Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel III. Tochten langs de Z.O.-kust en naar het Oosten 1670-1752
(1922)–E.C. Godée Molsbergen– Auteursrecht onbekendDagregister door mij ondergeteekende gehouden in de hoeker de Snuffelaar, inhoudende principalijk de voornaamste voorvallen, de negatie betreffende, geduurende de vojagie langs de N.O. kust van Africa; weesende gedestineert geweest na de rivieren Niambani en de Lagoa, mitsgaders soodanige andere baaijen of rivieren, als op de kust van Terra de Natal, voornamentlijk van Baij d'a lagoa af, tot op de hoogte van 29 á 30 graden vaarbaar souden bevonden worden. Zullende deese met eenen dienen voor needrig rapport aan den Wel Ed. gestrengen Heere Jan de Lafontaine, Gouverneur etc.a beneevens den E.agtbaren politiquen raad aan Cabo de Goede Hoop.
September 1731.
| ||||||||||||||||||||
Donderdag 14Donderdag 14Ga naar voetnoot2) dat wij des morgens heel vroeg anker ligten enGa naar margenoot+ onder zeijl gingen, beneevens onse macker de Zeepost zijnde de Snuffelaar bemand met 47 coppen en gemonteert met 10 gotelingen en 4 bassen, de Zeepost met 46 coppen en gemonteert met 8 gotelingen en 4 bassen en ijder gevictualiseert voor 9 maanden; onderzeijlGa naar margenoot+ sijnde wierd de cours gesteld tusschen de Oostwal en het Robben Eijland; door boven gemelte eijland gekomen sijnde, boegde men de cours naar zee, hebbende teegen den avond en des nagts van 't Zd en ZWt met reedelijk weer. Ik sal onder wel duijding van Uwe wel Edelegestr en E. agtb. in het vervolg van de saaken, die de zeevaart betreffen, niets seggen, als daar het de noodsaakelijkheijd vereijscht of andersints te passe komt, latende dat over aan den schipper en die deselve sijn aanbevoolen. | ||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| ||||||||||||||||||||
nam de wind af, even na het opsetten van de wagt wierd (soo gesegt werd) van de hoeker de Zeepost een canonschot gedaan, sonder dat men eenig ander zeijn door vuuren etca konde te sien krijgen, buijten het ordinaire vuur van agter op cajuijt, weesende hij een mooij stuk te loefwaard van ons, niet lang daarna bemerkten men, dat hij scheen na ons toe te houden en agter nader in ons vaarwater quam, vervolgens bemerkten men, dat hij agterlijker raakten, den schipper Marinus Dringe hadde de wagt en liet het groot zeijl benevens het voormarszeijl digt maken, de fok opgijen en teegen haalen, latendeGa naar margenoot+ het soo met groot marszeijl en bezaan drijven, ten eijnde hij, alsoo boven wind van ons was bij ons konde komen; dog hij veragterden hoe langer hoe meer en met de vijf glazen in de eerste wagt konde men sijn vuur niet meer sien, in de hondewagt meijnde den opperstuurman en andere het vuur van de Zeepost weederom te kunnen sien, waarop een lantaarn in onse bezaans roede wierd gehangen dog met het uijtgaan van gemelte wagt was het vuur wederom uijt het gezigt. | ||||||||||||||||||||
Vrijdag 21.Vrijdag 21. Wierd des morgens vroeg rontsom na de hoeker de Zeepost uijtgekeeken dog hij was niet te sien, waarop den schipper de presenten scheepsraad deede te samen komen, waarin geresolveertGa naar margenoot+ wierd, dat wij onse cours soude vervolgen, largo bij de genomene resolutien te sien, wij brasten vervolgens af en stuurden O.N.O. heen. | ||||||||||||||||||||
Vrijdag 28.Vrijdag 28. Sag men met de vier glasen in de dagwagt land sijndeGa naar margenoot+ drie heuvels in het N.Wt. en N.N.Wt. van ons geleegen en wierd gepresumeert dat het selve het eijland St. Marij soude weesen. | ||||||||||||||||||||
Saturdag 29.Saturdag 29. Sag men weeder de wal, weesende dit de vaste kust die na Cabo das Corinthas strekt.Ga naar margenoot+ | ||||||||||||||||||||
Sondag 30.Sondag 30. Seijlen weeder in het gesicht van de wal, daar wij in de voormiddag een opening gewaar wierden, presumeerde de schipperGa naar margenoot+ en stuurlieden dat het de rivier Baseratte soude weesen. Onder deese wal suckelde men door stilten, contrarie wind en teegen stroom, tot | ||||||||||||||||||||
Maandag den 8 October,Maandag den 8 October, als wanneer men 's morgens om 8 uuren Cabo das Corintas op zijde kreeg, sijnde 1 a 1½ mijl buijten de wal; van waar men konde sien, dat de stranden van de verst uijtsteekendeGa naar margenoot+ hoek klippig waren en dat daarop een sterke branding stond, voor uijt sag men een lager sandhoek in het N. ten Wn. van ons en voorbij deselve ontdeckte men meede land, dat van gedagte hoek gesepareert was, konde de strecking van dit ook sien over de gemel- | ||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| ||||||||||||||||||||
te sandige hoek, meerder genadert sijnde, sag men dat de verst geleegene wal sig uijtstreckten tot in het N.Ot., op de middag had men de gegiste Zbr. van 23 graden 46 minuten en alsoo soo uijt gemelte breete als andere reedenen g'oordeeld wierd, dat de baaij daar men voor was, die van St. Jao Vaz of Niambani moeste weesen, wierd inGa naar margenoot+ den scheepsraad beslooten, deselve in te zeijlen tot op 9 à 10 vademen waters, daar te ankeren en dan de schuijt te senden, ten eijnde de killen te soecken en te besien of er middel was, om verder naar binnen te komen, na de revieren Niambani en Nialinge, uijtwijsens neevens gevoegde resolutie, het was even na de middag als men in gedagte baaij op 9½ vadem wit fijn sand ten ancker quam en wierd de schuijt, ten fine voorschreven aanstonds afgevaardigt met den onderstuurman Jan Pentz, deese reverteerden omtrent middernagt,Ga naar margenoot+ met berigt dat in de mond der revier was geweest en daar 9 en 10 vadem diepte gevonden, van daar was hij komen zeijlen, langs een rif, dat tusschen sijn vaarwater en ons schip lag, over de diepte van 9, 8, 7, 6, 5, 4 en het minste schaars 3 vadem waters, sijnde dit laatste op de punt van gemelte rif, teegen over deese punt komt een ander van een rif, dat sig van de N. wal komt afstrecken, tusschen beijde deese punten moest men door om naar binnen te geraken. | ||||||||||||||||||||
Dingsdag den 9.Dingsdag den 9. Des morgens reedelijk weer de wind landlijk, ligtenGa naar margenoot+ anker en gaan om 7 uuren onder seijl, latende den bovengemelte onderstuurman met de schuijt voor zeijlen; om half neegen wende deGa naar margenoot+ schuijt na ons toe, waarom het anker lieten vallen op 5 vadem goede sandgrond. Den onderstuurman, aan boord gekomen sijnde, seijde: dat ter plaatse daar hij gewend hadde niet meer dan 2 en 2½ vadem waters was, en dat wij ook met soo een schraal wind niet boven deGa naar margenoot+ punt van het rif konde komen, alsoo daar een sterke stroom van vloed ging, die ons teegen gedagte punt soude aansetten; om welke reedenen wij ten anker bleeven leggen, en wierd de schuijt met gemelte onderstuurman weeder uijt gesonden, om alles nader te ondersoeken; terwijl men hier stil lag, soo bemerkten men, dat het water weijnig op en af liep. Op de middag reverteerde den onderstuurman Pentz seggende,Ga naar margenoot+ dat noorde van ons de punt van 't rif lag, daar wij bij om en over moesten, dat hij dwars over 't rif was gezeijlt op schaars 2 vadem diepte en over seijnde over al 4, 4½ à 5 vadem had gevonden, exept op de meergemelte punt, daar maar schaars 3 vadem diepte was, hij wierd aanstonds weeder uijt gesonden, met last om van hier dwars op het rif tot in de kil, en dan door deselve tot binnen in de rivier te | ||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| ||||||||||||||||||||
loopen, om het over al exact af te looden en pijlen, mitsgaders soo veel doenlijk te ondersoeken, wanneer het hoog of laag water was en hoeveel het selve wel quam op en af te loopen als meede wanneer hij binnen sijnde, eenige neegers of wel een negerij gewaar wierd, deselve met voorsigtigheijd te besoeken en sien hoedanig hij ontfangen wierd. | ||||||||||||||||||||
Woensdag den 10.Woensdag den 10. Des morgens om 8 uuren reverteerden onse schuijt en bragt den onderstuurman berigt, dat hij binnen was geweest en door de kil weederom na ons toekomen zeijlen, bij de hoek van het rif om, dat in de kil overal de selfde diepte had gevonden als vooren gesegt en op de punt van het rif het droogste, daar maar drie vademen waters had gevonden, weesende na sijn reecquening omtrent half thij, dog het water liep hier wijnig op en af, maar binnen wel 6 a 7 voeten, en was het deesen morgen tusschen 5 en 6 uuren, na sijn gissing binnen laag water geweest, had ook daar op de kant eenige neegers gesien, naar dewelke was toegegaan, deeseGa naar margenoot+ leijden eer sij bij hem quamen hunne wapenen, bestaande in pijl en boog van sig, noemden haar land na sijn begrip Tingatinge en scheenen als met haar gebaarden en handen, hem te willen seggen, dat ons schip groot was. Op dit berigt wierd den scheepsraad belegt en geresolveerd omGa naar margenoot+ met d' eerste goede en bequaame wind, het (in Godes naame) na binnen te setten, gelijk de neevens gevoegde resolutie komt uijt te wijsen. Des middags om 11 uuren kreegen W. een Z. Wlijk koeltjen, waarmeede onder zeijl gingen, latende de schuijt een cabel lengte a 3Ga naar margenoot+ voor uijt zeijlen, stuurden N. en N. ten Wn. aan, boegden voorts de cours om boven de punt van het rif te komen, passeeren de diepte van 5, 4 tot 3½ vadem, toen weeder 4, 5. 5½, 4 en 3 vademen schaars, kreegen een seer schraale buij en frisse coelte, passeerde 3½, 4 en 5 vadem, voorts weederom 4, 4½ en 3 vadem grond, quamen alhier,Ga naar margenoot+ alsoo de schuijt het beraamde zeijn deed, ten anker op goede zandgrond, zijnde na de middag omtrent half twee uuren en volgens de reecquening van den onderstuurman Pents, omtrent hoog water en liep het selve alhier niet boven een voet a vier op en needer en ging seer wijnig stroom; moesten alhier alsoo de wind aan 't Z.W.t bleef de nagt over blijven leggen. | ||||||||||||||||||||
Donderdag 11.Donderdag 11. Des morgens de wind Westelijk, ligten anker en gaan met de schuijt voor uijt onder zeijl tot op 5 vadem diepte, daar het anker weeder lieten vallen om bequamer wind af te wagten,Ga naar margenoot+ | ||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| ||||||||||||||||||||
