagts altijd gewapend op de been soude blyven, sijnde al het geweer ook besigtigt; vervolgens beriep den commandant de leeden van den raad by een en stelde deselve voor of men sonder vertoef in het land der Caffers soude trecken dan wel voor af aan de hoofden derselve een besending doen, om hun van onse komst kennisse te geeven, maar gemerkt met het heengaan en weeder komen wel thien dagen soude verloopen en dat behalven dat onse provisiën waarvan wy nog maar seer sober sijn voorsien, intusschen ten eynde souden loopen, wierd best gedagt maar so voort te gaan, edog daar by dat voor uyt eenige Hottentotten met een present aan een der voornaamste van de hoofde dier natie die men verstonde Banke genaamt te sijn, en na een andere genaamt Paro de voornaamste te weesen soude senden om hem kennisse te geeven dat wy quamen om met haar lieden 's Compagnies weegen vreede en vriendschap te maaken, hetwelk ook so aanstonds in het werk wierd gesteld; teegens den avond keerden de uytgesondene Hottentotten terug met sig brengende eenige Caffers, die ons verwelkomden en teffens een present voor den gemelden capitein Paro vroegen, met byvoeging dat wy voor dat wy na capitein Banke gingen, eerst by hem capitein Paro | |
[pagina *19]
| |
Plaat 5
Blz. 295 Kaffer Kraal. (R.I. Gordon, 1779). | |
[pagina 295]
| |
als de voornaamste der natie sijnde moesten gaan of dat hy sulx andersints qualijk soude neemen, 't welk ons om de omweg die wy by hem te gaan souden moeten neemen niet geleegen komende excuseerden wy sulx dog gaven aan de Caffers om deselve te vreeden te stellen, de presenten meede die voor capitein Banke waaren gedestineert. | |
Den 7e do.Den 7e do. Den train thans soo met gitsen, tolken als andere Hottentotten tot in de 100 coppen aangegroeyt sijnde gingen wy heeden dus sterk verders op marsch en passeerden de Chijs Chama rivier over en quamen met een in het Caffersland, stelde vervolgens ons cours zuyd oost aan door een wijd uytgestrekte bosch van doorn boomen, en voorts over eenen hogen berg en quaamen te elf uuren te campeeren by een klijn riviertje langs dewelke een bosch van groote boomen stond; in den agtermiddag quamen 4 Gonaquas Hottentotten by ons die voorgaven veehoeders van capitein Paro te weesen dog wy merkten se aan inteegendeel voor spions van andere hoofden der Caffers, des niettemin deeden wy haar een presentje van corallen, waarmede se weg gingen. Breete 32 21. Lengte 46 1. Cours en verheyd N.O.t.O. 3 gra: Nlijk 1 mijl. | |
Den 8 do.Den 8 do. Na het passeeren van een spruyt mitsgaders rivier Kromanka waarby een craal van Caffers vonden, waaruyt alle gevlugt was, arriveerden wy te half elf uur op eene klyne vlakte daar wy deesen dag halte hielden; het water der gemelde riviere is modderig en onaangenaam om te drinken, sooals wy ons needer stelden, sagen wy op de top van een voor ons leggend berg een troep kaffers komen, die daar op bleeven staan, wy sonden hierop na haar toe den gidse die wy van de Chijs Chamma rivier meede hebben genomen, die na veel moeyte vier der Cafferen by ons bragt, wy vertoonden deselve de meede gebrachte snuysteryen die hun seer wel aanstonden, sy gingen vervolgens hunnen capitein daarvan kennisse geeven, en het duurde niet lang of alle de gemelde Caffers quamen de bergaf by ons met agterlaating egter daarop van haare wyven en kinderen, sy seyden ons dat haare capitein sig by ons souden vervoegen om vee voor die snuysteryen te ruylen en dat als deselve dit soude hebben gedaan, sy het ook souden doen; sy gingen onder malkanderen aan als dolle en raasende menschen sodat wy ons qualijk konden horen spreeken; die natie is vry robuster als de Hottentotten sijn. Hebben eenigen tijd na den anderen mooy en goed weer met sagt koelende windjes gehad. | |
[pagina 296]
| |
Breete 32 22. Lengte 46 6½. Cours en verheyd O.t.Z. 1⅕ myle. | |
Den 9 do.Den 9 do. quaamen heeden te campeeren by een klijn riviertje reedelijk met water voorsien; eenige der Caffers die gisteren by ons sijn geweest, quamen heeden weederom by ons met sig eenig Ternataansch koorn en brood brengende, hetgeen wy van haar inruylde, sijnde dit brood weegens de magerheyd van 't koorn hart en droog dog eetbaar, wy ruylden bovendien van een capitein Goearij een os voor corallen. Breete 32 25½. Lengte 46 9½. Cours en verheyd Z.Z.O. 10 gra: Olijk 1 1/12 mylen. | |
Den 10 do.Den 10 do. dewijl wy goede hoop hadden van meerder vee te kunnen inruylen, bleeven wy van daag hier leggen; deese inlanders quaamen geduurig by ons af en aan, meede brengende ter ruylinge brood, koorn, tabacq die sy planten en dacha, ook ruylden wy van een capitein Aana een koey; dat volk beelde sig in dat wy ten minsten twee wagens by ons hadden gelaaden met coper en yser, se waaren meede in die waan dat wy in onse land onder de aarde wonen en dat wy de eeven gemelde mineraalen maar so daar uyt haalden. Twee soons van voorseyde capitein Goearij vereerden ons egter onder de betaaling twee ossen en om deselve tot den aanbreng van meerdere te aanmoedigen, gaven wy haar nog eenige snuysteryen meede; wy kogten nog een partytje van het bovengemelde koorn die klijn van corl en als de giers in Europa aan trosjes groeyt. | |
Den 11 dito.Den 11 dito. marscheerden Z. aan tot dat wy quaamen op een hoogte van waar de zee in 't Z.Z.Ot. van ons zagen en pijlden den Caffersland berg in 't Nt. t. Wte. van ons en na eenige kleyne courssen arriveerden wy in een dal by een klijn riviertje alwaar wy ons te thien uuren ter needer stelden, in verwagting dat Goarij welkers craal omtrend ¼ uur hier van daan legt eenig vee soude aanbrengen dog niemand komende, ging den adsistend met 5 man daar na toe; hy vond dien capitein in sijn kraal in het midden syner soldaten sittende met dewelke hy ook by ons quam, deese Goarij is een oud, robust, gierig en impertinent man, die door geen uytterlijkheyd van syne soldaaten te onderscheyden was, wy deeden hem een presentje van snuysteryen daar hy ons egter geen dank voor wist, selfs hield hy sijn beestiaal soo hoog in prijs dat wy niets van hem konden vermangelen. Na het vertrek van dien capitein wierd ons door een onser Hottentotten berigt dat denselven het getal onses volks naauwkeurig hadde opgenomen en voorts dat hy van meeninge was met een | |
[pagina 297]
| |
groot magt weeder af te komen om ons alle onder het pretext van leevens middelen te verruylen te massacreeren, wyders dat dien trouwloosen capitein by den capitein Ruyter, die gelijk wy sagen by de Caffers in agting was, hadde aangehouden om ons te verlaaten, hier over wierden de by ons sijnde Hottentotten soo wel als de burgers Arendsdorp en Gerrit van Nimweegen sodanig verschrikt dat se aanstonds wilden terugge keeren, gelijk de Hottentotten die wy van de Chijs Chamma rivier hadde meede genomen het ook sonder vertoef deeden, dog de andere beprateden wy om voor eerst nog by ons te blyven, dog wy voor so veel het ons aanging, lieten ons hierdoor niet verschrikken en resolveerden onaangesien dit alles door het Caffersland te trecken en dat so wy wierden aangedaan wy ons dan ten besten doenelijk soude deffendeeren, houdende onsinmiddels op onse hoede. Deese 2 daagen heeft het zagtjes geregent onder het waayen van een koude noord weste wind. Breete 32 28½. Lengte 46 9. Cours en verheyd zuyden 6 gr: Wlijk ⅘ mijl. | |
Den 12 ditoDen 12 dito verlieten deese plaats 's morgens te half agt uuren en stelde onse cours zuid oost aan over eene hoogte, van waar wy alles in de craal van voormelden Goearij in beroerte sagen, dog wy stoorden ons niet daar aan en gingen ons weg heen; na 2 kleyne beekjes gepasseert te sijn quaamen wy aan een klijn riviertje met schoon lopend water, alhier ontmoeteden 2 Caffers van capitein Banke, ter deeser plaatse onsen cours veranderende gingen wy zuyden op en arriveerden te thien uuren by een klijn brak riviertje alwaar wy campeerden; hier legt een craal van capitein Banke met eenig aantal vee, wonende daarop sommige syner soldaaten met de onder hem, Banke dienende Gonaquas Hottentotten; dien capitein sond alhier bij ons een boode, om ons te verwelkomen met eene te betuygen dat het hem seer lief was dat wy in syne land quamen, dat hy de Duytsche natie geneegen was en met deselve sogt in vriendschap te leeven, wyders dat meergemelde Goearij met capitein Paro teegens de Duytschers aanspande; hier uyt bemerkten wy dat hy sowel als Paro bereyts kennisse hadde van het quaad voorneemen van capitein Goearij, dog wy lieten niets daar van blyken en om denselven in de goede gedagten die hy voor ons had des te meer te bevestigen, wierd hem een granadiers muts met een coper hoofd schilt en wat corallen tot present gesonden; omtrend een uur daarna quam gedagte capitein Banke selfs, hy was als een teeken syner waardigheyd door omtrend hondert soldaten omringt, haare assagaayen ter needer gelegt heb- | |
[pagina 298]
| |
bende, settede sig capitein Banke by ons, houdende wy onder wijl goede wagt, omdat deese natie niet te vertrouwen is; soo als hy Banke sag dat den vaandrig een granadiers muts op had, settede hy die dewelke wy hem vereert hadden meede op, in discours geraakt sijnde vroeg hy ons om veele dingen die wy egter beleefdelijk afsloegen; hy vernam meede na den naam van den vaandrig, die hem antwoorde genaamt te weesen capitein Holland, 't welk wierd gedaan omdat dat volk geen denkbeeld van eene maatschappye heeft en nadat hy ons een os hadde vereert, die egter weederom moest worden betaald, versogt hy ten laatsten nog om een hond, daar deese Kaffers grote liefhebbers van sijn en altijd een meenigte by sig hebben, dewelke hem wierd gegeeven onder belofte van syner kant dat hy morgen meerder vee by ons ter ruylinge soude aanbrengen; deese capitein Banke is swaarlyvig en uytterlijk seer vriendelijk van omgang, hy sprak met groote minsaamheyd tegens syne onderdanen die hem weederom met sulke geneegentheyd en liefde bejeegenden dat wy verwondert waaren sulke zeeden by soo een woeste en ruuwe natie te sien; syne kleeding bestond gelijk doorgaans by de Caffers gebruykelijk is in een caros van een beestevel hetgeen swart en ruyg als camoesleer bereyt was; om sijn hoofd waaren een meenigte strenge corallen op malkander gewonden en in de oore hingen hem eenige snoeren van verscheyde coleuren dog meest roode, die by haar meerder getrokken sijn als die van andere coleuren; om den hals droeg hy eenige coopere en ysere ringetjes op een riem aan malkander gereygt waaraan 2 yvoore plaatjes hingen, die tot suyveringe der oogen worden gebruykt en om de armen was hy rykelijk voorsien met copere en ysere ringen; hy hadde nog by hem verscheyde sakjes waarin de verdere rijkdom van corallen bewaard wierden. Breete 32 32. Lengte 46 10½. Cours en verheyd Z.t.O. 9 graden O.lijk 11/12 mijl. | |
Den 13 ditoDen 13 dito quam den voormelde capitein Banke met sulk een sterk gevolg als gisteren heeden weeder by ons, wy ruylden van hem nog twee beesten dog so duur dat wy geen lust hadden om meerder in te ruylen; hy versogt ons verders om een snaphaan, mitsgaders om wat medicijn voor een seer keel, het eerst wierd hem geweygert en het andere door den chirurgijn toegedient, gebruykende hetselve ook dadelijk; hier na vroeg hy ons waar na toe wy wilden en welk ons oogmerk was, daarop gaven wy hem tot antwoord na strand te gaan om te vissen, hierop nam hy afscheyd van ons na ons egter te hebben belooft morgen een gids te senden om ons na het Tamboegisland te | |