kort hier na krijgen een oostlijk coeltjen, waarmeede het onder zeijl setten, dog waaren niet verre geadvanceert of quamen op het zeijn van de schuijt, die voor seijlde weederom ten anker op 3 vadem, sijnde het toen omtrent middag, den onderstuurman Pentz aan gekomen sijnde, seijde, dat hij even voor ons maar 2½ vadem watersGa naar margenoot+ had gevonden en dat hij niet anders bemerken of wij waren in het herwaarts aan zeijlen met die schraale buij en reegen de regte kil voorbij geloopen; hij wierd daarop met de schuijt uijtgesonden, om regt dwars van ons te besien of de kil konde vinden en er middel was voor ons om met de hoeker daarin te komen dan of wij deselfde cours van gisteren te rug soude moeten, om na binnen te geraaken; hem wierden 3 à 4 knuppel kogels meede gegeven en enden hout tot boeijen, om op de plaatsen, daar wij over konden te stellen. Omtrent 2 uuren in de namiddag quam hij terug, hebbende tot in de kil geweest, die maar een groot quart mijl, regt dwars van ons lag, tusschen beijde waren twee ruggen daar wij over moesten, waarop schaars 3 vadem waters was, op welke hij boeijtjes hadde gelegt. Ga naar margenoot+ Gingen hierop onder zeijl, voorbij de boeijtjes henen passeerde de diepte van 3, 3½ en 3 vadem schaars weeder 3, 3½, 3 en 3 schaars, vervolgens weederom 3, 3½, 4, 4½, 5, 6 en 7 vadem waters, waren toen regt midden in de kil, die wij met een Z.Z.Wt. en Z.Wt. ten Zd. gang in liepen, tusschen het rif dat van de Nt. wal strekt en dat geeneGa naar margenoot+ daar wij bij om waren, komen zeijlen door, hebbende de diepte van agt en voorts 9 en 10 vademen tot binnen voor de mond van de rivier Nialinge, daar wij even om een sandige punt of hoek ten anker quamen op 10½ vademen goede sand grond, leggende hier gelijk als in een groote binne baaij, sagen om de Zt. van ons ook 2 a 3 eijlandjes in deese baaij leggen en in het Z.Z.Wtn. verthoonde sig gelijk als nog een rivier omtrent 3 mijlen van ons geleegen sijnde. Kort na dat wij ten anker gekomen waren sond men den onderstuurmanGa naar margenoot+ Jan Pents naar de kant van Tingatinge, daar hij gisteren nagt was geweest om aan den capiteijn van die landstreek onse aankomstGa naar margenoot+ bekend te maken en te sien of hij niet eenige versse vis of andere ververssing konde bekomen: hij reverteerde des nagts omtrent 12 uuren met berigt, dat hij in een groote neegerij was geweest en wel ontfangen geworden, dog den captn hadde hij niet te huijs gevonden, vis of andere ververssing hadde hij niet konnen bekomen alsoo de neegers eenpariglijk seijden, dat sij niets aan ons dorsten verkoopen, sonder toestemming van haaren capitain. N.3 een slave jonge van mijn, die een weijnigje taalkundig was, | ||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| ||||||||||||||||||||
had men meede naar land laten gaan, opdat den stuurman beeter te regt soude konnen komen, gelijk naderhand te meermalen gemelte jonge heb meede gesonden. | ||||||||||||||||||||
Vrijdag 12.Vrijdag 12. Des morgens sag men een partij neegers op de hoek van Nialinge aan de strand naar de welke onse schuijt beneevens den opperstuurman Harmanus Nieuwland, die goed Portugees spreekt,Ga naar margenoot+ sonden om te besien of niet eenige van hun aan boord konde krijgen dog zij weijgerden dit, seggende in gebrooke Portugees, dat zij sulx buijten kennis van hun capitain niet dorsten doen; spraken voorts van een oud captn en Portugeese vaartuijgen wijsende na de hoek van de rivier, die in het Z.Z.Wt. van ons lag, noemden ook Niambani,Ga naar margenoot+ sonder dat gemelte stuurman egter regt begrip van hun seggen konde krijgen wes hij weeder na boord keerden. Omtrent een uur à anderhalf hier naar, senden den adsistent Jacob van Leijden, beneevens den onderstuurman Jan Pentz en mijn slave jonge als tolk na de negerij van Tingatinge, om een kleen presentjeGa naar margenoot+ van lijwaat aan dien heer, die na zijn land, door de neegers meede Tingatinge genoemt word, te brengen en te onderstaan of hem in geen handeling met ons konde in wikkelen, dog op den avond keerden zij vrugteloos alsoo de neegers seijde, dat hun captn naar NiambaniGa naar margenoot+ was gegaan, wijsende dat dit was op de hoek van de rivier, die wij in 't Z.Z.Wt. van ons hadden en sonder consent van haar opperhooft, konden niets verruijlen nog verkoopen, wilden selfs geen lapje lijwaat tot vereering aanneemen; betuijgde egter wel met onste willen handelen, als maar permissie konde bekomen; het selfde seijden ook die van Nialinge daar de onse in het terug komen in passant waren aangeweest, deese laasten beloofden ook morgen ogtent vis aan haar te zullen verkoopen, als maar met de schuijt aan land quamen, sagen heeden verscheijde canoos leggen vissen, dog geen van haar quam bij ons aan boord selfs niet eens digte bij het schip. | ||||||||||||||||||||
Saturdag 13.Saturdag 13. Des morgens waijde een zuijdelijk lugje met een reegenagtige lugt, om 7 uuren senden onse schuijt met den stuurm.Ga naar margenoot+ Pentz na Nialinge om te besien of de neegers hun woord, van vis te verkoopen zoude houden; kort na dat ons schuijt was afgegaan passeerden ons 3 canoos, die meede na de hoek van Nialinge liepen vanGa naar margenoot+ waar onse schuijt te rug comende, berigten den onderstuurman, dat met eene der bovengemelte canoos was aangekomen, een gekleede caffer, met een geknopte rottang in zijn hand, den welke teegens deGa naar margenoot+ onse had gesegt dat zij in 't minste geen handel met ons konde drijven, selfs geen ververssing, water nog brandhout toestaan, voor dat | ||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| ||||||||||||||||||||
wij van de twee capitainen, die noemde Condwete en Jan Olabij, woonende op Niambani, consent daar toe hadde bekomen. Ga naar margenoot+ Op dit berigt wierd den raad belegt, en goed gevonden, den adsitent Jacob van Leijden en onderstuurman Jan Pentz met de schuijt na gedagte Niambani te senden, om te besien of die heeren capitainen konde beweegen met ons in handeling te treeden, ten welken eijnde hun eenig lijwaat tot een schenkagie wierde meede gegeven, alles breeder in de bijgevoegde resolutie te sien. Ga naar margenoot+ Des avonds om ses uuren reverteerden onse afgesondene met berigt dat zij op Niambani aan de strand komende, een groot getal neegers gewapent met pijl en boog sommige ook met assegaijen, daar hadden gevonden en bij deese ook eenige Portugeesen op d'Europische wijse gewapent; een van deese, die eenige commando scheen te hebben, verwellekomden haar seer beleeft, en leijden haar met de rest der zijne geaccompagneert naar een pagger in de welke een woonhuijs stond, daar zij in een buijte gallerij nog twee Portugeesen vonden, die haar vrindelijk wellekom heeten, en bij hun needer sitten; kort daarna vraagde een van deese, die de principaalste scheen te zijn, van waar zij quamen en wat hun aanbrengen was, het door de onse hun kortelijk gesegt sijnde, soo ging een der Portugeesen naar binnen bij den capitain of opperhooft, die zij almere mendo noemden en seijden onpasselijk te zijn, deese weeder buijten gekomen sijnde, seijde uijt naam van zijn capitain, dat alsoo ter dier plaats, een vastigheijd van den koning van Portugaal zijn heer en meester was, hij geen de minste handeling konde of mogte toestaan, maar ververssing, water en brandhout woude hij leeveren, soo veel als wij benoodigt waren, doch voor af wilde hij de capitain van ons schip en de cuper carga gaarne selfs spreeken, versogt dierhalven dat die morgen bij hem wilden komen. Terwijl de onse hier staten, verstonden zij, dat degeene, welke het woord teegens hun hadden gevoert, het eene de priester en het ander sijnde dengeene, die hun aan strand hadde ontfangen, de sergeant was. Het huijs, daar zij saten, was in het vierkant omset met seer dunne pallissaten hebbende aan eijder zijde van den ingang een opening daar een bas of kleen stuk geschut in conde leggen. Teegen deese pagger over, sagen sij nog een ander meede vierkant, dog met dicker pallissaten omset, hebbende op eijder hoek een soort van een rondeeltje of torentje, van strooij, op de wijse als de cap van een neegers cagie rond op gehaalt en een schietgat à vier; konden ook sien, dat daarin basjes lagen, dog niet wel beken- | ||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| ||||||||||||||||||||
nen of in alle de schietgaten basjes waren; dit vierkant noemden zij hun fort, waijende van eene der punten hun vlagge, d'onse wierd niet gepermitteerd het selve van binnen te besigtigen, mogten selfs niet rondsom het selve gaan. Nog eenigen tijd geseeten hebbende, en weg gaande, wierden zij tot op de strand toe uijtgeleij gedaan, daar de Portugeesen met veel vrundscheijd afscheijd namen, en wierden hier op het vertrek, aan d'onse gesonden door den capitain, de volgende ververssinge, als:
of liever koolsbladeren, dewijl soo slegt waren dat de naam van kool niet meriteerden, het lijwaat, dat aan onse afgesondene tot een schenkagie was meede gegeven, hadden den capitain niet willen aanneemen, seggende dat het geene hij aan ons sond te gering was en dat verhoopten ons morgen selfs te spreeken. Zondag 14. Deesen morgen wierd het koebeest dat gisteren hadde gekreegen geslagt tot ververssing voor ons scheepsvolk en in de voormiddag tusschen 9 en 10 uuren gingen de schipper Marinus Dringe en ik, benevens den onderstuurman Jan Pentz en sergeant Jan Honselaar met de schuijt opwaard naar Niambani, om den Portugeesen Captn. te gaan sien en spreeken. Het was op de middag als wij daar aan landen en wierden aan de strand door den Captn. selfs, den pater, schriba, en een sergeant met 4 gewapende militairen ontfangen, verwellekomt en na binnen geconvojeerd; bij de poort van de pagger komende, stapten de sergt. met sijn soldaten vooruijt en stelden sig in twee reijen, tusschen welke door wij na binnen stapten, alwaar wij ons benevens den capitain en paap ter needer setten. Hier een moment geseeten hebbende, vraagde den capitain onse namen, van waar wij gekomen waren en wat de reeden van onse komst was, hetwelk hem kortelijk wierd gesegt en hem na sijn naam gevraagt, waarop hij antwoorde dat sijn naam was Joan de Fonseka Moenicz en excuseerde sig, dat gisteren niet in persoon met de onse hadde konnen spreeken, hebbende zijn onpasselijkheijd zulx niet toegelaten. Wijders quam hij tot b'antwoording van ons voorstel en seijde dat ververssing, water, brandhout en wat aldaar wierd gevonden tot ons dienst was, dog met ons negotieeren, konde hij niet doen, maar protesteerde uijt naam van zijn Coning teegens het doen van eenigen | ||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| ||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ handel met de inwoonders hier omtrent, als weesende alle subaltairne van sijn koning, die reeds ruijm tweehondert jaaren dit land hadde beseeten, sonder dat hij captn wiste, dat hier ooijt eenige scheepen van andere naties waren geweest, als in de jaaren 1727 en 1728, wanneer een Hollandsche BrigantijnGa naar voetnoot1) daar was geweest en met den inlander gehandelt, om welke reedenen thans hier seedert ruijm 2 jaaren een vaste postering was gehouden, die er bevoorens niet was geweest, maar hadden jaarlijx maar met een scheepje gekomen om hier te handelen, vertrekkende na een legging van 4 a 5 maanden weederom na Mosambicque; seijde ook dat sijn conink weijnig voordeelen van deese plaats trok en het houden van de post meest was, om zijn regt te bewaren, welk bevoorens geduurende de absentie van een scheepje aan eenige daar woonende mooren was aanbetrouwt geweest. Naar nog eenige andere reedenwisseling wierd te tafel gedekt, daar wij benevens den captn. op zijne noodiging aan gingen sitten, benevens de paap, die men niet konde kennen, als aan sijn geschooren kruijn, dewijl gekleed ging als d'andere Portugeesen. Wij haddenGa naar margenoot+ maar een wijnig gegeeten, als men van de kant van Nialinge een canon schoot hoorde doen, en tijding gebragt, dat er een schip quam. Den Captn. seijde daarop met blijdschap, dat sal ons schip weesen, dat wij alle dagen te verwagten hebben en gaf last om met een der basjes van sijn fort te b'antwoorden, dan hun ordinaire zeijn was, soo als wij verstonden. Terwijl den captn. deese ordres gaf, seijde de schipper in gebrooke Portugees, wie weet of het onse macker niet en is, dit seggen ontstelde den captn. en vraagde ons, of wij nog een schip verwagten, wij antwoorden ja, dat die in zee van ons was geraakt en wij hem hier een maand moesten inwachten; dit seggen ontsetten hem nog meer, stond verbaast van tafel op, latende ons en de paap alleenig sitten, dog quam na korten tijd weeder bij, hebbende na alle apparentie eenige ordres weesen stellen op zijn fort. Om dees tijd wierd hemGa naar margenoot+ berigt gebragt, dat het binnen gekomene schip digt bij het onse ten anker was gekomen, waarom den capitain vast stelde dat het onse macker moeste weesen, dewijl haar schip altijd direct voor de post ten anker quam; hij betuijgde opentlijk sijn wantrouwen, dewijl hem bij onse aankomst van geen tweede schip hadden gesegt, dog wij verseekerden hem, dat schoon het onse compagnon mogte sijn, hij | ||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| ||||||||||||||||||||
de minste quade gedagten van ons niet moeste hebben, dat vrij konde verseekert weesen, dat wij dienaars van de Neederlandsche g'Octroijeerde Oost Indische Compie. waren en niet sonder last daar gekomen, dat onse ordres egter dicteerden, dat indien wij hier een schip van den koning van Portugaal of wel een posteering vonden van die majesteijt, wij niet dan in alle vrundschap met hun soude omgaan, sonder hetzij omtrent den handel of andersints eenige reedenen van klagten te geeven. Dit stelden dien heer weederom wat gerust en raakten voorts weeder met hem in een ander discours van welk w'het weederom draijden op den handel, dog hier omtrent geen apparentie siende, vraagden wij mits het selve betalende eenige ververssing, benevens water en brandhout, dat hij alles aan ons beloofde te geeven naar genoegen als wij maar opgaven wat ververssing en hoe veel wij begeerden, bepaalde voorts ons, om in thien dagen te moeten vertrecken, een eijschje van ververssing gaven w'hem, dog ten opsigt van 't vertrek sijden w', dat die tijd te kort was, en dat wij onse macker moesten afwagten. Vervolgens presenteerden hem onse op gisteren weederom gekomene schenkagie bestaande in:
verscheijde andere kleijnigheeden van de provisien particulier voor onse tafel meede genomen, die wij op heeden daar hadden bij gevoegt. Hij nam deselve na lange protestatie aan en renoveerde zijn voorige seggen, dat ons van alle noodwendigheden tot ververssing soude voorsien, dog ten opsigt der aangepresenteerde betaling seijde hij, dat die goederen daar voor een geringe preijs wierden gekogt en het zijn coning op soo een kleijnigheid niet soude aankomen, die aan goede vrinden als de Hollanders waaren gegeven, maar wij antwoorden, dat onse heeren en mrs het meede wel konden betalen en sonder betaling niets aanneemen. Eijndelijk na nog eenige reeden wisseling en belofte van sijn kant, dat ons morgen ochtent een plaats daar wij water en brandhout konde halen soude worden aangeweesen, namen wij ons afscheijd, alsoo de son al laag was gekomen en wierden in selver wijse uijtgeleijd tot op de strand, als ontfangen waren geworden. Het fortjen en het logiement bevonden wij te zijn soodanig als onse afgesonde ons gisteren hadden berigt, sijnde dit woonhuijs na alle schijnbaarheijd, het selfde, dat ten tijde als de brigantijn hier was, daar den captn hier voor van heeft gesprooken al heeft gestaan; | ||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| ||||||||||||||||||||
in een kleene wandeling, daar wij den captn met veel moeijten toe persuadeerden, sagen w' agter sijn logiement dog buijten de pagger haar kerk en de wooning van den pater; bij het selve was een kleijn thuijntjen, dog sagen seer wijnig groente daarin; aan de andere zijde stonden eenige cagies van hunne dienaars en vassalen; clappus of cocus en tammerijn boomen vond men hier rondom meede, dog geene limoenen, dewelke sij seijden verder heen te staan; de overige boomen, grond en heester gewassen quamen meest met die van Rio de Lagoa over een. Ga naar margenoot+ W' hebben hier voorwaards nog abusivelijk vergeeten te seggen, hoe verre die captn het district van sijn koning op deese kust reekende te zijn, het welke hij stelde te beginnen bij of met Boka de Cabo das Corinthas (soo noemde hij Rio de Lagoa) tot aan Cabo de Guardafuij, het welke aan de hoek van de Roode zee legt en tot daartoe waren al de strand bewoonders vassalen van zijn koning, buijten verscheijde andere plaatsen, die zij hier en daar landwaardin besaten. Wij gelijk gesegt van de Portugeesen gescheijden en vertrocken sijnde, hoorden als wij omtrent half weegen ons schip waren twee canonschooten, d'een omtrent een half quartier na den anderen doen sonder dat wij konde bedenken, wat die beduijden; nader comende sagen de lantaarn van onze bezaansroe dat het gegeven teeken wasGa naar margenoot+ om bij donker het schip te konnen vinden, en roeijden daarop aan boord, daar wij van de opperstuurman verstonden, dat het op de zijde van ons leggende schip een Portugees was, deese middag binnen gekomen sijnde; dat de twee schooten door ons gehoort, het op setten der wagt was geweest eerst door den Portugees, daarna door hem gedaan, wijders sijde gemelte stuurman, dat den captn. van het Portugeese schip, aanstonds na het vallen van zijn anker had geroepen, dat onse captn. bij hem aan boord soude komen en als hem gezegt wierd, dat die na het fort was gegaan, seijde hij dat dan hij opperstuurman soude komen, dog deese had gesegt niet uijt zijn schip te konnen gaan, dewijl de schipper niet aan boord was en indien den Portugeesen captn. eijts te seggen had, konde hij eijmand senden, deese sond daarop sijn onder captn. of eerste luijtenant, vragende wat volk, waar van daan onse komst en om wat reeden hier gekomen waren. Het een en ander had den opperstuurman kortelijk beantwoord, waarop gem. ondercaptn. vraagde of hij niet wiste, dat dit een Portugeesche plaats en reede was, den stuurman antwoorde, neen. Sulx is in onse kaarten niet bekend. Den onder captn. repliceerden, | ||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| ||||||||||||||||||||
dat zulx egter soodanig was, en dat zijn captn, ordre had, om hier bij ons te blijven leggen, dat soo water of brandhout noodig hadden, zulx tot onsen dienst was, maar handel met den inlander was ons niet gepermitteerd en strijdig teegens de tractaten tusschen sijn Portugeese Majesteit en haar Hoogmoogende, de Heeren Staaten Generaal, op welk onse stuurman had geantwoord dat hij aan hem hierop geen positief bescheijd konde geeven, maar soude aan de schipper mij berigt hiervan doen, soodra wij aan boord quamen. Onder meer andere reedenen vraagde onsen stuurman aan den Portugees, hoe veel manschap en geschut sij op hadden, en hoe lang op den weg waren geweest tusschen Mosambicque en hier. Deesen antwoorde dat 100 coppen op hadden, die een hoed droegen, buijten de Mooren en Caffers, waren gemonteert met 18 stucken, was heeden de thiende dag, zij van Mosambicque waren gezeijlt. Dog wij konden soo veel hoed dragende menschen nooijt te sien krijgen, maar eenige Mooren en een partij Caffers; geschut konde wij maar 5 in de laag tellen, maakende thien in het geheel, dog telden 14 poorten daar geschut in soude konnen leggen; gedagte luijtenant weggaande versogt den stuurman meede na sijn boord, dog deese excuseerde en liet op zijn versoek den adsistent van Leijden beneevens den ondermeester C.F. Henneberg met hem gaan, die seer wel onthaalt wierden en sagen dat verscheijden neegers, die met haar canoos aan boord quamen, met de Portugeesen bekent waren en haar verwellekomden; geduurende hun aanweesen daar hadden zij het oog over het een en ander laten gaan en niet meer als 10 stucken canon konnen tellen, blanke en mesticen of hoed dragende coppen, geloofden zij niet meer als 30 a 40 te sijn, moren 20 a 25, beneevens een goed getal caffers, dat sij vertrouwden slaven te zijn, die niet lang ingekogt waren geweest. | ||||||||||||||||||||