[pagina 299]
| |
brengen; kort hier na quamen by ons eenige afgesondene van capitein Paro om ons te bedanken voor het aan denselven gesondene present van de Chijs Chamma rivier en teffens om een coper hoofd schild te vragen, die wy onder het seggen dat wy geen meerder hadden weygerden, hierop haalden se van onder haar caros een oliphants tand die se te koop presenteerden, dog vroegen soo veel daarvoor dat wy die van de hand moesten wysen; sy gebruykte daerby sooveel omweegen en uytvlugten, dat men wel konde sien, dat met hun niet te handelen was, en dat se in dat stuk den besten smous niet souden toegeeven; sy verlieten ons hierop en gingen na de craal van capitein Banke, schoon se ons bevoorens hadden gesegt, dat haaren capitein met denselven in onmin leefden, hier uyt en aan meerder omstandigheeden konden wy wel sien dat dat volk seer leugenagtig en van een bedriegelyken inborst is. Een van onse Hottentotten vertelde ons dat meergemelde Banke haarlieden hadde afgevraagt, waarom wij soo wel gisteren als van daag geduurig in de waapenen waaren geweest, daar se de haare ter zeyde hadden ter needer geset, en dat sy hem daarop hadden geantwoord, dat dit ons manier van doen was. Hebben deese 2 daagen goed en aangenaam weer met sagt koelende windjes gehad. | |
Den 14 dito.Den 14 dito. Nadat onse wegwysers sijnde een Gonaquas Hottentot en 2 Caffers by ons gekomen waaren, gingen wy te half agt uuren op marsch en onsen cours om de oost stellende, passeerde de riviere daar wy aan geleegen hebben en na nog over een klijn rivier mitsgaders een schoon loopend beekje gekomen te sijn, quaamen wy op den middag aan de rivier Gromanka, alwaar wy by een klyne fontijn campeerden, sijnde deese rivier vry breet en diep met eb en vloed; onse gidsen sond den vaandrig terugge alsoo deselve ons een verkeerde weg geweesen hadden en om met deese bedriegelyke natie niets meer te doen te hebben, resolveerde wy voorthaan naar het compas te werk te gaan; in den agtermiddag wierd den adsistend neevens den stuurman, landmeeter en 4 soldaaten naar 't strand gesonden welke naar gedaane besigtinge rapporteerde dat sig in de mond der gemelde riviere een zandbank bevond die het inkomen derselve selfs voor kleyne roeyvaartuygen onmogelijk maakte, voorts is de strekking van 't land O.N.O. en W.Z.Wt. en hoger op N.Ot. en Z.Wt. en het strand klippig en vlak. Daar viel den gantschen dag swaare reegen en het heeft sterk gedondert. | |
[pagina 300]
| |
Breete 32 31½. Lengte 46 16. Cours en verheyd Oosten 6 graden Nlijk 1½ mijl. | |
Den 15e dito.Den 15e dito. Met een noordlyke cours quamen wy by een klijn riviertje ter houw, hier langs sagen wy regts en lings veele craalen leggen; van hier trocken wy met differente klyne courssen voort over hooge ruggens en arriveerde 's middags in een dal by de bovengemelde rivier Gromanka. Breete 32 26½. Lengte 46 13½. Cours en verheyd N.N.W. 1⅓ mylen. | |
Den 16 dito.Den 16 dito. In de voorleedene nagt waaren de twee Hottentotten capitein Ruyter en Claas met alle de Hottentotten van haar craal sonder de aan haar beloofde belooninge te hebben ontfangen gevlugt, ende sulx uyt vreese van door de Caffers te sullen worden vermoort; gingen heeden Noord oost aan tegens eene hoogte van waar de zee in 't zuyde zagen en de Cafferlands berg in 't Noord Noord Oost van ons pijlden; van deese plaats trocken wy over verscheyde andere hoogtens en hadden aan ons regterhand een cloof waar in veele craalen saagen leggen uyt dewelke meenigte van Caffers op sprongen en een yselijk geschreeuw maakten, wordende sulx gepaart met 't blaffen harer honden die wat klijn vallen; wanneer de Caffers hier of daar gaan of op staan gaan die honden als dan aan 't huylen, 't geen regt naar is om aan te hooren; verders voorttreckende quamen wy 's middags ons ter needer te stellen by een klijn riviertje. Breete 32 20. Lengte 46 12. Cours en verheyd Noorden 8 graden Westlijk 1 7/12 mijl. | |
Den 17 ditoDen 17 dito begaaven wy ons 's morgens te seeven uuren weeder op weg, stelde onse cours om de noord; gekomen sijnde by een klijn riviertje van schoon water sagen wy van daar aan alle kanten een meenigte kraalen leggen, de Caffers quamen daar uyt by troppen tot ons en schoon den vaandrig haarluyden liet seggen dat sy van den train moesten afblyven drongen sy egter al nader op ons aan, en alsoo wy hier door in den marsch wierden tegengehouden, reed den vaandrig hierop op haar in, en met de uytgetrockene pistool zeyn doende, dat so se van ons niet weg ging hy op haar vuur soude geeven, vloogen sy op het horen en sien van dien sonder vertoef hals over cop weg; passeerde kort hier na weeder een klijn riviertje en arriveerden te half twaalf uuren aan een groot lopend rivier, dewelke de Caffers Kauka ofte Buffelsrivier noemden, alwaar wy campeerden. | |
[pagina 301]
| |
Hebben deese 3 daagen betrokken lugt gehad en nu en dan wat reegen met een Noord weste wind. Breete 32 15½. Lengte 46 10. Cours en verheyd N.t.W. 9 graden Wlijk 1//4 mijl. | |
Den 18 do.Den 18 do. rustdag. Lieten de nodige reparatien aan de wagens doen, ook liet den vaandrig de leeden byeen komen wanneer op desselfs propositie geresolveerd wierd, van deese rivier naar 't strand te trecken om de mond der voornoemde rivier te besigtigen en teffens te ondersoeken of er niet een bequaame haaven in deese schoone landstreek soude leggen om na deese visitatie onse cours dwars door het land voort te setten, ter sake dat onsen soberen voorraad van provisie niet toeliet dat wy verder hooger op gingen en dat wy aan den anderen kant ook geen meerder vee van de Caffers konden inruylen. | |
Den 19 ditoDen 19 dito quamen van deese morgen 3 Hottentotten aan de riviere Chijs Chamma woonagtig, die in dit land gekomen waaren om haare vriende te besoeken, haaren dienst oftereerende om ons het pad te wysen ende dewijl deselve de Caffers taal verstonden en dat wy ons van tolken ontbloot bevonden, naamen wy haar meede; met een zuydoostelyke cours passeerde wy heeden in den voormiddag de Meehouw of Matjesrivier die in de riviere Kauka uytloopt, kort daarop de rivier Dewana, dewelke in soo eevengemelde Meehouw rivier haar uytwatering heeft; in beyde die rivieren die stil van loop en vol klippen sijn, vonden wy goed drinkwater, gingen voorts Oost Zuyd Oost aan over eene hoogte van waar de zee in 't zuyde zagen en de mond van de Kaukerevier in 't zuydoost ten zuyden pijlde, de coers hier na oost noord oost stellende quamen wy daar meede in een groote vlakte, de eerste van eenig belang die wy in 't Cafferland sagen; de marsch vervolgens Oost voortsettende arriveerden wy 's middags by een klijn riviertje Korouw ofte Klaauwen genaamt welkers water brak was, hier sloegen wy onse tenten op; wy hadden hier niet lang stil gehouden of wy sagen een groote meenigte Caffers soo uyt het Oost als uyt het West op ons af komen ende gemerkt sulx niet veel goeds beduyde liet den vaandrig hun weeten dat se souden hebben af te trecken, daar se in het eerst weynig gehoor aan gaaven, dog toen se allarm hoorden slaan en dat wy in het geweer te voorschijn quamen begaven se sig schielijk op de vlugt, edog op den avond bragten sy 2 van ons trekbeesten die de wagters op den weg verlooren hadden by ons terugge; het viel ons vreemd voor sodaanige opregtigheyd by deese natie te vinden, dog stond in | |
[pagina 302]
| |
twyffel of sulx uyt goeder trouwe dan wel uyt vrees geschied was. Breete 32 14. Lengte 46 17. Cours en verheyd O.t.N. 4 gra: Nlk 1⅖ mijl. | |
Den 20 ditoDen 20 dito vervorderde te half agt uuren onse marsch en stelde de cours zuyd oost aan tot by een klijn riviertje Goeasa genaamt, die sig in de rivier Kauka ontlost, quamen voorts met verscheyde courssen op eene hoogte van waar de zee in 't Zuydoost zagen en de Cafferlands berg in 't Noord West pijlden en arriveerde vervolgens te twaalf uuren by een klijn fontijn met weynig water, alwaar wy campeerden. Hebben deese 2 daagen mooy weer en labberende windjes gehad. Breete 32 15½. Lengte 46 25½. Cours en verheyd O.t.Z. 1 gra: Zlijk 1⅘ mijl. | |
Den 21 ditoDen 21 dito quaamen heeden met een oost cours te campeeren by een fontijn met brak water van waar den commandant sonder te rusten met den adsistend naar het strand, sijnde 2 goede uuren rydens van deese fontijn geleegen reed, vindende de strekking van het land aldaar N.O.t. Ot en Z.W.t. Wt.; in den agtermiddag quamen 't detachement in 't camp terugge. Breete 32 17. Lengte 46 30. Cours en verheyd O.Z.O. 4 graden zuydlijk 1 1/12 mylen. | |
Den 22 ditoDen 22 dito raakten over seeven uuren op weg onse cours zuidoost door een wijdloopig doornbosch neemende en na eenige clooven en hoogtens te sijn gepasseert, quamen wy voor een hoogte daar men onmogelijk met wagens op gaan en afkomen konden, so dat na een andere passagie moest gesogt worden, het welk gevonden sijnde quamen wy daardoor alhoewel niet sonder moeyte over de rivier na Goerij waarby wy ons ter needer sloegen, deese riviere is zoutagtig dog omtrent 2 grote snaphaan schoten van onse rustplaatse vonden wy een fontijn met goed water; in den agtermiddag quam een Gonaquas Hottentot sijn dienst aanbieden om ons de weg over de riviere IJ aan te wysen, hielden hem derhalven by ons. Daar woey soo wel gisteren als van daag een stijve noordweste wind met een overdryvende lugt. Breete 32 17. Lengte 46 34. Cours en verheyd Oosten ⅚ mylen. | |
[pagina *21]
| |
Plaat 6
Blz. 303 Het vangen van ‘zeekoeyen’ of hippopotami. (R.I. Gordon, 1779). | |
[pagina 303]
| |
perykel en grote moeyte konden overkomen, daar was geen ander water in als hier en daar in cuylen, 't welk egter goed was om te drinken; dit gedaan sijnde gingen wy voort en quaamen in een dal by de rivier Goenoebe genaamt te campeeren, vonden alhier in de rivier goed water, maar een snaaphaan schoot lager was 't selve ten eenemaal sout; ter deeser plaatse wierd door een onser Hottentotten een zeekoey geschooten. Breete 32 15. Lengte 46 38. Cours en verheyd N.O.t.O. 14/15 mijl. | |
Den 25e dito.Den 25e dito. Onse cours was N.O.t. Ot. passeerde daar meede de rivier Goadar, beteykende Moerasrivier, mitsgaders nog eenige spruyte en arriveerde op den middag aan de Goerecha ofte Aloesrivier alwaar ons ter needer stelden; hebben op heeden een moeylyken marsch gehad ter saake dat de weegen geduurig moesten verbeeterd en bequaam gemaakt worden. In den agtermiddag quamen de Caffers in meenigte uyt de hier om leggende craalen by ons, die hare assagayen, brood etca voor zeekoey spek verruylde daar deese natie op versot is, het vel van dat beest sneeden se met assagayen stuckent en aaten het raauw op soodat wy sagen dat se met de Hottentotten in dat stuk niets verschilden; deese Caffers om de zeekoeyen te vangen gebruyken deese list, sy setten midden in het pad waardoor die dieren gewoon sijn uyt het water op het land te komen om te graasen schuyns diep in de grond een scherp puntige olijfstok wat uyt de grond met de punt na de land kant steeckende, als dat dier daarover met gemak aan land is gekomen dan maaken sy aan weerskanten van het pad een yselijk geschreeuw waarvan dat beest verschrikt wordende, sig schielijk omkeert en na het water terugge keert sonder ergens om te sien, lopende dus met haar borst of buyk die laag neederhangen in die stok waarop se vast blyven steeken en vervolgens sterven. Breete 32 12. Lengte 46 40½. Cours en verheyd N.O.t.N. 2 gra: Olijk 14/15 mijl. | |