Maandag 15.Maandag 15. Deesen morgen sond den Portugeesen captn zijn quartiermeester en liet ons volk presenteeren, die ons soude toonen, waar wij water en brandhout konde halen; hem wierd door den schipper geantwoord, dat heeden nog niet wel konden, maar wouden morgenGa naar margenoot+ met den dag beginnen; den eerste lieutenant quam weeder bij ons aan boord omtrent de middag en bleef bij ons op de portie. Na de maaltijt ging ik en de schipper met hem in de cajuijt om weegens den handel te spreeken, dog konde geene de minste apparentie daartoe bespeuren, onder meer andere reeden vraagden w'hem na de naam van sijn captn. en schip, waarop hij antwoorde dat de captn. genaamt was Manoel Lopes en het schip ‘Nostra Sinhora de bon | ||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| ||||||||||||||||||||
Souratte’; naar wijder nog eenige indifferente discoursen te hebben gehouden, nam den Portugees afscheijd met betuijging van veel genoegen en vrindschap. | ||||||||||||||||||||
Dingsdag 16.Dingsdag 16. Voor middag omtrent 10 uuren quam den pilot majorGa naar margenoot+ en schrijver bij ons aan boord met een schriftelijk protest teegens het doen van eenigen handel met inwoonders van deese landstreek. Wij versogten deselve, of copia te mogen hebben, het laatste wierd ons toegestaan en hij eijschte een schriftelijk berigt weegens onse reijse; wij antwoorden dat niet konde sien, waartoe sulcx noodig was, dewijle hun alles reets mondeling was geseijd, dog alsoo ons uijt alle omstandigheden was gebleeken en nog bleek, dat zij lieden quaad vertrouwen van ons hadden mijnende dat w' roovers of particuliere handelaars waren, te meer alsoo sij wisten, dat met ons tween in Compagnie waren geweest, soo antwoorde, dat wij hun soodanig geschrift soude geven, als zij ons de copia van het protest bragt, waarmeede sij content waren; wij wilden haar bij ons ter maaltijd houden, dog sij excuseerden sig en versogten voor haar vertrek uijt naam van hun Captn., dat w'ons soo spoedig als doenlijk van het noodige wilde voorsien, om deese rheede te konnen verlaten, dat w'aannamen te meer alsoo wel konde sien, dat omtrent de negotie hier niet te doen soude vallen; want buijten de protestatien der Portugeesen hadden sij soodanigh ontsag onder de inlanders, dat geen een canoa bij ons aan boord dorste komen en als ijmand van de onse aan land was, wierd hij in het om wandelen altijd van een oppasser of twee vergeselschapt. De gedagte opperstuurman zeijde den geene te weesen, die Ao 1728 ettelijke hondert caffers van Chifalla na hier bragt en roemde dat hij meer dan duijsend neegers om het leeven hadde laten brengen, omdat se met de opperhoofden van de Hollandsche Brigantijns hadden genegotieert, dog dit getal van 1000 dunkt ons volk wat groot, ten zij het luijsige geselschap, dat de neegers gemeenelijk bij hun in haar kleedjes hebben, meede daar ondertelden. Weegens de aankomst van deese caffers van Chiafalle werd mentie gemaakt in de journalen gehouden in de Victoria op de vojagie na herwaards A.o 1728. | ||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| ||||||||||||||||||||
klaar waren om water en brandhout te halen en onse schuijt aanstonds soude afsenden, gelijk ook gedaan wierd. De sijne volgde kort daar naar, wij kreegen een canoa, die ons gekapt en geklooft hout aan boord bragt; beijde de schuijten voerden water aan, aan land waren 4 a 5 Portugeesen om de neegers, die hout moesten kappen en water na de schuijten dragen aan te perssen, waaruijt bleek, dat zijl. niet anders wensten, als dat wij maar van daar vertrokken. | ||||||||||||||||||||
Vrijdag 19.Vrijdag 19. Kreegen heeden soo veel water en brandhout dat reecquenen genoeg te hebben, en dewijl alhier voor ons omtrent deGa naar margenoot+ negotie niets te doen viel, wierd geresolveerd na Rio de Lagoa te zeijlen, hoopende de Zeepost aldaar ofwel op den weg te ontmoeten, largo te sien in de bij gevoegde resolutie. | ||||||||||||||||||||
Saturdag 20.Saturdag 20. Deesen morgen sond den captn. Manoel Lopes ons de geeijschte ververssing aan boord, met den opperstuurman en schrijver, het selve bestond in:
voorts een partij pisang en kool of bladeren, een partij aard vrugten, eenigsints na patattes sweemende,Ga naar margenoot+ die sij op de kusten van Guinea, na het seggen van onse schipper Jam Jammes noemen, weesende heel droog, dog goed van smaak. Boven dit thans gesondene had den captn. ons tot verschijde malen de verse soode laten toekomen, de neegers, die aan water en brandhout hadden gearbeijd, wisten wij dat door hem betaalt waren, waarom aan de brengers vraagden, wat wij voor het een en ander moesten betalen.Ga naar margenoot+ Waarop sij met veel rodomontades antwoord en te kennen gaven, dat haar konink voor sulke kleijnigheeden [niets] wilde genomen hebben, en voornamentlijk niet van Hollanders, dat sijn beste vrunden waren, dog wij repliceerden, dat onse heeren en meesters nietsGa naar margenoot+ sonder betaling wilde aanneemen, dewijle sij in staat waren, het te konnen betalen, soo wel als zijn Portugeese Majesteijt voor niet te geeven en wij het sonder betaling niet dorsten aanneemen; dog sijGa naar margenoot+ bleeven wijgeren eijts te eijsschen; waarom wij resolveerde om haar een contra present van | ||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| ||||||||||||||||||||
welke 12½ ℔ swaar was, te doen, uijtwijsens nevens gaande resolutie; deese goederen wierden hun aangepresenteertGa naar margenoot+ dog niet als na verscheijde weijgeringen gedaan te hebben aangenomen; wijders stelde sij ons de copia van het protest ter hand en wij hun in 't kort het berigt weegens onse vojagie, den inhoud van deese kan uijt de twee hierbij gevoegde stucken gesien werden. Zij hadden nog bij haar een opgestelt schrift sijnde een soort van een verklaring, waar wij verklaarden, dat geduurende ons legdagen alhier geene negotie hadden gedaan; wij antwoorden haar, dat w' niet konnen sien, waartoe dat voor haar dienstig was, dewijl hun ten volle bekend was, dat wij egeene handel aldaar hebben gedreeven en ons diergelijke certificatie door haar lieden eerder diende gegeeven, welke sij aanstonds presenteerden, mits wij haar schrift ook teekenden; zij wilde sig daarvan bedienen, als onse macker hier mogt komen om hem te toonen, dat wij hier niet hadden genegotieert; na nog eenige reedenen hier over gewisselt te hebben, sij met haar versoek blijvende aanhouden, namen wij aan te teekenen, mits wij boven onse handteekening in 't hollands dese woorden stelden, ten teeken, dat wij geduurende ons leggen alhier geene handel met de inlanders hebben gedreeven; dit stonden zij toe, den schipper en ik teekende daarop, hebbende ik voor af met eijgener hand bovenstaande woorden op hun papiertjen geschreeven, sij gaven ons vervolgens een verklaring, dat wij geene negotie hadden gedaan, welke in origineel hierneevens is gevoegd. Dit talmen hiermeede een eijnd hebbende sijden wij teegen haarGa naar margenoot+ dat water en brandhout genoeg hadden en van meening waren met de eerste bequame occasie te vertrecken, welk seggen wij konde sien dat hun seer aangenaam was en vertrocke zij kort daarna met betuijging van groot contentement en vriendschap, wensende sijl. ons en wij haar alle welvaart toe. Op de middag wierd van ons schip een werpanker uijtgebragt en de swaare ankers geligt, om met d'ebbe wat uijtwaart tot regt voorGa naar margenoot+ de kil te drijven; den Portugees wat na quamen, geraakten daar alles in allarm, de proppen wierden van haar schut gehaalt en alleman was op de been; de Capitain vraagde door sijn roeper, waar wij heen wilde, dat hem soo na quamen, waarop hem wierd gesegt, dat wij wat uijtwaard wilde gaan leggen, om met het eerste bequame lugje | ||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| ||||||||||||||||||||
na buijten te konnen loopen, en met een versogt dat hij sijn roer na stuurboord woude leggen, om wat van ons af te draijen; op dit seggen raakte sij wederom in rust en riepen weederom ‘bon, bon, s'amigo’, in 't voorbij drijven sag men den captn en alle andere officieren of het half dekjen staan met hunne zijdgeweers aan de seijde, wij groeten malkanderen en lieten ons anker een cabel lengte of ses agter hem vallen. | ||||||||||||||||||||
Maandag 22,Maandag 22, als wanneer 's middags een Z.Wlijk. lugjen waijde met welke wij onder zeijl gingen en quamen omtrent de middag,Ga naar margenoot+ weederom ten anker op 9 vadem goede sand grond, wij lagen hier meest regt voor de droogten, daar over moesten om buijten te geraken,Ga naar margenoot+ maar de wind was daartoe niet dienstig. Den Portugees, nadat wij deese morgen even om de hoek vanGa naar margenoot+ Nialinge waren gecomen, ging meede onder sijl en laveerde opwaart aan, na sijn fortres op Niambani. Eer wij van Niambani geheel schijden, souden w' volgens pligt ook narigt van de gesteldheijd des lands, strecking der rivieren en aard der inlanders dienen te geeven, dog tot het een nog ander is geen occasie geweest, om regt ondersoeck te doen, alleen hebben w' op Niambani aan land sijnde gesien, het geene op den 14 deeser hier voorwaart gemeld staat; de eijgentlijke inwoonders des lands, scheijnenGa naar margenoot+ veel met die van Rio de Lagoa over een te komen uijtgenomen dat s' in 't aangesigt niet gesneeden sijn; en omtrent hun dragt is dit onderscheijt dat deese een lapjen lijwaat en die op Lagoa een van stroo gevlogte kooker gebruijken tot decking van hun schaamte, te weeten de manspersoonen: vrouwlieden heb ik op Niambani wijnig gesien, en van degeene die ik gesien heb, zijn een stuk à twee met paantjesGa naar voetnoot1) of kleedjes en andere met een lapje lijwaat van vooren en een dito van agteren bedekt geweest. Wat de revieren betreft, als dat de revier Nialinge genaamt, tusschen het land van die naam en het land van Tingatinge dat men in het opgaan ter linker hand heeft meest noorden in loopt, dog schijnt na de streckingGa naar margenoot+ van 't gebergte, tussen welke zij haaren loop heeft, sig verder op, om de west te draijen. De revier Niambani loopt meest zuijde in tussen het land van die naam ter linker en dat van Tingatinge ter regter zijde, sijne strecking verder inne waard hebben wij niet konnen sien. | ||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| ||||||||||||||||||||