Den 26 ditoDen 26 dito verlieten deese rivier 's morgens over seeven uuren de cours N.Ot stellende en passeerden onderweegen de rivieren Boerrechaaij en Tinsa, in beyde die rivieren vonden wy niet als eenige kuylen met goed drinkwater, de laatstgemelde rivier loopt met 2 bysondere monden in zee uyt; trokken vervolgens over een gebergte en arriveerden 's middags in een dal by een riviertje daar een weynig water in was en campeerden aldaar; deesen marsch is al soo fattiguant geweest als die van gisteren. Breete 32 8½. Lengte 46 45. Cours en verheyd N.O. 12/7 mijl. | |
[pagina 304]
| |
Den 27e ditoDen 27e dito vervorderden wy onse ryse 's morgens te seeven uuren, onse cours Noord oost stellende over een hoogen en klippigen berg, wanneer wy ons regt in 't gebergte bevonden; gingen hier op door seer moeylyke weegen met differente courssen voort, totdat wy quaamen by de reviere Quenoncha anders Menschenooren genaamt, hier geen passagie voor wagens vindende moesten wy soo lang hier blyven leggen, totdat de manschap dewelke wierd uytgesonden, om na een doorkomst te soeken soude sijn te rugge gekomen; deselve rapporteerden by haar teruggekomst dat er nergens was door te komen, al was het dat men tot faciliteeringe van de marsch de waagens uyt malkanderen nam; hier uyt bemerkten wy dat wy door onse Gonaquas wegwysers, seekerlijk op aanraading van eenige Caffers capitein om ons dus te genoodsaaken haar land te verlaaten waaren misleijd, dies vreesende dat deselve wegwysers somtijds van ons souden mogen wegloopen, liet den vaandrig hun vast binden met bedreyging wyders dat hy hun ter dood soude laten brengen, indien se ons geen bequaame weg en doortogt aanweesen, hetgeen van sulke goede uytwerkinge was, dat se bekende dat er een beeter pad was, en dat se ons daardoor verders souden brengen. Breete 32 7. Lengte 46 47. Cours en verheyd N.O. ½ mijl. | |
Den 28 dito.Den 28 dito. De gitsen bragten ons heeden door een bequaam weg langs de rug van 't gebergte en quamen daardoor met een Noord Noord Westelyke cours by een grote Cafferskraal die van veele andere van kleynder omtrek was omringt; deese craalen behooren tot een zoon van Paro Dalcke genaamt, daar uyt quamen drie Caffers tot ons, deese menschen stelden sig ten minsten in schijn seer verwondert over dat onse Gonaquas wegwysers ons door sulk een slegt pad als dat van gisteren hadden vervoert, passeerden vervolgens de Goerecha rivier alwaar de Caffers ons de plaats aanweesen daar den burger Hermanus Hebnaar met syne makkers over eenige jaaren geleeden sijn vermoord geworden; na de reedenen daar van gevraagt hebbende wisten de Caffers daarop niets anders te antwoorden dan dat de tolken van die Europeers schelmen waaren geweest, die niet alles na behooren overgetolkt hadden; trokken hierna over de oorspronk der riviere Quenoncha en arriveerde 's agtermiddags te een uur by een klijn riviertje, alwaar wy ons op een hoogte campeerden; op deesen marsch vonden wy Amakquas doornbomen die tweederley soorten van takken en bladeren op een stam hadden en dus van selfs gegroeyt waaren, sijnde een gedeelte der tacken so als die dier | |
[pagina 305]
| |
bomen gewoonelijk groyen met doorn voorsien, en de andere tacken daarvan in het geheel ontbloot dog met bladeren die van de melk houte boom niet ongelijk dog ligter van coleur; aan deese tacken groeyen langwerpige besjes van roose coleur; hier betaalden wy twee van de eevengemelde Caffers voor haare moeyte in 't aanwysen voor de weg, en den derden bleef by ons, om ons over de rivier IJ te brengen. Breete 32 3. Lengte 46 44. Cours en verheyd N.N.Wt. 7 gra: Wlijk 1⅙ mijl. | |
Den 29 ditoDen 29 dito sijn van hier vertrokken 's morgens te seeven uuren, stelde onse cours om de Noord over een seer goed pad schoon hetselve langs het gebergte liep, en nadat wy verscheyde spruyten overgekomen waaren, quamen wy op een hoogte van waar het Tamboegiesland sien konden, sijnde het een regt naer gesigt ten aansien men niets anders sag als een aanschakelingen van hooge bergen de eene agter den anderen met diepe afgronden tusschen beyden, waardoor het volstrekt onmogelijk was om te kunnen doorkomen en also bovendien hier geen wey of gras voor 't beestiaal wierd gevonden moesten wy derhalven terugge keeren tot een der voorwaarts gemelde spruytjes, alwaar wy halte hielden; wy sijn door deesen Caffers wegwyser niet beeter behandelt dan door de andere, daarom liet hem den commandant braaf afrossen en joeg denselven vervolgens weg; een onser Hottentotten vonden hier omtrend een bok door de tyger geslagt, deselve was byna soo groot als 't wijfje van een hartebeest, dik van hals en bruyn geel van coleur, onder de buyk en staart was hy wit. Hebben eenigen tijd moey en warm gehad, nu en dan wat betrokken lugt en zagt koelende windjes. Breete 31 57½. Lengte 46 39½. Cours en verheyd N.N.W. 8 gra: Wlijk 1⅔ mijl. | |
Den 30e ditoDen 30e dito sond met het aanbreken van den dag onse Hottentotten uyt om na een bequaame weg naar de revier IJ. te soeken, deselve keerden weer met 't vallen van den avond, en bragten meede drie Hottentotten aan gemelde rivier woonagtig die ons beloofde over de rivier en tot in het land der Tamboegies te brengen. | |
[pagina 306]
| |
der wagens moesten blyven om deselve voor 't omslaan te bewaaren, deese passagie wierd door de veelvuldige reegen die toen wy overging viel, nog des te moeylyker en gevaarlyker gemaakt; na verscheyde hoogtens dus op en af gekomen te sijn, arriveerden wy in den agtermiddag te 3 uuren voor de riviere IJ beteykende soo veel als Zandrivier alwaar wy campeerden. Breete 31 53½. Lengte 46 10. Cours en verheyd Noorden 6 graden Olijk 11/12 mijl. | |
Den 2 dito.Den 2 dito. Rustdag. Wierd heeden een sergeant met eenig volk over gemelde rivier gesonden om te sien of het land daar over gelegen, konde doorgereesen worden ofte niet; denselven rapporteerdebysyneterugkomst, dat alschoon de weg moeylijk was, men egter er wel soude kunnen door komen, en dat men na omtrend een dag ryse dan een vlakke land soude ontmoeten, dierhalven wierd goedgevonden daar door voort te gaan en de weg ten besten doenelijk te laaten verbeeteren. Voor wy gemelde rivier IJ die het land van de Caffers van dat der Tamboegies schijd overgaan, sullen wy hier ter needer stellen het voornaamste en merkwaardigste dat wy soo ten aansien van de zeeden en gewoontens der Cafferen als ten belange van de gesteldheyd van het land dat se bewoonen, hebben gesien of kunnen verneemen. Wat het land selfs aangaat gereekent van de Chijs Chama rivier tot aan die van IJ, hetselve is een hoog land bestaande meest uyt hoog en laag heuvelen, sommige met geringe vlaktens daarop in voegen dat wanneer men daardoor rijst het land sig als een hol gaande zee vertoond; het land strekt noord op tot aan het Caffersland gebergte, dat seer hoog is en als een voormuur aan die kant diend, en zuyd langs de zee; het land is vrugtbaar en wel voorsien van goede wey en bouwlanden, brandshout is er ook in overvloed, dog daar ontbreekt wagenmakers en timmerhout, 't welk niet als met grote moeyte soude kunnen worden afgehaald uyt het evengemelde gebergte dat daar van rykelijk is voorsien; op de heuvelen en in de daalen worden groote bosschen van doorn boomen gevonden die een fraay gesigt verschaffen, wild word er weynig gevonden, omdat hetselve by de inwoners door de jagt dagelijx word vernielt en dus geen tijd heeft om weeder voort te teelen. De Caffers sijn rysig van gestalte, robust en wel gemaakt met groote monden, oogen en dikke ingevallene neusen dog soo veel niet als die der Hottentotten, het vel swart, het hair wynig verschillende | |
[pagina 307]
| |
van dat der Hottentotten dan alleen dat hetselve een wynig neederhangt, sy smeeren hetselve sterk met vet, dog haare lighaam seer weynig, langs hetselve hebben se op een eevengelykiger afstand twee ryen vleesch knoopjes, op deselfde wyse gemaakt als die dewelke de Rio de Lagoa en Guineesche swarten meede op haare lighaamen hebben dog soo hoog niet uytsteekende, deselve loopen van vooren over de schouderen op de rugge; soo fraay nu als de mans van leest sijn, soo leelijk en so mismaakt sien de wyven uyt. De kleeding der mannen bestaat uyt een enkeld caros of vel dat so swart en wel bereyd is als camoes leer, 't welk se alleen met haare tandige assagaayen weeten so klaar te maaken, de haarige zeyde daarvan draagen se teegens het lijf en de gladde zyde buyten, die caros waaraan aan den hals een soort van een omslag is, draagen sy dan voor dan agter en ook wel somtijds op zeyde; als se die op de rugge hebben, dan sijn se van vooren in 't geheel naakt, het hooft van de roede enkeld en alleen gedekt sijnde met een dopje van darmen gemaakt, dat met een riemtje aan haare lighaamen vastgemaakt is; de vrouwen draagen een ond errok met een korte mantelje en een soort van een muts waarvan vier bysondere slippen op de schouders hangen op het hoofd, van hetselfde leer gemaakt, dog in huys lopen mannen en vrouwen sonder schaamte moeder naekt; de mannen alleen dragen om den hals aan de armen en ook wel aan de voeten coopere en ysere ringen en aan de ooren coralen en ook wel in steede van dien een soort van gras die seer breed is, dog die veel corallen besitten vercieren ook wel de hals daar meede; haaren verderen rijkdom van corallen dragen se in sakjes van leer geborgen aan de armen vast; om het lijf draagen se een band waaraan twee a drie riemtjes uyt een beestevel gesneeden, tot onder de caros uythangen, de schutters onder haar dragen so wel als de Hottentotten meede aan de armen het vel dat om de oogen legt der grote dieren die se dood steeken, dog van de andere dieren van mindere soorten die se schieten dragen se allen een klaauw met het vel daar aan boven op den arm, ook hegten se wel in haare hairen de pluymen of de pooten dan wel het geheel vel van de vogelen die se needer vellen, en hoe meerder iemand van die teykenen om het lijf draagt, ook hooger soo een onder hun word geagt. Haare geweeren bestaan uyt assagayen waarvan agt of thien in een bondel sijn te samen gevoegd mitsgaders in een klijn kirrij, sijnde een stuk taay hout met een knoop aan de eene eijnde waarmeede se handig weeten om te gaan en de vogelen in de vlugt dood te | |
[pagina 308]
| |