Dingsdag 23.Dingsdag 23. 's Morgens de wind ons niet dienstig sijnde om buijten te loopen, moesten wij blijven leggen, den onderstuurman Jan Pentz wierd in tusschen uijtgesonden met de schuijt om ter plaatse, daar hij op de punt van het rif, het diepste water vond, een boeijtje te leggen, het welk verrigt hebbende, quam hij weederom aan boord. | ||||||||||||||||||||
Woensdag 24.Woensdag 24. Des morgens reedelijk weer, de wind van het Z.Wt. en Z.W. ten Wten. met een marszeijls coelte, ligten om half seevenGa naar margenoot+ ons anker en gaan onder zeijl en raakten tusschen 8 en 9 uuren buijten, hebbende op het droogste kleene drie vadem waters gehad, weesende dit regt op de zijde van het gelegde boeijtjen dat wij aan stuurboord van ons lieten leggen. De schuijt in, en ankers opgeset sijnde, stelden wij onse cours om soo veel doenlijk de wal naast te houden en hadden met sons ondergang, Cabo das Corinthas omtrent 3½ a 3 mijlen dwars van ons, het waijde deese nagt fris op uijt den Z.Z.Wte. soo dat beijde de marszeijlen wierden ingenomen, hielden het vervolgens den 25, 26, 27, 28, 29 en 30 af en aan, om niet te ver buijten de wal te geraken en was het nog op den 30 als men 's avondsGa naar margenoot+ met sonsondergang het eijland St. Maria in 't gesigt kreeg, waaronder wij des nagts omtrent 12 uuren op 8½ vadem sandgrond te anker quamen. | ||||||||||||||||||||
Woensdag 31.Woensdag 31. Des morgens hadden een oostelijk lugjen, ligten anker en gaan daarmeede onder zeijl, stellende de cours tussen deGa naar margenoot+ banken door na binnen, dog alsoo vermids de slappe koelte, wat te verre na de Portugeese besetting wierden geset, door de sterke uijtgaande ebbe, raakten op een puntjen of ruggetje van een bank, het agterdeel van 't schip eventjes de grond, doende dit ons egter geenGa naar margenoot+ de minste beletsel in onse voortgang, krijgen temets wat beeter coelte, en de roode hoek in het gesigt, wat meer genadert zijnde sag men een schip in de mond van Rio de Lagoa, dog naast onder desselfs Zt.-hoek ten anker leggen, dat wij nader komende bevonden deGa naar margenoot+ hoeker de Zeepost te weesen, passeeren hem en loopen na binnen, daar omtrent 3 uuren in de namiddag, op 9 vadem modderige grond ten anker quamen, regt voor het gedemolieerde fortgen. De Zeepost quam kort hier na meede bij ons ten anker en denGa naar margenoot+ besaghebber van dien bodem Jochem Otto bij ons aan boord verhalende, dat hij den 20 der gepasseerde maand 7 br. 's avonds door swaare leckagie, het over de andere boeg hadde moeten wenden, en alsoo van ons was geraakt; dat hij den 21 dito 's morgens ons niet meer siende sijn cours na herwaards had gesteld met voorneemen om de leckagie ter deegen te herstellen en dan na ons op | ||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| ||||||||||||||||||||
Niambani te komen; den 3 deeser loopende maand was hij hier binnen gekomen en thans weeder klaar zijnde, had hij heeden morgen sijn anker geligt om buijten te loopen, dog stroom en wind tegen krijgende moeste hij het selve weederom laten vallen, ter plaatse, daar wij hem hadden sien leggen. Omtrent den avond quam den captn Maphumbo ons verwellekomen, als meede een caffer van Matekij uijt naam van dien captn, wijGa naar margenoot+ tracteerden haar met een soopjen aracq en een frisse pijp toebacq, dat hun wel beviel; scheenen seer content te weesen, dat sij mijn weederom daar sagen; hadden ook eenige reedenen met hem van de negotie, dog scheenen wijnig slaven te hebben, dog wel eliphandstanden, als wij maar blauwe en geele coralen hadden, dog deese waren der niet. | ||||||||||||||||||||
November.
|
1 koebeest en |
1 eliphandstand van 35 a 40 ℔; |
tot een contra present aan den capitain wierd hun weederom ter hand gestelt
1 ps Bengs zijlkleed voor het beest |
5 ps Bengs zijlkleed voor de eliphandstand |
1 ps Bengs zijlkleed wierd gescheurt en des |
capitains broeder Maphumbo en de andere brengers der gemelte goederen uijtgedeelt, vervolgens kogt men nog van haar
1 slave meijsjen voor 2 ps Bengaalsche zijlkleeden |
en 1 ps Bengs do wierd |
gescheurd en uijtgelangt tot inruijling van hoenders, vis, melk en andere kleynigheeden voor de cajuijtstafel.
Spraaken verders met deese heeren weegens den handel, dog sij
scheenen niet veel te hebben als eliphandstanden. Souden egter naar slaven uijtsien, vraagden ons niet als naar blaauwe en geele coralen, wilden van geen andere soorten hooren, het lijwaat egter scheen hun meede nog wel te bevallen, zij bleeven deesen middag aan boord om haar buijk te vollen, gaf haar naderhand wat toebacq, pijpen, en vulden een fles à 3, die zij meede gebragt hadde met aracq, waarmeede zij vergenoegt vertrocken.
Vrijdag 2.
Vrijdag 2. Hadden heeden Maphumbo met zijn geselschap van gisteren weederom aan boord, als meede de soon van captn. Matekij, hadden met hun eenige reedenen wegens de negotie dog hun seggen quam meest op dat van gisteren uijt, dog souden egter hun best doen om slaven te bekomen, regaleerden haar met soopjen, pijpen en toebacq, soodat zij content haar afscheijd namen.
Saturdag 3.
Saturdag 3. Op het versoek gisteren aan de soon van Matekij gedaan,Ga naar margenoot+ bragt hij deesen morgen bij ons den Portugeesen ouden tolk Kaher, die wij bij ons behielden, om geduurende ons leggen hem weederom als voorheen tot tolk te gebruijken: de broeder van evengenoemde captn. Matekij was meede in dit geselschap, brengende
1 bok tot schenkagie, dog uijt naam van zijn broeder, wij vereerden aan haar te samen 1 ps. zeijlkleed.
Aan den eersten wierd principaal deese vereering gedaan om dat regt boven de plaats ons water moesten halen, zijn negerij had; en aan den anderen, voor het halen van den tolk, die omtrent 8 uuren hier van daan, bij den Captn. Bombo woonagtig was, en ten anderen aan zijn vader voor de bok.
Maphumbo was meede hier met een neeger, die 1 eliphandstandGa naar margenoot+ en een ps ambra te koop bragt, voor de ambra wilde deese niet als blaauwe coralen hebben, maar de tand swaar omtrent 20 à 25 ℔ kogten wij voor 2½ ps bengaalsche zeijlkleeden.
D' een nog de ander van deese messieurs, konde men niet van den hals krijgen, zonder een soopje en aan Maphumbo nog wel een boutellie aracq, benevens eijder der grootste casten een endje toebacq en een pijp à vier te geeven, waarna zij vergenoegt naar land gingen.
Sondag 4.
Sondag 4. Hadden heeden, gelijk in 't vervolg meest alle dagen veel neegers, dog wijnig negotie aan boord, de meesten bragten niet dan eijeren, melk, pisang, annanas, waterlimoenen etca. te koop; kogten egter heeden nog:
1 tandjen van 8 à 9 ℔ voor - ½ ps Bengaalsch zeijlkleed; de soon van den captn. Matollo quam heeden ook bij ons, brengende tot schenkagie
1 elijphandstandje van 12 à 14 ℔, voor welke hem alsoo belofte deed van meerder tanden en ook slaven te sullen brengen, tot contra present gaven: |
1½ ps Bengaalsch zeijlkleed, benevens wat toebak pijpen en in zijn meede gebragt kan omtrent 2 à 2½ fles aracq. |
1 ps Bengaalsch zeijlkleed, wierd heeden nog uijt gegeven, voor een koebeest tot ververssing voor het volk aan den capitain Matekij. |
Maandag 5.
Maandag 5. Heeden reegenagtig weer sijnde, had men wijnig neegers aan boord, alleenig quam den capitain Maphumbo en de broeder van den captn Matekij, brengende tot schenkagie als
Maphumbo 1 elijphandstandjen van 12 à 14 ℔ en den anderen 1Ga naar margenoot+ gladde en vette bok, 't een en ander wierd ons aangenomen, dog seijden hun dat voortaan geen bocke vleesch meer wilden eeten, en als zij eijt vereeren wouden, wat anders en van meerder waardij brenge moesten, gevende voorts aan de bocke brenger voor sijn bok alsoo, tot inruijlen voor hoenders, melk en andere kleijnigheeden voor de cajuijt, wierd uijt gelangt 1 ps Bengaalsch zijlkleed.
Dingsdag 6.
Dingsdag 6. Quam een ondercapitain van Tembi, genaamt Chicambe, zijnde een neeger, die al veel werk van de negotie maakt en geduurende den stand van het comptoir alhier een goede partij eliphantstanden en ambra heeft aangebragt, had nu bij hem 3 mooij groote en een kleender eliphandstandjen, maar alsoo hij niet als blauwe coralen wilde hebben, moesten wij daarvan afsien, en hem daarmeede laten vertrecken.
Na de middag lieten de capitains Matekij en Matollo weten, dat zij morgen met eenige negotie goederen wilde afkomen, latende met eenen na ouder gewoonte om wat pijpen toebacq en arak vragen, dat w' aan hun lieten toekomen.
Woensdag 7.
Woensdag 7. Het was deese morgen mooij lief weer, en dewijl den captn Matekij had laten weeten, dat heeden woude afkomen, gingenGa naar margenoot+ de schipper en ik omtrent 8 uuren met de schuijt na land, besagen het geweesene fort, dat gelijk een groen bewasse berg scheen, alleenig met 2 a 3 stucken van d'oude muuren der woonhuijsen beset zijnde; van de stal stond nog de cap van het dak en een gedeelte der stijlen van hier quamen bij de thuijn, deese was bijna niet kenbaar, want vermits de neegers de water leijdinge hadden laten vervuijlen,
was het water opgestopt en de thuijn verandert in een moerasch,Ga naar margenoot+ bijna soo digt met alderhande ruijgte begroeijt, als eer dat hier een thuijn. wierd aangelegt, vonden egter een dwarspadje, daar wij half droog half nat voets door quamen tot teegen de hoogte, daar langs heenen gingen, hebbende het gesigt over de heele thuijn, dog konden niets vinden nog sien als de twee oude limoen boomen, twee a 3 jonge ditos en een appel boompjen; aan de twee oude limoen bomen waren een partij, dog onrijpe vrugten, maar sullen in wijnig tijd meede sterven moeten door de moerassige grond.
Ga naar margenoot+ Vervolgens gingen wij na onse gemetselde waterbak en leijding, die wij nog in sijn geheel vonden, soo als hem gelaten hadden, uijtgesondert, dat 10 a 12 pallisaten van de geene, die langs de waterloop sijn gestelt, uijtgetrokken waren door het schuijtsvolk van de Zeepost, dog deese waren in haren voortgank om gemackelijk brandhout te krijgen, door de neegers gestuijt, seggende dat dit soo wilde staande houden als het stond, ten teeken, dat daar Europeers hadden huijs gehouden, en dit laten maken, daar was op andere plaatsen wel brandhout te bekomen soo goed als daar.
Dit besien hebbende, stapten weeder na de stal, daar ons op de brocken kleij van de oude muuragie ter needer setten en wagten na de komst van den Captn Matekij; ten laasten quam sijn broeder en seijde dat gedagten Heer niet soude komen alsoo verscheijde vreemde negers hem waren komen besoeken.
Ga naar margenoot+ Op dit berigt traden wij in onse schuijt en roeijden na de overkant, om den capitain Maphumbo de visitie te geeven, dog vonden deesen Heer niet te huijs; wij wandelden hier een wijnig in 't rond, dog de heete zon belette ons ver te gaan, wes het na de strand keerden, daar niet lang waren geweest, of sien Maphumbo uijt sijn berk treeden, komende soo hij seijde van ons schip, hadden eenige reeden wisseling met hem wegens de negotie, dog hij antwoorden, dat hij arm was en niets hadde, maar den captn. Tembi wist hij wel dat eliphandstanden, en ook eenige slaven had, zijn oppasser of looper,Ga naar margenoot+ was eergisteren al naar dien captn. gegaan om daar over te spreeken dog tot nog toe niet weederom gekomen.
Intusschen deese reedeneering was de son in top gereesen en braaf heet, wes wij ons, dien captn. gegroet hebbende na boord begaven.
het om te sien of den handel geen beeter voortgank konde geeven, als de hand wat ligten.
Saturdag 10
Saturdag 10 alsoo het uijt den Z.Z.Ot. stijf waaijden, alleenig sond Maphumbo aan ons, tot ververssing van het volk 1 koebeest, dat gisteren al hadden besprooken voor 1 ps bengaalsch zeijlkleed, buijten wat aracq, toebak en pijpen, die gemelte capitain liet versoeken.
Tot inkoop van hoenders etca voor de cajuijtstafel is op dato uijtgelangt - ½ ps Bengaalsch zijlkleed.
Zondag 11.
Zondag 11. Had men den bekenden Sanguaner Jan Gale of CoupanneGa naar margenoot+ hier, met 3 mooije eliphandstanden, dog alsoo hij niet als blaauw of geele coralen wilde hebben, konden wij se niet koopen, maar moesten hen laten vertrecken met deselve.
Nog quam de broeder van den captn. Tembi ons begroeten met 1 schoon vet varken, daar wij om reedenen hem 1 ps bengaals zeijlkleed voor gaven, maar seijden hem met eenen dat niet gekomen waren om verkens te koopen en ook niet van meening waren diergelijke vereerings meer aan te neemen.
Maandag 12.
Maandag 12. Onse schuijt heeden om water gaande, belaste men het schuijtsvolk, om de thuijn eens door te waden en te besien of niet eenige groente onder de ruijgte konde vinden; weeder komende bragten zij een weijnig petercelij en wat sellerij zijnde het eenigste dat zij hadden konnen vinden.
Op de middag quam de ordinaire rapportganger van den captn. Madommedom of Tembi ons seggen, dat zijn heer over een dag à 3 met eenige eliphandstanden en slaven soude bij ons komen, en intusschen versoek doen om een fles aracq à drie en wat toebak en pijpen; wij vulden sijn flessen en gaven hem ook wat toebak en een pijp à ses en seijde, dat de komst van sijn heer, ons des te aangenamer soude weesen, als hij maar wat rijkelijk mede bragt, om te verkoopen.
Dingsdag 13.
Dingsdag 13. Deesen morgen quamen twee broeders van den captn. Tembi, beneevens Maphumbo bij ons aan boord en ruijlden van haar
1 Eliphandstand van 50 à 55 ℔ voor 2½ ps br bl guinees, |
1 eliphandstand van 10 à 11 ℔ voor ½ ps bengs. zijlkleed, beneevens voor het volk tot ververssing, |
1 koebeest voor 1 ps bengs. zeijlkleed. |
Deese heeren wierden, op
goede hoop van meerder te sullen brengen, wel getracteert en gingen content en half bestoven aan de wal.
Tot inkopen van hoenders en andere kleijnigheeden op dato nog gescheurt en uijt gelangt 1 ps bengs zeijlkleed.
Op voorstelling van den schipper Marinus Dringe en den besaghebberGa naar margenoot+ Jochem Otto wierd heeden in vergadering goed gevonden, om aan het scheepsvolkjen, op de hoekers de Snuffelaar en Zeepost bescheijden een kleene verstrecking van 's E. Comps lijwaten en toebacq te doen, in maniere als bij de neevens gaande resolutie blijkt; onse schuijt had men heeden naar Matollo gesonden op hoop van daar ijts te sullen op doen, dog keerde onverrigter sake, alsoo dien captn seijde, dat sijn goed nog niet bij de hand hadde, maar over een dag a twee wilde hij selfs daarmeede afkomen.
Woensdag 14.
Woensdag 14. Hadden heeden alsoo het koeltjes, weijnig neegers aan boord; de soon van Matollo quam omtrent de middag van wien w' kogten
1 slavin voor 1 ps bengs zeijlkleed en |
1½ ps br. bl guinees. |
Hij seide over een dag a drie met sijn vader tegelijk weederom soude komen, met slaven en eliphandstanden versoekende voorts om wat aracq, toebacq en pijpen, het[geen] hem gegeven wierd.
Donderdag 15.
Donderdag 15. Heeden is niets voorgevallen als dat men volgens resolutie van den 13 deeser de verstrekking van het volk uijt deelden te weeten:
126¾ ℔ toebacq |
19½ ps bengs zeijlkleeden aan die op de Snuffelaar bescheijden zijn, en |
148 ℔ toebacq met |
23½ ps Bengs zeijlkleeden aan het op de Zeepost bescheijdene volk. |
Makende alsoo te samen
274¾ ℔ toebacq en |
43 ps Bengs zeijlkleeden. |
alleenig wierd tot ververssing voor het volk van den captn Matekij gekogt 1 koebeest, kostende 1 ps Bengs zeijlkleed.
Sondag 18.
Sondag 18. Op versoek van den captn Matollo had men onse schuijt gisteren avond met wat aracq, toebacq en pijpen naar de neegereij van dien captn gesonden alsoo hij liet seggen, dat met eenige slaven bij ons wilde komen, heeden morgen de schuijt reverteerende quam dien heer zijn soon niet anders meede brengende als:
1 wijf met |
1 kind, die wij te samen inruijlden |
voor 4 ps bengs zeijlkleeden en |
1 ps souratse bafta. |
Hij seijde dat sijn vader deese hadde bekomen van sijn broeder, die onder het gebergte woonde en gemeijnd had, meerder te sullen brengen, dog waren hem ontloopen.
Maandag 19.
Maandag 19. Hadden heeden verscheijde inlanders hier met eliphandstanden, dog alsoo zij niet als blauwe en geele coralen wilden hebben konden wij niet koopen, alleenig verkogt een ondercapitain van Tembi, genaamt Chicambe
1 Eliphandstand van 40 à 42 ℔ swaar |
voor 2 ps bengs zeijlkleeden en |
3 ps heele smalle Souratse baftas |
1 ps heele smalle Souratse baftas wierd uitgereijkt tot inkoop van hoenders etca. voor de kajuijts tafel. |
Dingsdag 20.
Dingsdag 20. Heeden sond den capitain Madommedom met sijn broeder, 1 eliphandstand van 50 a 55 ℔, die wij kogten
voor 1 ps bengs zeijlkleed |
1 ps br bl Guinees en |
2 ps smalle Souratse baftas, |
hij sprak van meerder tanden, ook slaven te sullen brengen en versogt om wat aracq, toebak en pijpen, dat men aan hem ter hand stelde, vereerende hem wijders nog eijts van onse meede genome snuijsterijtjes, met wat snuijftoebacq, die hem seer aangenaam was en vertrok heel vergenoegt.
Woensdag 21.
Woensdag 21. Hadden heeden seer warm weer, en verscheijde neegers aan boord, [waar]onder was een soon van Mangobe, oom van Tembi en den bewusten prins Jan, Ao 1723 uijt Engeland gekomen; deese heeren hadde twee mooije eliphandstanden, eijder wel omtrent de 60 ℔ swaar bij haar, dog wilden die niet verkoopen als voor blaauwe en geele coralen, egter konden wij haar niet van den hals krijgen, sonder wat aracq, toebacq en pijpen te geeven.
Donderdag 22.
Donderdag 22. Den captn. Maphumbo was heeden hier met verscheijde ondercaptns. van Tembi, zij waren reedelijk spijtig met haar meede gebragte negotie; egter kogten w' van haar naar lang talmen
1 Eliphandstand van 50 à 52 ℔ swaar, |
voor 4 ps smalle Souratse baftas en |
2 ps Bengs zeijlkleeden. |
1 Eliphandstand van 30 à 32 ℔ swaar |
voor 2 ps Souratse baftas en |
2 ps Bengs zeijlkleeden. |
Wijders op hun versoek wat gegeeten, en toebak, aracq en pijpen gekreegen hebbende, vertrocken zij na de wal.
Zondag 25.
Zondag 25. Was het nog stilstand, alleenig wierd tot ververssing voor het volk van Maphumbo gekogt 1 koebeest tot 1 ps Bengs zeijlkleed.
Den brenger van dit beest zeijde, dat Tembi met sijn bijhebbend leeger onverrigter saake was geretourneert, alsoo vermits het hooge water de revier niet hadde konnen passeeren.
Maandag 26.
Maandag 26. Maphumbo was heeden hier met nog eenige inlanders van welke wij kogten
1 Eliphandstand van 50 à 55 ℔ swaar, |
voor 1 ps bruijn blauw Guinees, en |
2½ ps Bengs zijlkleeden |
½ ps Bengs zijlkleeden wierd uijtgereijkt tot copen van klenigheeden voor de cajuijt. |
Opgemelte neegers hadden nog een tand van omtrent de 60 ℔, dog daar wilden zij blauwe en geele coralen voor hebben, op het afscheijd moest den captn. Maphumbo, die de meesten tijd voor makelaar ageerde, wat toebacq en pijpen hebben, mitsgaders sijn leedige flessen gevult met aracq, dog alsoo hij het altemet wat grof maakten, wierd hem de maat van aracq niet altijd vol gemeeten.
Saturdag 1 December.
Saturdag 1 December. Op dato was meede niet te doen, alleenig wierd tot ververssing voor het volk van Maphumbo gekogt 1 ps koebeest voor 1 ps Bengs zeijlkleed.
Sondag 2.
Sondag 2. Hadden huijden den captn Maphumbo met twee broeders van Tembi bij ons, beneevens nog een goede partij van hunne hovelingen.