gooyen; behalven dat gebruyken se nog in den oorlog teegens de Bosjesmans een schild van het vel eenes os gemaakt, waarmeede sy de pylen haarer vyanden die daar teegens stuyten afweeren, deese assagaayen kunnen se boogsgewijs op 60 a 70 treeden van haar werpen en dat met sulk een kragt dat men werk heeft om naderhand de assagaay met beyde de handen uyt de grond te trekken, dog se werpen deselve so gewis niet als de Hottentotten met haare boogen pylen schieten. De mannen neemen so veel vrouwen als sy kunnen onderhouden, sy coopen die vry duur van haare ouders, geevende somtijds voor een alleen van 50 tot hondert stux runderen; als de vader soonen heeft de dogteren erven niets van hem maar wanneer hy maar dogters nalaat, dan deelen se onder malkanderen gelijklijk sijne nalaatenschap. Hun beestiaal bestaat in ossen, koeyen en kalveren waarvan se reedelijk wel sijn voorsien, sy hebben geen andere huysdieren dan honden daar se gelijk bereyts is gemeld, extra groote lief hebbers van sijn, die gebruyken se op de jagt, en ook om haare craalen te bewaaken. Sy bearbeyden en besaayen de bequame gronden, hier inne met de Hottentotten veel verschillende, als se een stuk land om te planten of te besaayen hebben uytgekoosen steeken se eerst de daar op staande ruygte in brand, daarna word hetselve omgespit met een soort van een graaf dat dubbeld of aan beyde de eyndens even is gefatsoneert, hier op zaayen se haare graanen of groentens seer dun; gemeenlijk queeken se tabacq, dacha, pompoenen, een soort van boontjes mitsgaders Turkse tarw, en nog een ander soort van coorn dat seer klijn van korl en roodagtig van coleur is groeyende aan trossen gelijk de gierst in Europa, van dit laatste graan backen sy een soort van brood, 't welk dus in sijn werk toegaat, eerst word het tusschen twee harde steenen kleyn gevreven, daar na met water gekneeden sijnde, maaken sy ronde koeken daar van, die se vervolgens om gaar gebacken te worden, onder de asch met wat vuur daarboven leggen, dat brood is swaar en onsmaakelijk dog eetbaar by gebrek van ander; van dat coorn maken se ook sonder veel omstandigheyd een soort van drank, sy neemen een deel meel wat fijnder als tot brood gevreewen en twee derde part water, die laaten se sagtjes op het vuur kooken tot dat het na hun goed duncken meede gaar is, maar ter saake van 't weynig water dat se by doen, blijft het dick en ruykt als moer van bier, deese drank is beeter voor varkens dan | |
[pagina 309]
| |
voor menschen en nademaal sy dit corl het gantsche jaar door kunnen zaayen hebben se ook nooit gebrek daaraan; dit alles en soo ook het bebouwen en besaayen van het land is het werk der vrouwen, daar de mannen behalven 't melken der koeyen integendeel sig nergens anders meede bemoeyen als met het vee te behoeden, op de jagt te gaan, en sig voorts te verlustigen, terwijl se haare vrouwen niet veel beeter als voor slavinnen houden, alle haare cieraden so van corallen als van andere snuysteryen voor sig alleen houdende, sonder iets daar van in het minste aan haare wyven te geeven, daar de Hottentotten inteegendeel die sullen spaaren om haare vrouwen daarmede te vercieren. Dat volk word geregeert door byzondere capiteynen die onder sig verscheyde craalen hebben, dog se staan alle te saamen onder een opperhooft of oppercapiteyn sijnde den bovengemelden Paro, elk capiteyn is altijd omringt door een menigte van soldaaten om hun voor alle quade ontmoetinge te bewaaren en te beschermen; wanneer over iets gewigtigs te delibreren valt, set sig den capiteyn met syne soldaaten in een beeste craal needer omdat haare huysen daartoe te klijn sijn en neemt voorts eenige bequaame persoonen tot asessoren by sig, en wat se alsdan in overweeginge neemen moet by eenpaarigheyd van stemmen geresolveert worden voor dat het kan doorgaan. Haare huysen sijn rond spits oplopende van 10 a 12 voeten in het kruys met een klijn vierkant deur daar inne, waardoor men om in huys te komen op handen en voeten kruypen moet, dat 't welk voor muragie dier woningen strekt is van sparren en biesen door malkander gevlogten, van buyten met lang gras gedekt en van binnen met koey mist gesmeert so dat de reegen daardoor niet kan; voor de deur van het huys staad een hoog muragie van kley, dat voor scherm dient en belet dat men sien kan wat in huys omgaat. Schoon dat volk meede seer bygeloovig is gelijk hier onder nader sal worden gemeld, heeft hetselve egter geen het minst denkbeeld van een God of een Opperweesen en is in dit stuk met de Hottentotten eguaal en des niettemin gebruyken se de besnydinge so wel omtrend de mannelij ke als de vrouwelyke sexe, sonder nogtans daarvan andere reedenen te kunnen geeven, dan dat dit geschied omtrend de jongelingen ter saake dat se door het quyt raaken van de voorhuyt in haare mannelyke jaaren vigilanter en sterker worden, en aangaande de meysjes omdat dat geen 't welk van haar word weggenomen, de mannen andersints in de byslaaping hinderlyk | |
[pagina 310]
| |
soude sijn; de jongetjes worden niet voor haar agsten en niet later dan met haare twaalfde jaaren besneeden, hetwelk word verrigt door een oud en verstandig man, met een breede en scherpe assagay. Dat 't welk sy besitten schryven se aan haaren Groot Capiteyn Paro toe, die so se gelooven alles uyt de grond doet voorkomen; voordat se een grote rivier sullen passeeren smyten se eerst daar inne een groen takje, onder toewenschinge aan sig selfs van veel geluk, en meenigte van vee en een lang leeven, daarna waschen sy hun geheel lighaam en gaan vervolgens die rivier over, sy sijn in die verbeelding dat als se dit gedaan hebben sy onder weegen niet sullen sterven ten minsten niet voor dat se over die rivier weeder sijn terugge gekomen. Als iemand onder haar sterft word het huys waarinne soo een heeft gewoond verlaaten, en een ander niet verre van daar opgeset sonder egter dat tot den opbouw van dit laatst huys iets in het minst van de materialen van het ander wordt gebruykt omdat daarinne so se seggen iets quaads in steekt, en dat so een huys hierom onbewoont moet blyven; de lyken haarer overleedene worden hier of daar in boschagien begraven, en sy bedecken de graven met takjes; se vermeyden naderhand by die plaats te komen en geloven dat so se eens daarover liepen, se alsdan binnen kort soude sterven. Musicaale instrumenten hebben of gebruyken se niet, als er bruyloft word gehouden of dat se onder malkanderen vrolijk sijn, dan singen of eerder brommen se en daarby in 't rond dansende stampen se hart met de voeten welk een en ander sulk een yselijk geluyt veroorsaakt alsof er een parthy Engelsche doggen met malkander doende waaren. Haare taal verschilt ten eenmaal met die der Hottentotten, ja dese 2 natien kunnen malkanderen in 't geheel niet verstaan selfs geen een woord, se klocke ook niet gelijk deselve Hottentotten maar se spreeken de woorden met een vol mond langsaam uyt, welke woorden doorgaans met klinkers eyndigen. Ten laatsten is deese natie in het algemeen van een seer bygelovigen dog tegelijk onverdragelyken, quaadaardigen en leugenagtigen imborst en daar by van een onbeschaamde beedelagtige aard. Dit dan alles sijnde dat men met seekerheyd van de Caffers heeft kunnen verneemen, sullen wy voor 't laatst hier nog byvoegen dat tegenswoordig by hun wonen en met haar vermengt sijn de Gonaquas Hottentotten die de Kaffers voor knegten en in oorlog tyden ook wel voor soldaaten dienen; haare kleedingen en levenswyse sijn | |
[pagina 311]
| |
eeven een en deselfde en sy trouwen ook onder malkander sonder onderscheyd en de kinderen die uyt sulke huwelyken voort komen sijn soo swart niet als die der Caffers, maar na de geel of bruyn kant; deese twee dus vermengde natien schoon se geen groot streex land bewoonen, souden egter na gissing mannen vrouwen en kinderen onder malkanderen gereekent wel sterk sijn in de twaalf duysend zielen, en in de wapenen kunnen brengen omtrend vier duysend soldaaten. | |
Den 3 ditoDen 3 dito passeerden heeden in den voormiddag alhoewel met grote moeyte ter saake der daar in leggende groote klippen de voorwaarts gementioneerde rivier IJ, gingen vervolgensverscheyde steyle hoogtens op en af en quamen ten laatsten te campeeren by een kleyne fontijn by dewelke een bosje van timmerhoud stond waaruyt het benoodigde tot het repareeren der wagens lieten haalen; peylden het Cafferslands gebergte 6½ mylen van ons af. Breete 31 50. Lengte 46 39. Cours en verheyd Noorden 8 gra: Wlk 13/14 mijl. | |
Den 4 ditoDen 4 dito namen heeden onse cours om de oost over eene kleyne vlakte die ons langsaamderhand op een style afgaande hoogte bragt, en alsoo wy die niet konden afklimmen veranderde wy van cours, gingen eerst Noordwest en daarna weederom Oost aan en quamen met veel moeyte een style en klippige hoogte af aan welkers voet de reviere Toleni loopt die wy passeerden en ons aan de overzeyde ter needer stelde; onse Caffer wegwyser wierd in den agtermiddag met een Hottentot vooruyt gesonden om aan de Tamboegiesen onse komst bekent te maaken alsoo men vreesde dat sy anders sulke train gewaar werdende mogte vlugten en haar craalen verlaaten. Het heeft heeden den gantschen dag knapjes gereegent onder 't labberen van een zuyd west windje. Breete 31 48. Lengte 46 41. Cours en verheyd N.O.t.N. 6 gra: Olijk ⅗ mijl. | |
Den 5 ditoDen 5 dito verlieten de gemelde rivier om seeven uuren, onse cours om de Oost stellende, pijlde de Spekberg dus door ons genaamtom de grote meenigte zeekoeyspek dat aldaar vonden in 't West Noord West van ons, sijnde deese berg seer hoog en de kenbaarste van alle de geene die in het Tamboegis land leggen en na het passeeren van eenige beekjes quamen wy met verscheyde courssen aan een klijn riviertje uyt drie bysondere fontynen ontspringende die wy niet sonder moeyte overquaamen; hier van daan gingenwy noord noord oost aan over een grote vlakte en arriveerden te twaalf uuren by een | |
[pagina 312]
| |
klijn riviertje van goed water, alwaar wy onse tenten opsloegen. In den agtermiddag reverteerden onse uytgesondene Caffer en Hottentotten met sig meede brengende eenige Tamboegiese gehorende onder eenen capitein Angose, dewelke ons uyt sijn naam versogte hier te willen blyven leggen, alsoo gedagte capitein van meeninge was morgen vee ter ruyling by ons te brengen, waarinne toegestemd sijnde deeden wy haar een presentie van eenige snuysteryen en lieten haar daar meede vertrekken. Breete 31 44. Lengte 46 45½. Cours en verheyd N.O.t.N. 7 gra: Olijk 1⅖ mijl. | |
Den 6 ditoDen 6 dito bleeven hier leggen om te zien wat wy souden kunnen opdoen, teegens den middag quam capitein Angose by ons alleen met een koey en een jaarig kalf die wy van denselven trocqueerden; wy die verwagt hadden vry meerder te krygen, vroegen hem hierop of dit alles was dat hy te verruylen hadde met byvoeging dat dewijl desselfs afgesondene ons hier hadde doen vertoeven, hy ons daarom ook wat meerder vee soude moeten bysetten, dog kreegen geen ander antwoord daarop dan dat dewijl hy een grote sterfte onder sijn vee hadde gehad, hy oversulx nog kalf nog beest meerder konde missen maar dat hy ons eenige schaapen soude leveren, waar meede hy naar sijn kraal terugge keerde, en gemerkt die schaapen meede weg bleeven gingen wy voort. | |
Den 7 ditoDen 7 dito met reegen ons cours Noord West stellende tot by een spruytje, wanneer met verscheyde Noordoostelyke coursen in 't passeeren eeniger beekjes van seer goed water omtrend den middag ter houw quamen by een rivier Goea genaamt langs dewelke een bosch van grote geelhoute boomen stond in een derwelke aan een tak een mieren nest van koeymist gemaakt was, van een aardig maaksel. Breete 31 40. Lengte 46 46. Cours en verheyd Noorden 6 gra: Olk 1 mijl. | |