Zij vereerden ons 2 stux runder beesten, gelijk wij hun een contra present deeden van 2 ps Bengs zijlkleeden, vervolgens wierd nog van haar gekogt
1 Eliphantstand van 24 a 25 ℔, |
voor 3 ps Bengs zijlkleeden en |
1 slavin voor 2 ps do kleeden en |
1 slavin voor 1 ps br blauw guinees. |
Voorts tot een toegift eenige kannen aracq beneevens wat toebak en pijpen; sij klaagde dat haar een slave jonge, die zij meede meijnde aan ons te verkoopen op de weg was ontloopen als meede dat sij weijnig slaven hadden, of wisten te krijgen, dewijle thans in geen jaar oorlog hadden gehad en alsoo geene gevangene konnen bekomen; die heere bleven voorts bij ons om wat te eeten en dronken intusschen nog al eenige soopjes en pijpjes toebacq, gaande teegens den avond met ligte voeten na de wal.
Donderdag 6.
Donderdag 6. Was het nog al buijagtig weer, ons thuijtouw brak, en het plegt viel in de plaats. Nade middag quamen drie soonen van den captn Matekij, beneevens eenige andere neegers bij ons aan boord, kogten van haar
1 slave jonge voor 4 ps Bengs zijlkleeden, benevens |
1 slavin voor 2 ps do kleeden. |
Toen moest nog een soopje aracq gedronken worden, mitsgaders een flesje à 3 gevult en wat toebak en pijpen gegeven, waarnaar die heeren vertrocken.
Deese boodschap geschiede niet sonder versoek om aracq, toebacq en pijpen voor dien captn, die wij hem ook lieten toekomen.
Van een ondercaptn van Matekij kogt men
's avonds 1 slave jonge voor 4 ps Bengs zeijlkleden en |
1 slavin jonge voor 2 ps Bengs zeijlkleden en |
buijten een boutellie aracq à 3 en wat toebacq pijpen, tot toegift.
Zondag 9.
Zondag 9. Deesen morgen liet den captn Madommedom of Tembi weeten, dat hij in de neegerij van Maphumbo was en versogt dat men hem met onse schuijt wilde laten afhalen, gelijk gedaan wierd;Ga naar margenoot+ deesen heer bragt een stoet meede van meer dan 30 neegers buijten Maphumbo en een stuk a 7 van sijn heele en halve broeders; wij ontfangen hem na sijn staat en wilden hem met een soopje aracq tracteeren, dog die was te slegt voor hem, hij moest wijn hebben, sijn trawanten souden aracq drinken; toebacq en pijpen wierd hem en de principaalste meede voorgelegt. Na het drinken van een glaasjen à drie begon men te spreeken van den handel, waarop dien heer seijde dat er weijnig slaven te bekomen waren, dewijl geen oorlog voerden, Eliphandstanden hadde hij veel, doch wilde die niet alle verkoopen, tenzij hij blaauwe en geele coralen daarvoor konde krijgen; lijwaat was wel goed, maar zij wisten het landwaart in niet weeder quijt te worden maar de gem. soort van coralen, konden zij meede handelen met hun nabuuren.
Wij antwoorden hem, dat wij soodanige coralen niet hadden, seggende voorts wat soorten in het schip waren, lieten eenige soorten monsters van sien, maar waren van geen trek.
Eijndelijk resolveerden hij om lijwaat voor zijn meede gebragte goederen te neemen, kogten daarop van hem:
1 slavin met 1 kind te samen voor 4 ps Bengs zeijlkleden en nog
1 eliphandstand van 30 a 35 ℔ swaar voor
2 ps Bengs zeijlkleeden en
½ ps bruijn blauw Guinees.
Voorts wierd hem tot contra present voor 1 koebeest ter hand gestelt 1ps Bengs zeijlkleed.
Dit gantsche geselschap hielden w'aan boord tot op den avond, wanneer den captn begon te praaten van gaan, wes w' zijn leedige flesjes vulden en deelden wat toebacq en pijpen uijt, verblijd sijnde, dat onse gasten wouden vertrecken, dog den captn schielijk een bier
glas drie à vier, met roode wijn in de baard geslagen hebbende, veranderde van humeur en resolveerden deese nagt te blijven, egter sond hij sijn geselschap op ons versoek naar land, op twee à drie naar.
Maandag 10.
Maandag 10. Des morgens, wanneer dien captn Tembi voor den dag quam, konden men wel sien, dat hij, schoon kleederen aan hebbende, weijnig moeijten hadde gehad om sig te kleeden of te ontkleeden, klaagden over pijn in het hoofd, wes geen beeter raad vonden, dan hem een glas wijn of twee te laten geeven, intusschen quamenGa naar margenoot+ sijnen hovelingen ook weeder aan boord, benevens den captn Maphumbo en ses à seven Machicossers met eenige eliphandstanden bij haar, onder welke ook twee van Madommedom waren, die wij van hun ruijlden als
1 ps | eliphandstand van 30 à 32 ℔ swaar |
voor 2 ps | Bengas zeijlkleeden en |
½ ps | br bl guinees. |
1 ps | do do van 24 à 26 ℔ swaar |
voor 3 ps | Bengs zeijlkleeden. |
Met de Machicossers had men meerder moeijte alsoo die eerst blaauwe coralen wilde hebben, hoorende dat er die niet waren eijsten zij papegaij groene, na deese wierd gesogt en al de vaten op ons schip geboord dog waren niet te vinden, wes na de Zeepost sonden om die vaten in dien bodem sijnde meede te visiteeren, hier wierden se gevonden en kreegen in de namiddag het monster, dat haar wel aanstond, dog was te laat om deselve op heeden te laten halen en met die menschen te handelen, wes haar versogten weederom te willen komen, als wij van de bank quamen, daar wij op morgen, na lang morren naar toe stonden te gaan, om ons schip van onderen wat schoon te maken, het welke zij aannamen en vertrocken.
Dog Tembi met zijn pleijsierig geselschap konde nog niet scheijden voor den avond; intusschen wierd een helder glas wijn aan hem geschonken en aan sijn volk somtijds een soopje aracq; eijndelijk resolveerde dien heer om te vertrecken, setten zijn paruijk op, zijdgeweer op zij en rotting in de hand hebbende maakte hij een half sleete grijse rok, die ik aan hem gegeven had, aan hebbende soo een goedGa naar margenoot+ postuur dat ik niet geloof, dat Don Quichot het in zijn tijd, zoude konnen verbeetert hebben; trad soo met sijn gevolg in haar berquen niet sonder eenige flessen aracq, beneevens toebacq en pijpen meede te neemen; ondertusschen waren wij blijde, dat van die gasten ontslagen waren.
len de corale, waarvan gisteren de monsters hadden gesien, bestaande in drie genommert 29, 10 en 9, dog deese laatste No stond soo duijster, dat men se niet ter deege konde bekennen.
Op de middag seijlden w' na de bank en was deese nagt om 12 uuren d'eene zeijde van het schip (dat niet seer vuijl was) al schoon.
Woensdag 12.
Woensdag 12. Heeden voormiddag raakte bakboords zeijde meede schoon en om 3 uuren na de middag wij weeder vlot en van de bank, zeijlende vervolgens afwaard en komen bij de Zeepost ten anker.
Ga naar margenoot+ Hadden in dees tijd al eenige sieken, van deselve overleed deesen avond den mattroos Matthijs Stelhoorn van Staden.
Vrijdag 14.
Vrijdag 14. Heeden quamen de Machicossers weeder aan boord met haar eliphandstanden en een partij tin, w'kogten van haar1 ps eliphandstand van 50 à 52 ℔ voor 52 ℔ coralen. |
1 ps eliphandstand van 48 à 50 ℔ voor 50 ℔ coralen. |
1 ps eliphandstand van 40 à 42 ℔ voor 42 ℔ coralen. |
1 ps eliphandstand van 30 à 35 ℔ voor 35 ℔ coralen. |
1 ps eliphandstand van 30 à 35 ℔ voor 35 ℔ coralen. |
1 ps eliphandstand van 25 à 30 ℔ voor 30 ℔ coralen. |
benevens 56 staven tin, als
nog wierd aan den principaalsten dier buijtenlanders vereert
moeste den captn Maphumbo nog wat aracq, toebacq en pijpen hebben voor zijn makelaardij, egter konde hij de Machicossers niet bepraaten om een eliphandstand van omtrent 90 ℔ aan ons te verkoopen, die zij weeder meede namen, alsoo hun geen blaauwe coralen daarvoor konde geven.
1 do do van 26 à 28 ℔ swaar voor
|
||
1 do do van 26 à 27 ℔ swaar voor
|
||
1 do do van 22 à 23 ℔ swaar voor
|
||
1 do do van 23 à 24 ℔ swaar
|
wijders diende wat aracq, toebacq en pijpen tot toegift.
Dingsdag 18.
Dingsdag 18. Hadden heeden de capts Tambi en Maphumbo weeder bij ons met den heelen hofstoet, de soon van den captn Matekij quam mede hier, van deese kogten wij:
1 Eliphandstand van 35 à 36 ℔ swaar voor |
5 ps Bengas zeijlkleeden. |
en vervolgens van Madommedom of Tembi
2 slavinnen te samen |
voor 3 ps Bengs zeijlkleeden en |
1 ps bruijn blauw guinees. |
Deese gasten kosten ons nog vrij wat aracq, toebak en pijpen; bleeven deese middag bij ons om haar buijken te vullen en vertrocken teegens den avond, gaande naar de Zeepost, behalve de soon van Matekij, die naar land ging.
Op dato overleed den soldaat Willem Gallas van Paderborn enGa naar margenoot+ waren nog 8 man siek.
Zondag 23.
Zondag 23. Heeden kogten wij van de soon van den captn Matekij het volgende, als:
1 eliphandstand van 45 à 50 ℔ swaar
|
||
1 eliphandstand van 15 à 16 ℔ zwaar
|
||
1 slave jonge voor 4 do kleeden, | ||
1 slavin voor 3 do kleeden, | ||
1 do met 1 kind voor 3½ do kleeden. |
Aracq, toebacq en pijpen moest na ouder gewoonte tot toegift dienen en de verkoopers boven dien met een beschonken.
Ga naar margenoot+ Inde voornagt overleed den mattroos Jan Engelse de Swaan van Sevenhuijsen en waren nog 9 sieken.
Maandag 24.
Maandag 24. Hadden op dato eenige inlanders aan boord bij hun hebbende 6 a 7 mooije eliphandstanden, maar alsoo sij niet als blaauwe en geele coralen wilde hebben, konden wij geen meester daarvan worden.
Den gezaghebber van de hoeker de Zeepost, Jochem Otto quam deese voormiddag bekent maken, dat zijn geweesene bootsman voor een dag à drie na de wal gegaan sijnde thans niet te vinden was, en soo hem door de neegers was gesegt landwaart in geloopen. Maphumbo bij ons zijnde wierd versogt den weg geloopene op te laten soeken en bij ons te brengen, dat hij aannam te sullen doen.