Den 8 dito.Den 8 dito. Den Caffer die ons tot hier toe voor gitse verstrekt hadde in den voorleedenen nagt met een stille trom weggegaan sijnde, hadden wy dus niemand meer by ons die in dit land bekend was, desniettemin setteden wy des smorgens by seeven uuren onse reyse voort, onsen cours oost stellende over hooge ruggens waar uyt in 't Zuyden eenige craale zagen leggen daar wy op afgingen en ons te neegen uuren tusschen deselve by een klijn riviertje van goed drinkwater, Sakolka genaamt, ter needer setteden; hierop quamen eenige Tamboegiesen by ons, aan wien wy na haare capitein vroegen, waar- | |
[pagina 313]
| |
op wy tot antwoord kreegen dat hy sig uyt vrees voor ons in haare craalen verborgen hielden, wy verseekerden haar dat wy denselven geen quaad doen souden en om hun dit des te beeter te persuadeeren, sonden wy met haar een presentje voor die capitein terugge, denwelke omtrend een uur daar na sig by ons vervoegde; wy vroegen hem om wat vee te ruylen, hy antwoordede ons dat hy een arm man was, die niet te veel te missen hadde doordien kort bevoorens een groot sterfte onder sijn beestiaal was geweest, dog 't contrarie bleek aan de meenigte van vee dat wy in de craalen sagen staan, om hem nu in een beeter luym te brengen, wierd aan denselven door den vaandrig een grenadiers muts met eenige snuysteryen geschonken, dog dit werkte niets anders uyt dan dat dien capitein, sijnde genaamt Selamande, enkeld en alleen ons twee ossen verkogt. Ook wierd ons hier ter plaatse een ram toegesonden door voorwaarts geciteerden Angose, welken naam soo als wy vernamen sooveel als capitein beteykend; die ram was van gedaante als die dewelke aan de Caab lopen, behalven dat deselve niet wollig maar hayrig als een bok was, desselfs vleesch was in het eeten seer smaakelijk. Breete 31 39. Lengte 46 56. Cours en verheyd O.t.N. 2 gra: Nlijk 6/7 mijl. De generaale verbeeterde cours en verheyd van 't fort de Goede Hoop tot hier toe was O.t.N. 2 gra: 15 min:, noordlijk 112 mylen regte distantie, verbeeterde breete 32 17 en lengte van 46 52 min. | |
Den 9 ditoDen 9 dito ter saake dat wy tot voort settinge onser reyse noodwendig meerder slagtbeesten moesten hebben, en dat wy niet buyten hoop waaren, om die alhier te sullen kunnen magtig worden, als hebbende de capiteinen der rondsom ons leggende craalen laaten versoeken, eenig vee by ons te koop te willen aanbrengen, bleven wy derhalven ter deeser plaatse leggen, dog niettegenstaande alle de aangewende moeyte en dat wy alles wel ten duursten wilden betaalen, konden wy egter niet meerder als een koey en twee kleyne kalveren krygen, de eerste van capitein Boesimba en de kalveren van capitein Selamande; wy vroegen haar, waarom de andere capitein, aan wien wy onse komst en meeninge om vee te ruylen insgelijx hadden laaten weeten, meede by ons niet gekomen waaren, hierop wierd ons rond uyt gesegt, dat sy niet wilden en ook niet souden komen, ja dat se met al haar vee in het gebergte na de zeekant gevlugt waaren, 't welk wy aan verscheyde verlaatene craalen konden sien, ook soo te weesen. | |
[pagina 314]
| |
Verders verstonden wy van deese Tamboegise, dat haar land nog ver langs 't strand tot aan eene natie Ambonas genaamt strekte en dat deselve ten eenemaal nakend liep en nog vee nog iets anders hadde, voorts dat ten noorden van haar te weeten van de Tamboegiesen, Bosjesmans Hottentotten woonden, die meede in de uyterste armoede en ellende leefden en ten laatste dat sy Tamboegiesen niet wisten of voorwaarts nog een groot revier was of niet, ja dat se van geen ander wisten dan van de meergemelde rivier IJ; hier uyt sijnde komen te blyken dat wy niet verder Oostwaarts souden kunnen opgaan sonder bloot gesteld te worden, om door honger te sullen vergaan, liet den vaandrig hier op de leeden des raads by een komen en stelde deselve voor, of men hierom de reyse hooger oostwaarts op laatende steeken, thans in naarcominge van het geordonneerde by instructie niet het land in soude trecken en de cours na de Coperberg stellen, waaromtrend in aanmerkinge genoomen sijnde, dat wy genoegsaam geen provisie of slagtvee meerder by ons hadden, dat wy tot het doen dier reyse volgens het seggen van den stuurman en landmeeter wel agt maanden sullende moeten doorbrengen, de trek beesten die wij bij ons hadden (verondersteld nog dat die onderweegen niet quamen te verrecken) als wy deselve quamen te slagten op sijn best maar voor ses maanden soude kunnen toeryken, boven en behalven dat wy hierdoor onse wagens en alle de bagagie souden moeten agterlaaten, wyders dat de voor en beseyden ons leggende bergen waardoor wy souden moeten trecken so hoog en afgryselijk waaren dat het so het schijnt genoegsaam ondoenelijk was om daardoor te kunnen komen, ten minsten niet sonder by ons te hebben menschen daar bekent die egter nog by de Caffers nog by de Tamboegiesen te vinden waaren als nooyt daar omtrend of daarover gaande in voegen met het onderneemen van sulk een reyse daar men voor af geen doorkomst aan sag, regt dollemans werk soude sijn, te meer dewijl het volk door de bereyts geleedene swaare ongemakken en fatiguen niet alleen afgemat was maar ook met verscheyde siektens en onder andere met dicke beenen gequelt te worden, heeft men dan om dit alles, en soo meede ter saake dat de regentijd hier te lande nu regt doorkomende, men hierdoor dikwils door de opgeswollene rivieren in de marsch soude terugge gehouden worden en wy alle so wel als het beestiaal bovensdien geexponeert blyven om door koude, al quam het gebrek van voedsel daar niet by, te sullen vergaan moeten, besluyten van hier na het Caffersland terugge te keeren, en by den capitein Paro en passant aan te gaan om te sien | |
[pagina *23]
| |
Plaat 7
Blz. 314 Bosjesmans familie op stap. (R.I. Gordon, 1779). | |
[pagina 315]
| |
of men by denselven niet soo veel vee soude kunnen inruylen als tot het doen der terugge reyse midden door het land nodig soude worden geoordeelt en soo niet dat men dan direct na de Caab soude terugge keeren. Deese Tamboegiesen komen in haare kleedinge, levenswyse en inborst met de Caffers waar voor se ook kunnen passeeren overeen, alleen sijn se wat besadiger en so onbeschaamt niet in haaren omgang, ook staan se alle onder een algemeen opperhooft by haarluyden Tzeba genaamt. Haaren rijkdom bestaad meede alleen in grof vee en schaapen en alschoon se daarvan meede rykelijk sijn voorsien, kunnen se egter vermits se talrijk sijn, niet veel daarvan missen en behalven dat word soo wel by haar als by de Caffers niets gevonden, waarinne handel soude kunnen gedreeven worden. Het land is seer bergagtig, hierom wonen se langs het strand alwaar nog eenige plecken goede gronden worden gevonden, dog soo vrugtbaar niet als 't land der Cafferen, in teegendeel heeft men hier meerder wilt en soo meede eenige boschagien met wagen en timmerhout. | |
Den 10 dito.Den 10 dito. Ingevolge het bovengemelde naamen wy heeden de terugge reyse aan, onse cours eerst West en daarna West Zuyd West stellende tot by de rivier Goea langs dewelke verscheyde geelhoute bomen van extra ordinaire groote stonden, en na eenige kleyne courssen quamen wy in onse voorigen wagenweg die wy opvolgendeGa naar voetnoot1) arriveerden daar meede in onse campement van den 5 deeser; een ogenblik hiernaar zag men het veld rondsom ons in brand dien wy veel werk hadden aan de kant waarby deselve door de wind gejaagt, ons quam te naderen uyt te blusschen. Hebben verders 't zeedert eenige daagen ruuw en koud weer gehad. | |
[pagina 316]
| |
Den 15 ditoDen 15 dito gingen weeder op marsch, en na de plaats alwaar de riviere Quenoncha uyt de grond opborrelt te sijn gepasseert, sloegen wy regts om uyt het pad dat wy op de uytreyse hebben gebruykt, en gingen voorts Zuid Zuid West totdat wy ter houw quamen by de groote craal waar van onder den 28 Junij passato mentie is gemaakt; uyt deese en andere hier omtrend by de rivier Keram welkers water brak is leggende kraalen, quamen eenige Caffers by ons om ons een present te vragen voor den capitein Daleka, hetwelk hun wierd geweygert, onder belofte egter dat wanneer se rykelijk vee wilden aanbrengen men hun hetselve wel soude betaalen; teegens den avond sond ons dien capitein Daleka tot present een jaarig kalf die wy nogtans vry duur moesten betaalen, hy liet den commandant daarby versoeken om morgen alhier te blyven vertoeven en dat hy alsdan ons een redelyke quantiteyd vee soude aanbrengen. Breete 32 6. Lengte 46 43. Cours en verheyd Z.t.O. 7 graden. Olijk 2⅛ mijl. | |
Den 16 dito.Den 16 dito. Om de eevengemelde reeden heeden hier blyvende leggen, quamen op den middag een meenigte soldaaten van capitein Daleka by ons, van wien wy een os en twee jaarig kalveren inruylden, deselve seyden ons dat se geen meerder vee konde missen en voegden daarby dat het hun leet was selfs met ons niet te kunnen spreeken dewijl de tolken alles valsch vertolkden. | |
Den 17e dito.Den 17e dito. Van de morgen quamen twee Caffers haaren dienst presenteeren om ons onder betaling by den groot capitein Paro te brengen, hetwelk wy aannamen, en gingen met deselve op weg en met een zuid weste cours de rivier Messina neevens nog een ander klijn dito passeerende, sagen wy langs delaatstgemeldeeen meenigte craalen leggen, waar uyt veel Caffers by ons quamen die ons de weg siende verbeeteren sig niet genoeg daar over konden verwonderen, gingen hier na de rivier Donquanie die droog was over, en quamen vervolgens te campeeren by de rivier Goerescha; deesen marsch is seer fatiguant geweest, nademaal de weg tot gebruyk der wagens over al moest bequaam gemaakt worden. Breete 32 5. Lengte 46 39½. Cours en verheyd W.t.N. 5 gra: N.lijk ⅘ mijl. | |
Den 18 ditoDen 18 dito sijn wy van hier op marsch gegaan 's morgens by seeven uuren, trokken al nog met verscheyde courssen over het gebergte, vervolgens door een wijd uytgestrekte doornbosch, quamen op den middag by een klijn riviertje Anamo genaamt waar inne hier en daar in de kuylen goed drinkwater wierd gevonden; hier cam- | |
[pagina 317]
| |
peerden wy, onse Caffers vroegen ons om wat corallen, maar doordien men bedugt was dat sy ons mogten verlaaten, gaf men haar maar eenige strengen daarvan, onder belofte dat wanneer sy ons by Paro soude gebragt hebben zyluyden rykelijk daarvan souden worden voorsien, waarmeede zy haar lieten vergenoegen. Breete 32 5. Lengte 46 31½. Cours en verheyd Westen 1⅔ mijl. | |
Den 19 ditoDen 19 dito waaren in de nagt de twee voornoemde Caffers van ons gevlugt, soodat men hier uyt zag dat dese natie maar soekt onse togt naar Paro te stutten die wy soo wel als onse andere gidsen niet weeten waar te vinden sal weesen; gingen van hier weederom 's morgens vroeg op marsch, trokken nog al met differente coursen tussen 't gebergte door en na eenige maalen de rivier Anamo, mitsgaders een droog riviertje Danka, soo veel beteykende als Quaade rivier overgekomen te sijn, quamen wy voor een hogen en stylen berg, alwaar wy wagen voor wagen met groote moeyte naar boven moeste trekken, dit gedaan sijnde gingen wy die berg af en quaamen op den middag by een rivier Pabagaas genaamt, daar geen ander water in was als in kuylen, voor die rivier stelden wy ons ter needer, het was tot ons geluk dat wy op een plaats gecampeert waaren, alwaar het veld rondsom afgebrand was nadien dat volk ons door alle middelen soekende te verdreyven of door het in brand steeken van het byhebbende buskruyt ons in de lugt te doen vliegen alles wat omtrend ons vuur konde vatten weederom in de brand staaken. Breete 32 5. Lengte 46 29. Cours en verheyd Westen 9/16 mijl. | |
Den 21e ditoDen 21e dito 's morgens vroeg onse marsch met een Weste cours stellende, quaamen wy voor de rivier Goenoebe waarvoor wy genoodsaakt waaren te blyven leggen, so om de doordrift te laten verbeeteren als om een passagie door een bosch op een berg leggende met het afkappen van 't geboomte te laaten maaken, waarmeede het overige van den dag wierd doorgebragt. Breete 32 5½. Lengte 46 26½. Cours en verheyd W.t.Z. 6 gra: zuydk ½ mijl. | |
Den 22 ditoDen 22 dito maakten te half agt uuren een begin met de riviere te passeeren en quamen vervolgens met veel moeyte door het op gisteren gemelde bosch aan de overkant van 't gebergte in een vlakte; hier pijlden wy den Cafferlands berg Noord Noord West en de zee in 't Zuyd Zuyd Oost van ons, stelde doen onse cours Westlijk tot | |
[pagina 318]
| |
dat wy op een hoogte quaamen van waar een meenigte craalen den een by den anderen leggende zagen en na 't passeeren van de rivier Inconnimbo, hielden wy in 't midden der cralen halte; alle dese cralen behooren aan den capitein Macholla. Breete 32 5½. Lengte 46 20. Cours en verheyd Westen 1 5/24 mijl. | |
Den 23e ditoDen 23e dito in verwagtinge van wat vee te sullen kunnen ruylen bleeven wy den geheele dag hier leggen; deese Kafferen liepen den gantschen dag af en aan om aan 't volk brood te verruylen, hier vermangelden wy soo van gesegde capitein Macholla als van eene anderen genaamt Mero, sijnde een jong en minsaam man, vijffossen en twee jaarige kalveren. | |
Den 24e ditoDen 24e dito gingen weeder op rijs 's morgens te half seeven uuren en stelde onse cours om de west, passeerden een klijn lopend rivier Gonacha genaamt neevens de rivier Nagoezij en quaamen op den middag te campeeren by de rivier Cammacha, terwijl wy op marsch waaren, quamen onder capitein Mero wel in de twee hondert Kaffers by ons met eenig beestiaal om te verruylen, dog konden niet meer als een slagtbeest en vier kalveren van deselve trocqueeren; een onser wagenryders ruylde teegens een hond een half volwassen bul; men kan met haar voor honden beeter ruylinge doen als met andere goederen. Breete 32 8. Lengte 46 13½. Cours en verheyd W.Z.W. 3 graden zuydlk 1½ mijl. | |
Den 25e dito.Den 25e dito. 's Morgens over ses uuren gingen wy weederom op marsch, stelde onse cours N.N.Wt. over eene vlakte met eenige heuvelen hier en daar behebt, passeerden de riviere Cammacha wanneer Noord West aangingen en na een klijn spruytje mitsgaders de rivier Macala te sijn gepasseert, quamen wy te campeeren in een plaisant dal hetwelk door de rivier Saleni bevogt word, wordende deese contreye door de Caffers beneevens den berg daar de craal van Paro aanlegt Agrito genaamt; ook sag men op dit gebergte schoone bosschagie van grote bomen tot wagen en timmerhout bequaam. Soo als wy doende waaren om ons needer te slaan quamen by ons eenige Caffers van capitein Paro die ons berigteden dat denselven capitein sig wat verders op bevond, dierhalven wierd aanstonds een sergeant, verselt van eenige manschap, na hem toege sonden met een granadiers muts en eenige snuysteryen tot present, dog by dieskomst daar ter plaatse verstond men dat hy Paro sig van daar na een andere plaats hadde begeeven en dat denselven niet te spreeken was; een syner soonen genaamt Coposa die ons volk in sijn craal hadde | |
[pagina 319]
| |
ingebragt nam het present aan, en na dat aan denselven de reeden van onse komste was bekent gemaakt te weeten om vee te ruylen, keerde het commando in 't campement terugge. In den agtermiddag quam voorseyde Coposa door een groot meenigte Cafferen omringt by ons, hy vertoonde sig seer verheugd, dat wy als vrienden quam, en na sig te hebben geexcuseert weegens het ombrengen van voorwaarts geciteerde burger Hubner, beloofde hy ons voorthaan de Duytschers wel te sullen behandelen en de oliphants tanden die hy soude kunnen bekomen voor deselve te sullen bewaaren, hetgeen wy aanneemende voor hetgeen het was, lieten wy egter niet na van ons op onse hoede te houden; hier ruylden wy vijff ps klyne kalveren. Hier ter plaats sagen wy op 't geboomte langs de rivier staande veele papagaayen vliegen van coleur en gedaante als die dewelke op de Guineesche en andere custen van Africa worden gevonden, daar wierden er eenige van geschooten, ook sagen wy te deeser plaatse aardige muysen met een staart als die van een eekhoorentje. Breete 22 4. Lengte 46 9½. Cours en verheyd N.W.t.N. 4 gra: Wlk 1⅓ mijl. | |
Den 26 dito.Den 26 dito. Rustdag. Teegens den middag quam Coposa weeder by ons, wy ruylden soo van denselven Coposa als van andere Caffers heeden 22 kleyne en afgemelkte koeyen en kalveren door malkanderen; niettegenstaande die Caffers so wel als de Tamboegiesen schoon vee in haar kraalen hadden konden wy egter niets daarvan krygen, alschoon men het wel wilde betaalen, sy gaven van deese haare weygeringe geen andere reedenen voor, dan dat se veel van haar beestiaal door sterfte hadden verlooren, dog wy sagen wel dat dit maar een gesogte pretext was, dog de waare reeden van dien, wat moeyte wy daartoe deeden, konden wy niet ontdecken, het eenigste dat wy konde gissen was dat dewijl se haare vrouwen nergens meede vercieren se dienvolgens om onse craalen niet veel gaaven en dat sy yser in overvloed hebbende daarom ook niet benoodigt waaren, welk laatste des te meer bleek uyt dat se voor een enkeld streng corallen een haarer assagaay gaven; en gemerkt wy nu van wat proviand weeder sijn voorsien wierd op het voorstel van den commandant geresolveert dat wy thans nog wat dieper in het land souden trecken en de reyse met den eersten na de so genoemt klijn Chineesen voortsetten. | |
[pagina 320]
| |
volgens by een schoon rivier genaamt Kokewe ter houw, alwaar wy bleeven leggen. Wy namen hier twee Bosjesmans als gidsen en lieten de andere vertrecken. Breete 32 8. Lengte 46 8. Cours en verheyd Z.t.W. 7 gra: Wlijk 1 1/7 mijl. | |
Den 28 dito.Den 28 dito. Van hier 's morgens te 8 uuren vertrekkende, stelde wy onse cours om de west en na 't passeeren der reviere Ou Chamma, quamen wy 's middags aan een kleyn riviertje Navani genaamt, voor dewelke wy ons ter needer stelde. Breete 32 8½. Lengte 46 3. Cours en verheyd Westen 5 gra: Zuydlk 1 1/12 mijl. | |
Den 30 dito.Den 30 dito. De cours West stellende passeerden wy daar meede een doornbosch en na nog twee maalen over de bovengemelde rivier Tewe gekomen te sijn, quamen wy halte te houden by de revier Chijs Chamma die volgens berigt soude ontspringen agter het gebergte waarby capitein Paro sijn verblijf houd. Breete 32 9½. Lengte 45 51½. Cours en verheyd W.t.Z. 3 gra: Zuydlk 1 mijl. | |
Den 31 ditoDen 31 dito bleeven alhier rusten. Sijn heeden van ons afgegaan de burgers Arentsdorp en van Nimweegen, met dewelke door den vaandrig Beutler de onderstaande missive aan den Edelen heer gouverneur wierd geschreven. Cabo de Goede Hoop. Aan den Wel Edele Gestrenge heere Ryk Tulbagh, Gouverneur in loco etca, etca, etca. Wel Edele Gestrenge Heer. Myne laatste onderdanige is geweest onder den 12e der afgeweekene maand April, waarin de eere gehad hebbe Uwe Weledele Gestrenge te berigten dat ik myne voyagie gelukkig over de Attaquas cloof volbragt en tot aan de Saffraan revier of anders Muyse craal gevordert waare; vervolgens hebbe naar voor afgenoomene resolutie myne reyse met soo veel spoed als doenelijk geweest is door de Lange en Cromme riviers clooven voortgeset om het strand van die kant af tot in 't Cafferland in observatie te neemen, soo hebbe schoon | |
[pagina 321]
| |
ik altoos soo veel als mogelijk was my strand langs gehouden, niet meer als 2 plaatsen ontdekt alwaar 's Edele Compagniesmerk hebbe zetten laaten, sijnde de eerste dier plaatsen aan het Cabeljousch rivier, alwaar op den 4e May passato gearriveert, geleegen op de breete van 34 graden 56 minuten, lengte van 43 graden 39 minuten, en de tweede by de mond van de Swarte Kopsrivier, alwaar de Fransche schuyt verongelukt is, sijnde meede geleegen op de breete van 34 graden 57 minuten en lengte van 44 graden 17 minuten, daar ik op den 13e der laatstgemelde maand May met de train gekomen ben; deese twee gemelde plaatsen schoon men die selfs niet voor rheën kan aanmerken, terwijl se voor alle zuydelyke winden bloot leggen, dog soude een schip in tyde van nood ofte wanneer in deese landen de noordlyke winden vallen, voor anker kunnen leggen. Van hier hebbe myne cours sonder iets op te doen tot op den 7e Junij wanneer in 't Cafferland gekomen vervordert, waardoor met veele fatigues in marsche soo weegens het strand als om het nodige vee op te doen hetgeen hier niet hebben kunnen verkrygen myne verdere voyagie tot in 't Tamboegies land voortgeset, alwaar soo min als in 't Cafferland vee hebbe kunnen obtineeren in welk land vijff daage rysens gedaan hebbe, so dat wy ons tot op de breete van 33 graden 52 minuten en lengte van 47 graden 4 minuten vervordert zagen en volgens de verbeeterde cours bevonden wy ons van 't fort de Goede Hoop 112 mylen regte distantie; daarop hebbe de leeden van den raad beroepen, hunluyden myne instructie voor gesteld, so is, nadat men alles wel overwogen hadde als dat sig onder het volk reets al soo swaare als ligte coorssen, zinkings, verkoudheyd, ongemakken aan beenen etca begonnen in te sluypen, dat onse beestiaal door de koude en lange nagten ook reets seer mager en verscheyde siek geworden waaren, dat sig het land so wel oost als noordwaarts bergagtiger vertoonde, beslooten onse cours rugwaarts weeder tot in 't Caffersland by Paro te neemen, alwaar op den 25 Julij gekomen, hebbe hier wel eenig vee maar van geen belang opgedaan, en ben geresolveert myne cours landwaarts in tot by de sogenaamde kleyne Chineesen te neemen en verders te sien wat er binnen het land omgaat, ende gemerkt een zeer ongemakkelyke en verdrietige weg in deese landen my ten hoogsten heeft doen retardeeren, daar en boven de ongemakken voorsz so aan menschen en beesten myne reyse hebbe doen ophouden soo dat ik my nu eerst weeder uyt 't Cafferland bevinde en aan de overseyde der rieviere Chijs Chamma gecampeert legge die een schyding tusschen de Hottentotten en Caffers | |
[pagina 322]
| |
maakt, dog Gode sy dank, bevind sig alles voor tegenwoordig weeder in een verheugelyke staad. Ende nademaal den landbouwer Andries Arentsdorp sig tot hier toe by my gehoude, sonder dat dien armen bloed het minste heeft kunnen opdoen en sijn span beesten seer mager begonnen te werden aan my versoek gedaan heeft om sig van den train af te begeeven en in deese landen nog wat in 't rond kruyssen of hy iets mogte opdoen, dog daar by sig offereert soo indien ik hem wyders van doen hadde, dat hy gewillig by my soude verblyven, ende terwijl wy verders van hem geen dienst meer konde hebben en in deese landen onkundig sijnde, hebbe ik hem sulx gewillig geconsenteert. Deesen hier meede afbreekende beveele ik Uwe Weledele Gestrenge in de protectie des Almogende en hebbe de eer my in alle onderdanigheyd te onderschryven (onder stond) Weledele Gestrenge heer Uwe Weledele Gestrenge ootmoedige en onderdaanige dienaar (was geteekend) A. Beutler (in margine) Aan de Chijs Chamma revier op de breete van 34 graden 16 minuten en lengte van 45 graden 58 minuten den 31 July 1752. | |
Augustus.
| |
Den 2e ditoDen 2e dito sijn wy van hier vertrokken over ses uuren cours Noord West stellende en na eenige omweegen en het passeeren van verscheyde revieren waarinne geen water wierd gevonden quamen wy by de revier Godecha die reedelijk groot is en van daar met een West Zuyd Weste cours by een ander revier de Katterevier genaamt die in de Visch rivier uytloopt, ter saake dat het land in deese contry dor en als uytgedroogt wierd gevonden, vroegen wy aan onse gidsen na de reeden hier van, die ons daarop seyden sulx te sijn veroorsaakt doordien in deese noordelyke contreyen seedert eenige maanden herwaarts in het geheel niet gereegent heeft, sooals dit ook konde gesien worden aan de reviere die wy nu eenige daagen agter den anderen sijn gepasseert, waar inne geen water was, schoon | |
[pagina 323]
| |
deselve anders jaar in jaar uyt lopen, voegende die gidsen daar by dat wy door dit land niet veel verder soude kunnen avanceeren ende sulx by gebrek van water dat aldaar selfs in reegenagtige jaaren by na niet wierd gevonden, des lieten wy of het mogt gebeuren dat wy morgen geen water vonden alle de by ons hebbende leege vaatjes met water vullen. Breete 32 8½. Lengte 45 40½. Cours en verheyd Westen 10 gr: Noordlijk 1 mijl. | |
Den 3e dito.Den 3e dito. Met een Noord West en West Noord West coers passeerden wy van daag verscheyde rivieren en onder anderen de revier D'Arvaga in alle dewelke wy in der daat geen water vonden en quamen voorts omtrend den middag te campeeren by een klijn revier Telloemoe genaamt waarinne een weynig water wierd gevonden. Breete 32 7. Lengte 45 34½. Cours en verheyd W.t.N. 4 gr: Noordk. 1 2/7 mijl. | |
Den 4 ditoDen 4 dito gingen wy 's morgens te ses uuren op marsch, stelde onse route eerst Noord West kort daarop Noord West ten West aan en quamen by elf uuren aan een groote lopende rivier Conna genaamt, alwaar wy campeerden; sijn op dese marsch een klijn riviertje beneevens een grooter dito Kohakoeka ofte Ezels rivier genaamt en nog eenige andere beekjes alle droog overgekomen. So als wy doende waaren om de drift der riviere Conna voor de daar voor leggende waagens passabel te maaken hoorden wy een geschreeuw van het volk veroorsaakt doordat de leeuw tusschen 2 wagens was doorgesprongen en sig teffens in de boschagie begeven hadde. Breete 32 8. Lengte 45 29. Cours en verheyd Westen 9 gra: Zuydk 1 1/7 mylen. | |
Den 6e ditoDen 6e dito vervorderden wy onse reyse 's morgens te half 7 uuren onse cours Noord West stellende en na de op gisteren gemelde rivier Conna nog eens gepasseert te hebben quamen wy omtrend den middag weeder daar voor te campeeren. Op deesen marsch sagen wy een beest daar wy jagt op maakte, maar wat men ook deed, konden wy hetselve niet onder schot krygen, 't was ter grootte van een middelmatige os, swartagtig van coleur, met een hooge schoft, uyt het bovenste gedeelte van de mond staaken 2 kromme tanden uyt, die hun van ver als hoorens vertoonden, de staart was wit als die van een wilde ezel, meer konden wy daar van niet bekennen, dewijl het beest te verre van ons af was, | |
[pagina 324]
| |
onse Hottentotten noemden het een grond renostre, waarvan 't vleesch goed en eetbaar soude weesen. Breete 32 5. Lengte 45 25. Cours en verheyd N.W.t.W. 5 gr: Noordk 1 1/7 mijl. | |
Den 8n ditoDen 8n dito sijn wy van hier vertrokken 's morgens over ses uuren, namen onse cours N.t.W. over een groote vlakte alwaar de rivier Aga droogvoets passeerden, hier quamen 4 Bosjesmans by ons, die wy voor gidsen huurden; dese vlakte door sijnde gingen wy met differente courssen langs hooge ruggens aan; het gebergte, hetwelk wy al een lange tijd aan ons regterhand gehad hebben zagen wy nu regt voor ons uyt leggen en arriveerden voorts op den middag aan een groot rivier Gomee ofte Baviaansrevier genaamt alwaar wy campeerden. Breete 31 59½. Lengte 45 11. Cours en verheyd N.W.t.W. 2 gr: Noordk 1 17/18 mylen. | |
Den 9n ditoDen 9n dito 's morgens te half seven uuren verlieten wy deese plaats en gingen langs de voorn: rivier tot by een drooge spruyt, dewelke gepasseerd zijnde stelden wy onse cours W.N.W. aan, waar-meede wy eene cloof op gingen en vervolgens in 't gebergte geraakten, van waar wy in een groot dal afquamen, alwaar wy onse tenten by een kleyn loopend riviertje Kavahe of het Vrolyke rivier gent: opsloegen, en nademaal wy thans van nieuwe gidsen sijn voorsien, betaalden wy heeden af die waarvan onder den 28 passato mentie is gemaakt en lieten deselve vertrecken. Breete 31 53½. Lengte 45 8½. Cours en verheyd N.t.W. 8 gr: Wt 1 7/12 mylen. | |
Den 10 ditoDen 10 dito dewijl ons beestiaal in eenige dagen slegte en byna geen wey gehad heeft bleeven wy om aan hetselve wat tijd tot verhaal te geeven heeden hier rusten. In den agter middag quam seeker capitein Geyma genaamt met een party Bosjesmans by ons, en alsoo deselve de taal verstaan der by ons soogenaamde Kleyne Chineesen die de Hottentotten noemen d'Gauas en dat de Hottentotten die by ons waaren deselve taal onkundig sijn, huurden wy derhalven om ons als tolken te dienen eenige dier Bosjesmans. | |
[pagina *25]
| |
Plaat 8
Blz. 324 Bosjesmans huishouden. ‘Die by de pot sit, eet sop, met een borstel, hun gewone lepel.’ (R.I. Gordon, 1779). | |
[pagina 325]
| |
Den 11n ditoDen 11n dito begaven wy ons weder op marsch onse cours om de Noord stellende, over vlak en klipagtig land, tot wy quamen by een berg tusschen welke en de Vischrivier naauwlijcx sooveel passagie was, dat men daardoor met de wagens konde doorkomen, hieruyt geraakt sijnde namen wy onse rustplaats by deselve rivier. Vermits het land dat de Bosjesmans bewonen hier komt te eyndigen, sullen wy nu alles wat wy van die natie hebben kunnen verneemen hier laaten volgen en desen aangaande seggen, dat se sijn klyne van gestalte, ruw en hard van vel, dat se haare lighaamen smeeren en carossen dragen als de Hottentotten doen, dog dat se nog veel armoediger sijn levende als deselve, ten aansien sy in 't geheel geen vee hebbende, hun land daarenboven ontbloot is van wild en eetbaar aardgewasschen; deese armoede en de geduurige hongersnood is oorsaak dat sy het vee der Cafferen en ook wel somtijds dat der Europeesen als se het kunnen doen rooven, 't welk se ten eersten op eten, sonder op den aanteel van dien te denken. Wat haare wapenen betreft deselve sijn die der Hottentotten gelijk en ook soo sterk vergiftigd. Onder deselve worden ook mannen gevonden die twee à drie vrouwen houden, deese vrouwen koopen se gelijk de Caffers van haare ouders voor pylen, boogen, assagaayen en iets diergelijx; hier en teegens sijn er craalen daar een vrouw twee mannen heeft die met malkander in goede eendragt leven, als de een man op de jagt gaat, dan blijft den anderen thuys, dit vreemde huwelijk geschied omdat by haarl: soo weynig te eeten word gevonden dat er een man alleen te veel werk soude hebben om de cost voor een vrouw te soeken, 't welk voor beyde de mannen nog seer moeylijk valt. Het eerste meysje dat de vrouwen baaren houden se in 't leeven, alle de andere hangen sy se aan boomen en laaten se dus van honger vergaan, maar de jongetjes integendeel houden se alle in het leven en maaken veel werk daarvan. Haar land soude voor sooveel men heeft kunnen verneemen het binnenwaartse van dat der hier bekende volkeren leggen, dat hetwelk aan deese zyde van het gebergte na de zeekant strekt, is schraal, droog en doorgans met ruygte begroeyt, alhoewel op de kaale plaatsen nog tamelijk gras word gevonden, maar aan de overseyde van het gebergte binnenwaarts in, is hetselve ten deele klipagtig en ten andere sanderig en overal met een ruygte van doornbosjes, die seer laag by de grond groeyen, bewassen, daar word ook aldaar weynig ofte geene wey gevonden en hetselve land heeft daarenboven gebrek | |
[pagina 326]
| |
aan water, waardoor en dat aldaar seer weinig reegent, de lugt in deese contry seer brandig is. Breete 31 48. Lengte 45 5½. Cours en verheyd N.N.W. 2 gr: Wk 1 3/8 mylen. | |
Den 12n ditoDen 12n dito komen heeden in het land der Dgauas en setteden onsen marsch met een N.O. cours langs het voorn: gebergte en de Vischrivier tot by een rivier Tarka of het Vrouwenrivier genaamt, van hier gingen wy N.t.W. aan en na de meergemelde Vischrivier nogmaals te sijn gepasseerd hielden wij halte. Breete 31 44½. Lengte 45 5½. Cours en verheyd Noorden 1 myl. | |
Den 14n ditoDen 14n dito rustdag. Gemerkt hier ter plaatse veel printen tegens de klippen geschildert worden gevonden, sijnde een werk der meergem: d'Gauas die daarom by ons landgangers Kleyne Chineesen worden genoemt, gingen wy na een plaats omtrend twee uuren van ons campement geleegen om sulx te sien, daar sagen wy onder de krans van een cloof in een soort van spelonk, alwaar men voor regen en winden konde schuylen, portraiten van wilde paerden, bavianen en van menschen in verscheyde postuuren, met roode, witte en swarte verwen tegens de klippen geschildert, sommige waaren vry wel afgeteekend en andere weer niet, welke laatste scheenen het werk van leerlingen te weesen; het is verwonderingswaardig iets diergelijx by sulke ruwe en onwetende natie te vinden. | |
Den 15 dito,Den 15 dito, terwijl nu nergens meer passagie is te vinden om met de waagens dieper in het land te kunnen trecken, dat ook hoe verder men daarinne soude kunnen komen, hoe schraal en dor het land soude mogen gevonden en overal ter oorsaake der langduurige droogte gebrek aan wey voor de beesten en soo mede aan water soude weesen, gelijk ons dit behalven 't geen dat wy daarvan sagen, eenpaarig wierd getuygt door de by ons hebbende Hottentotten en Bosjesmans, moesten wy derhalven hoe ongaarn resolveeren na onse legerplaats van gisteren teruggekeeren, aldaar een dag of twee te blyven leggen, om te sien of inmiddels door de Bosjesmans die hiertoe expres soude worden uytgesonden, niet eenige andere bequame | |
[pagina 327]
| |
doortogten of eenige Hottentotten dies bewust sijnde, soude kunnen worden gevonden, welke Bosjesmans met eene wierden geordonneert, om indien het mogelijk was eenige van de voorm. d' Gauas by ons te brengen, waaraan egter weynig apparentie was, nademaal dat volk soo schuuw en vreesagtig is, dat hetselve op het sien van een Europees en selfs van een Hottentot die een hoed op het hoofd heeft, het aanstonds op de vlugt set, sijnde daarby soo gauw ter been dat se niet als met paarden kunnen ingehaalt worden. Onse cours en verheyd tot hiertoe is geweest N.t.W. 6 gra: Wk: 19/20 mijl, Breete 33 36. Lengte 45 22. Sijnde 18 mylen regte distantie van de drift die wy op den 3 Juny zijn gepasseert; voorts arriveerden wy te elf uuren in ons verlaate campement, middelerwijl hadde zig Rondeganger met de Bosjesmans ten eynde als gem: sig op weg begeeven. Breete 31 36. Lengte 44 59. Cours en verheyd N.N.W. 2 gr: Wk: 1/16 mijl. | |
Den 16n en
| |
[pagina 328]
| |
doornbossen en ruygte begroyt, sonder wey of bequaame bouwlanden, waarom hier ook geen wild wordt gesien. Bovendien is het climaat so hier als in het land der Bosjesmans seer ongesond, nadien het 's nagts soo koud is, dat alles vriest, en daarenteegens by dag so exhorbitant heet dat alles verbrandt en de drooge bladeren hierom tot stof kunnen gevreven worden, selfs waaren de doornboomen die wy hier en daar sagen staan, tot aan de voet toe verdort, dit laatste was, soo als wy vernamen, veroorsaakt doordien in neegen maanden tijd alhier niet hadde gereegent. Het gebergte dat hun land van dat der Bosjesmans scheyd, strekt sig uyt tot het Cafferlandsgebergte. Vonden de miswijzing van het compas op 18½ gr: N.W. | |
Den 18 ditoDen 18 dito om het aangeteekende onder gisterigen datum genoodsaakt sijnde om van ons voorneemen om in het land verder te trecken af te sien, namen wy derhalven heeden de reyse na de Caab terugge en quamen te campeeren alwaar den 12n deeser de nagt hebben doorgebragt. Sullende voorts tot vermeydinge van herhaalinge de breetens en lengtens niet meer aangeteekend worden, ten waare wy somtijds hier of daar op plaatse mogten komen alwaar wy op de uytreyse niet sijn aangeweest. | |
[pagina 329]
| |
Den 31 ditoDen 31 dito rustdag te hebben gehouden | |
September.
| |
Den 6 ditoDen 6 dito van hier 's morgens te half ses uuren vertrekkende stelden wy onse cours wat beseyden af W.Z.W. door een klein boschagie, die met verscheyde courssen gepasseert sijnde, gingen vervolgens W. aan over een klyne vlakte en na 't passeeren eeniger drooge riviertjes quamen wy in een gebergte, daar wy de eene hoogte op de andere weder aftrokken, tot dat wy arriveerden op een vlakke veld, kreegen doen 't Gamtousch gebergte weder in 't gesigt, hier sloegen wy onse tenten op by een fontijn van schoon waater. Breete 33 15½. Lengte 44 19½. Cours en verheyd Z.W.t.W. 2⅛ mijl. | |
Den 8 ditoDen 8 dito bleeven hier rusten om de noodige reparatien aan de wagens te doen. Eenig van ons volk die aan strand in eene daarby geleegen valley waaren gaan visschen bragten by haare terugkomst meede eenige Hottentotten, die by sig hadden een slaaf van den landbouwer Willem Landman denwelke ons berigtede dat hy met nog twee andere slaaven van sijn lijfheer weggeloopen sijnde met voorneemen om na de Caffers te gaan, deese syne twee makkers hem op een ogtent terwijl hy sliep hadden verlaaten en dat hy sig seedert by de Damasquas Hottentotten hadde opgehouden, dewelke hem hadden gebruikt om kost voor haar langs het strand te soeken. | |
[pagina 330]
| |
Den 11 ditoDen 11 dito aan de Gamtouscherivier, het waater daarinne was veel lager als doen wy deselve op de uytreyse passeerden. | |
Den 12n ditoDen 12n dito was rustdag. Wierden heeden alhier besogt door een Hottentots capitein genaamt Hoenjaro die ons beloofde het pad van hier na het Essenbosch dat door de togtgangers word gebruikt, te sullen laaten wysen, en gelijk die weg nader is als die waarover wy gekomen sijn, naamen wy sulx gewillig aan. | |
Den 15 ditoDen 15 dito met een W.t.N. cours voortgaande ontmoeteden wy onderweegens de rivier Ou Chamma dat te seggen is Vetwater en nog een andere Soma genaamt, waaruyt de eerste rivier vermeld onder den 30 n April passato voort vloeyd, daarna passeerden wy het voorwaards gem: Essenbosch, komende vervolgens in de gewoone wagenweg en quamen daarover by de Crommerivier, alwaar wy campeerden. Breete 33 19½. Lengte 43 15. Cours en verheyd W.t.Z. 5 gr: Zk: 2 11/12 mijl. | |
Den 20 ditoDen 20 dito ter nagtrust op de plaats alwaar den 20 April laatstleeden meede hebben gecampeert; hier quamen by ons ses Hottentotten met haaren capitain Faitje, van wien men verstond, dat vijff van de scheepelingen van de verongelukte Franse schuyt haaren weg door het Houteniquas land en de overige hier door haaren weg na de Caab hadden voortgeset, hetwelk wy presumeeren te sullen sijn geschied om het land so wel binnen in als langs het strand te ontdecken. | |
[pagina 331]
| |
ter deeser plaatse weeder besogt door den capitein Wittebooy, by sig hebbende nog drie Hottentotten van de Dauney natie die aan de Oliphantsrivier woonen. Van deselve verstond men dat gedagte rivier haaren oorspronk heeft niet ver van de plaats alwaar de Gamtousch rivier meede ontspringt, en dat eerst gen: rivier na een groot deel lands doorgeloopen te hebben sig eyndelijk ontlast in de Gouritsrivier. | |
Den 28 ditoDen 28 dito sijn in onse terugreyse heeden geavanceert tot voor de Hattaquas cloof en sloegen onse tenten aldaar by de Saffraancraal op; van hier wierd door den commandant de volgende missive aan den Edelen heer gouverneur geschreven, Cabo de Goede Hoop Aan den Wel. Edele Gestr: Heere Rijk Tulbagh, Gouverneur in loco etc. etc. etc. Wel Edele Gestrenge heer. Voor mijn vertrek van de Chijs Chamma rivier hebbe ik de eere gehad per den landbouwer Andries Arendsdorp aan Uwe Wel Edele Gestrenge onder den 31 July passato voor 't laatste maal te schrijven, dog terwijl ik niet denke dat gem: Arendsdorp sig vroeger Caabwaarts sal gewend hebben, gaat by deese copia daarvan over, aan welk schryven de vryheyd neeme my te gedraagen, des sal deese wederom dienen om Uwe Wel Edele Gestrenge in alle submissie te adviseeren dat ik van gem: Chijs Chamma rivier op den 1n daaraanvolgende maand Augustus vertrokken en mynen cours noordwaarts naar de in die missive vermelde Kleyne Chineesjes genomen, dog hebbe geen derselver kunnen opdoen en overal daar wy getrokken sijn, hebben sy sig met de vlugt in 't gebergte begeeven, waar wy se niet hebben kunnen agterhaalen. Gem: natie sijn weinig verschillende met de Bosjesmans, wierden door soo evengem: d' Gauas genaamt, als dat deselve onder een generaal opperhoofd Goechoemaua geheeten, gelijk de Caffers en Tamboegies sorteeren; van hunne schilderyen hebben wy op de klippen gevonden, hetgeen voor die natie terwijl sy geen onderwijs daar van gehad, ook de noodige dingen manqueeren al veel is, egter soodanig niet als wel daarvan gesproken wierd. In 't gem: D' Gauasland sijn wy gevordert tot op de breete van | |
[pagina 332]
| |
33 gr: 36 min: lengte van 45 gr: 22 min: ende gemerkt in dat land geen weyde voor ons beestiaal vonden en onse beesten vry mager wierden, ook nu en dan 't een na het ander verrekte, daar by de koude nagten die by continuatie duurden, sulx alleen een koude toevallige regen ons in een armoedige getal van trekbeesten sou gesteld hebben en geen hoope was verder in dit land eenige wey te vinden, terwijl de Bosjesmans eenparig verseekerden hoe verder in, hoe minder wey men soude ontmoeten, doordien het land doorgaans met ruygte begroeyt en daar nog al eenig gras in andere tyden gestond en was sulx verbrand, ende gelijk sy ons beteykend hadden het daar te lande in 9 maanden lang niet gereegent, sulx bleek genoegsaam, terwijl wy selfs de grootste doornboomen langs de riviere als elders verdroogt gevonden, derhalven ben ik genoodsaakt geweest op den 18 der gem: maand Augustus dat land te verlaaten, om hoe eerder hoe liever beeter wey op te zoeken, sulx ik myne weg weder Caabwaarts gewend en op heeden aan de Saffraan craal gearriveert, denkende op morgen de Attaquas cloof te beklimmen of op den 30 n deeser maand de Hagelcraal te halen, welke plaats aan de andere zyde deeser clooff gelegen is. Betreffende laatstelijk de sig onder my sorteerende manschappen sijn deselve, Gode sy dank, voor tegenwoordig nog alle in eene wenschelyke gesondheid sig bevindende. Hiermeede deesen afbreekende onder gunstige verwagtinge dat deese myne gedaane reyse door Uwe Wel Edele Gestrenge mag werden geapprobeerd, so neeme de vryheid my in alle submissie te onderschryven (onderstond) Wel Edele Gestrenge heer Uwe Wel Eds. ootmoedige en onderdanige dienaar (was geteekend) A.F. Beutler (in margine). Op de Saffraancraal aan de Attaquas cloof den 28 September 1752. | |
[pagina 333]
| |
Mijnheer en Veel Geagte Vrind, U Ed: gedateerde letteren van den 28 September nopende U Eds: terugkomst herwaarts heb ik heeden door den daarin vermelden Hottentot ontfangen, waarover ik met veel blijdschap ben aangedaan, omdat so wel U Ed: als de onderhebbende nog in goeden welstand sijn; maar vermits U Ed: komste my buyten verwagtinge komt, geloof ik dat U Ed deese wat ongemakkelijk sal voorkomen, egter ben ik daarneevens in dat vertrouwen, dat het eevenwel niet onmogelijk sal sijn aan de intentie van den Wel Edele heer Gouverneur te voldoen. En ter saake overgaande, soo is het dat ik de eer hebbe gehad, dat het den Wel Edelen heer Gouverneur geliefde met mij te spreeken over ende ter saake van seekere baay omtrent 30 mylen beoosten de Mosselbaay strekkende in 't Oude Niquasland, by onse inwoonderen genoemd word de Twee Valleyen, ter oorsake dat twee swaare rivieren van 't gebergte en uyt het bosch in een ruym vlakte eerst twee valley uytmakende sig in zee uytgieten, van welke baay by deese inwoonderen veel word gesegt en ook de vaste praesumptie is dat dien Fransen Luytenant met sijn laatste sloep in die baay aan de wal is gebleeven, waarby welopgem: Wel Edele heer Gouverneur mij teffens ordonneerde, by U Eds. arrivement ditwaarts hetselve aan U Ed: te bedeelen, om wel meede ten principaale deese voorengenoemde baay door den stuurman en landmeter naauwkeurig te laten besigtigen wat daarvan sijn moge. Ende U Eds: verders een goede rijs toewenschende verblyve met veel agtinge. (onderstond) Mijnheer en Veel Geagte Vrind, U Ed: dw. dienaar. (was geteekend) J.A. Horak. (in margine) Swellendam den 4n October 1752. Naar lectuure van dien brief wierd alles tot de uytvoeringe der geëerde ordre van den Edelen heer Gouverneur klaar gemaakt en also den gantschen train hiertoe niet noodig wierd geoordeelt, wierd hierom best gedacht een gedeelte van dien onder commando van een sergeant vooraf met de volgende brief Caabwaards te senden. Cabo de Goede Hoop. Aan den Wel Edele Gestr: heere Rijk Tulbagh, Gouverneur in loco etc. etc. Wel Edele Gestrenge heer, Tseedert het afsenden van myne laatste onderdanige van den 28 September passato, waarin de eer gehad hebbe Uwe Wel Edele Gestrenge in alle submissie mijn arrivement voor de Attaquas cloof te bedeelen, soo neeme thans de vrijheid verder te communiceeren | |
[pagina 334]
| |
dat ik myne reyse Caabwaarts vervordert en op heeden op de plaats de Soetemelksrivier gent: toebehoorende den oud burgerraad Hendrik Emanuel Blankenberg gearriveert ben. By myne aankomst alhier ontfing ik een missive van den landdrost tot Swellendam gedateerd den 4n deeser loopende maand, waarin vermeld word als dat sig in 't Outeniquasland omtrend 30 mylen beoosten de Mosselbaay een soort van baay soude bevinden. Ende nademaal men in die tijd toen den Franssen officier sig by ons bevond geen verdere narigt omtrend de aan Uwe Wel Edele Gestrenge geadviseerde baay heeft kunnen trekken, ben ik van gedagte dat dit deselve weesen sal, derhalven om sooveel mogelijk aan de intentie van Uwe Wel Edele Gestrenge te voldoen, hebbe ik de leden laten vergaderen, hun die missive voorgesteld, soo is beslooten den train te verdeelen, terwijl wy deese inwoonders niet tot laste kunnen leggen blyven, sullende ik ondergeteekende, den adsistend, sergeant, stuurman en land meeter met 11 soldaaten, mitsgaders 2 wagens, my naar derwaarts vervoegen, en die baay sooveel mogelijk, schoon onse schuyt sig onbequaam daartoe bevind, te doen pylen, de overige train onder het gesag van een sergeant de terugreyse naar de Caab laten vervorderen. Deesen dan voor teegenwoordig niets meer weetende by te voegen, als alleen dat sig alle de onder my berustende manschap, behalven een die gisteren is komen in te vallen, Gode sy dank, in gewenschte gesondheyd nog komen te bevinden, sal ik denselven hiermeede fineeren, na Uwe Wel Edele Gestr: in de protextie Godes bevolen te hebben, neeme ik de eere my in alle submissie te onderschryven. (onderstond) Wel Edele Gestrenge heer Uwe Wel Edele Gestr: seer ootmoedige en onderdaanige dienaar (was geteekend) A.F. Beutler, (in margine) Soetemelksrivier den 5n October 1752. | |
Den 6n ditoDen 6n dito soo als den sergeant met 46 mannen en eenige wagens sig op reyse na de Caab begeeven hadde, ging den commandant met het overig volk ten getalle van 25 coppen meede op reyse, de cours wederom oost stellende en quamen daarmeede ter houw by de plaats van den burger Rentsburg. Breete 33 50½. Lengte 40 23½. Cours en verheyd O. 3 gr: Nk 1⅝ mijl. | |
[pagina 335]
| |
Den 8 ditoDen 8 dito trokken wy naar Ignatius Ferreire en quamen | |
Den 10 ditoDen 10 dito marcheerden heeden onder het vallen van een regentje tot aan de Reebokkenfontijn, alwaar wy campeerden, sijn op deese marsch de Kleyne Brakkerivier, nevens nog een ander die daar instroomt Conna genaamt gepasseert. In den agtermiddag quam op ons versoek by ons den landbouwer Jacobus Botha om ons de weg na gem: twee valleyen door een onderweegen staande groot bosch te weysen. Breete 33 36. Lengte 40 51. Cours en verheyd O.N.O. 8 gr: Nk. 1 mijl. | |
Den 13 ditoDen 13 dito na het benoodigde op eenige paarden gelaaden te hebben, gingen wy met agterlaatinge der wagens de voormelde Keerom over en na de rivieren Koeakamka en Gouringa te sijn gepasseert, trocken wy vervolgens door het bosch onder den 10 deeser vermeld, en quamen daarna by de gemelde valleyen, alwaar wy ons campement opsloegen, het overige van deesen dag, mitsgaders | |
Den 14 ditoDen 14 dito doorgebragt sijnde om alles ter deeser plaatse en soo meede langs het strand behoorlijk op te neemen en te besigtigen, bevonden men dat deese Twee Vallyen, die omtrent anderhalf uur reydens van malkanderen leggen, en na gissing ieder wel vijf uuren in dies omtrek groot sijn, worden geformeert door drie bysondere waterryke rivieren, dewelke van het gebergte afkomen en sig daarinne ontlasten, sonder dat er egter uytwateringe daarvan ergens of na het strand word gesien, waarom en ook ter oorsake dat het water dier valleyen brak en soutagtig is, dog de eene meer als de andere, men moet vast stellen dat deselve valleyen door eenige onderaardsche canaalen communicatie met de daarby leggende zee hebben, sijnde die dewelke naast aan de Mosselbaay legt langwerpig en de andere rond, mitsgaders beyde na de zeyde van 't gebergte seer diep, dog aan de zeekant doorwaadbaar. | |
[pagina 336]
| |
Het strand langs die valleyen is doorgaans met klippen en swaare rotsen behebt, gaande de rollingen der zee aldaar daarenboven seer hoog, soodat geen aankomen te dier plaatse voor schuyten of boot te vinden is. | |
Den 6 ditoDen 6 dito daaraan in het Casteel de Goede Hoop alle in redelyke gesondheyd, waarvoor en soo meede voor de verdere aan ons op sulk een lange en gevaarlyke reyse beweesene weldaden wy den Almagtigen hertgrondig moeten bedanken. (was geteekend) A.F. Beutler. C.A. Hoofd, adsistend. (onderstond) Accordeert, (geteekend) A. Bergh, E. gezw. clercq. |