De schipper seijde vervolgens teegens genoemde gesaghebber, dat bezig was om klarigheijd tot zeijlen te maken en eerstdaags de vertrekdag meijnde te beramen en bequam ten antwoord, dat het wel was en hij gesaghebber na de bank soude gaan, om schoon te maken.
Zijnde thans omtrent springvloet en hoogste water.
Woensdag 26.
Woensdag 26. Hadden heeden eenige neegers met eliphands tanden, dog alsoo de meeste blaauwe en geele coraalen wilde hebben, konden wij met haar niet te regt komen, kogten egter nog, van den voorwaard meergenoemde Chicambe:
1 Eliphandstand | van 50 à 55 ℔ swaar |
voor 4½ ps Bengs zeijlkleeden en | |
½ ps br bl guinees. | |
1 do do | van 48 à 50 ℔ swaar |
voor 5½ ps Bengs zeijlkleeden, |
boven dien een fles aracq, wat toebacq en pijpen.
Vrijdag 28.
Vrijdag 28. Deese morgen quamen twee Machicossers hier, aan ons verkoopende
1 Eliphandstand van 48 à 50 ℔ swaar voor 50 ℔ coralen en |
1 do do van 22 à 24 ℔ swaar voor 24 ℔ coralen; |
van een ander inlander kogten wij nog
1 Eliphandstandje van omtrent 12 à 14 ℔ |
voor 1 ps Bengs zeijlkleed. |
Aan deese laatste neeger moest een soopje en een pijp toebak gespendeert, dog de Machicossers zijn geen liefhebbers van 't een nog ander, maar hun bijhebbende makelaar Maphumbo vergat daarom niet, zijn loon te vragen.
Saturdag 29.
Saturdag 29. Quam de afgesondene neeger van Madommedom terug met bescheijd dat dien captn den bootsman niet had gesien, ook niet wiste waar hij was; alsoo ons in voorraad gehad hebbende rundvee geconsumeerd was, kogt men heeden tot ververssing weederom 1 koebeest voor 1 ps Bengs zeijlkleed.
Dingsdag 8.
Ga naar margenoot+ Dingsdag 8. Hadden thans ons nodig water en brandhout meest in, wes den schipper Marinus Dringe den scheepsraad beleijde, waarin geresolveerd wierd, om reedenen in het breede, bij de neevens gevoegde resolutie te sien, den 27 deeser loopende maand van hierte zeijlen om de kust van terra de Natal te gaan besoeken. Weesende ons volkje thans meest in gesondheijd herstelt; soo ook op den hoeker de Zeepost, volgens seggen van den gesaghebber Jochem Otto.
Sondag 13.
Sondag 13. Tot ververssing voort volk kogten w' heeden een koebeest tot 1 ps Bengs zeijlkleed, de brengers van dien seijden ons, dat Mangobe, zijnde de oom van Tembi, dog voor eenige tijd overledenGa naar voetnoot1) zij niet konde accordeeren uijt zijn land, nadat van Machavane getrocken, eergisteren nagt in het land van zijn neef was gevallen, een partij vee gerooft en 18 à 20 soo mans, wijven als kinderen gedood.
Maandag 14.
Maandag 14. Nog ook den 15, 16, 17 nog 18 viel niets van belang voor, als dat men vernam dat de bootsman van de Zeepost bij Madommedom, en den soldaat Louis Lefebre, bij Matollo sig ophield, dog wanneer daarna gevraagt wierd bij de capitainen negeerden die zulx en seijde niets van die menschen te weeten.
Saturdag 26
Saturdag 26 kogt men alleen een koebeest van den captn Maphumbo, daar dien heer versogt voor te mogen hebben ½ ps br bl guinees, dat aan hem gegeven wierd.
Zondag 27.
Zondag 27. Heeden was de bestemde zeijldag, dog alsoo de schipper een dag à drie niet wel gestelt was geweest, den onderstuurman Jan Pentz siek te bed lag en den opperstuurman Harmanus Nieuwland wel gesond, dog nog swackelijk, bleef men heeden nog leggen, egter wierd tegen den avond het thuij anker te huijs gehaalt.Ga naar margenoot+
Hebben thans buijten den onderstuerman Jan Pentz nog ses man siekelijk en de kooij houdende, d'overige zijn alle weeder op de been.
Den gesaghebber van den hoeker de Zeepost bragt heeden een reecquening van het geconsumeerde rundvee, geduurende sijn legdaagen alhier tot ververssing van het scheepsvolk van dien bodem, ingekogt weesende, namentlijk
18 ps runderbeesten bet. tot 1 ps Bengs zeijlkleeden het stuk, maakt alsoo 18 ps zeijlkleeden.
Maandag 28.
Maandag 28. Des morgens hadden een labber noordelijk lugje ook stil, ligten anker en deeden met boegseeren ons best om buijten deGa naar margenoot+ roode hoek te geraaken, dog konden het soo verre niet brengen, maar moesten soo wel als de Zeepost het anker laten vallen even binnen gemelte hoek en in de mond der rivier, alsoo de sterke uijtlopende ebbe, ons te veel na de kant van Tembi setten.
Op huijden overleed een slave kind van 4 à 5 jaaren oud.
Kogten op dato nog een koebeest van Maphumbo alsoo het geene eergisteren was gekogt, door het heete weer bedorven, en oneetbaar is geworden, betaalden voor het selve op versoek van dien captn ½ ps bruijn blauw guinees.
Hij versogt ook om nog wat aracq, toebacq en pijpen, van deese laaste had men geene meer, maar van de aracq en toebacq een restandjen, dat aan hem vereerden; hij deed vervolgens nog een goede afscheijd dronk met zijn geselschap en vertrok content.
Dewijle van de aracq, toebacq en pijpen, geene dagelijxe reecquening heeft konnen gehouden worden, vermits bij twee, drie, vier flessen, somtijds minder, altemets ook maar een soopje vijf ses te gelijk verstrekt of gegeven wierd en de toebacq bij endjes van een, twee of meer span, soo ook de pijpen, bij twee, drie etca te gelijk, werd alhier in een zomma gestelt, hetgeene geduurende het leggen op Rio de Lagoa, tot de fraijement der inlanders van opgemelte goederen is g'emploijeert geworden, namentlijk.
56½ ℔ toebacq, |
5 gros korte toebacqs pijpen en |
1 legger of 408 kannen aracq. |
In gelijker voege stelle hier bekend de verdere goederen, welke geduurende deese voijagie tot dato verbruijkt zijn geworden, namentlijk:
8 ℔ kaarsen |
22 boeken gesort. papier |
6 bossen schagten |
6 ps potlood pennen |
2 ps pennemessen |
6 ℔ inktstof |
½ ps ruw garen |
12 ps trek penceelen |
12 ps kleene do |
1 once indigo |
1 do vermilioen |
1 ps gutte gambe. |
2 once gomme |
2 ps best blauw |
2 ps Chineesen inkt |
25 vellen imperiaal papier |
2 ps inkt kokers. |
Dingsdag den 29.
Dingsdag den 29. Hadden heeden een noordelijk koeltje, daar meede onder zeijl gingen en quamen op de middag weeder ten anker, alsoo de vloet ons teegen quam, op 6½ vadem water, zijnde omtrent 2 mijlen van het eijland St. Marij of Injaca.
Den opperstuurman Harmanus Nieuwland kreeg ter wijle nog onder zeijl waren een schielijke overval, soodat na zijn kooij gedragen moest werden, dog was na de middag weeder wat beeter.
Op dato overhandigde ik weederom aan den schipper Marinus Dringe, het restant der goederen, welke ik geduurende de vojagie tot het doen der negotie onder mij heb gehad, en uijt het ruijm zijn geligt geworden, namentlijk.
1 rol toebak wegende 14¾ ℔, |
5 ps heele of 10 halve bruijn blauw guinees, |
107 ps heele smalle Souratse baftas, |
615 ℔ gesort. coralen, zijnde uijt de vaten no. 9 en 29, welke uijt de Zeepost zijn geligt geworden, weesende No. 10 ongeopent gebleeven en beneevens het eevengemelte restand der 2 vaten uijt de Snuffelaar uijtgeleevert werden. |
Woensdag 30.
Woensdag 30. Ligten anker en loopen na buijten, passeerde op het droogste, de diepte van 5 vadem, hadden toen het eijland St. Marij, te weeten de noordelijkste hoek, in het Z ten Ote. van ons 1½ à 2 mijlen; buijten sijnde wierd de cours Z.Z.Ot. heen gestelt om soo te blijven loopen tot op 27 graden, om dan de wal nader te loopen, het geen aan den besaghebber Jochem Otto meede wierd bekend gemaakt.
Onse opperstuurman Harmanus Nieuwland was heeden eenigen tijd op de been, dog moest weeder gaan leggen en den onderstuurman Jan Pentz bleef meede de kooij houden, soo dat de schipper deese nagt alleenig de wagt moeste waarneemen.
Donderdag 31.
Donderdag 31. Konde de wal heeden nog sien, gisten 8 à 9 mijlen buijten deselve en bevonden, dat de stroom ons daar naar toe setten.
Onse beijde stuurlieden bleeven de kooij houden, wes wij de Zeepost preijden, den gesaghebber Jochem Otto quam aan boord en wij vraagden om den onderstuurman Hendrik Mansveld voor een dag à ettelijk, tot men sag, waar het met onse stuurlieden heen wilden, weesende het onmogelijk voor den schipper, dag en nagt de wagt alleenig waar te neemen; gemelte onderstuurman aan boord hebbende, gingen wij weeder onse cours.
Deesen avond overleed den mattroos.Ga naar margenoot+
Verscheijde van ons volk waren ook weeder ingevallen soo dat men maar een man of 10 had, die dienst deeden, en moesten deese nagt alsoo het een frisse kouw waijde voor de wind om wenden, dewijl niet magtig genoeg waren, het schip, of liever de zeijlen, bij de wind om te krijgen. Ook vielen er nog een stuk à vier van het volk op in, soodat maar een man à drie op de wagt bleef.
Saturdag 2.
Saturdag 2. Hadden heeden tamelijk weer en hubse koelte, op de middag was de bevonde Z.bte. 27 grn. 47 min. gisten ons omtrent 8 mijlen buijten het naaste land. In de namiddag konde men het land sien, van het N.N.Wt. tot omtrent het Z.Wt., was van een tamelijke hoogte en hier en daar heuvelagtig, wenden weeder t' zee, zijnde na gissing omtrent 5 mijlen buijten de naaste wal, in de welke men ook een opening sag, dat men presumeerde de baaij van St. Lucie te weesen.
en waren omtrent een uur op son, deselve tot op 3 à 4 meijlen genadert, dog wenden af, dewijl soo swak van volk waren, dat het schip qualijk konde regeeren, weesende maar drie mattroosen op d'eene, en somtijds vier op d'andere wagt; beijde onse stuurlieden hielden nog de kooij, met 9 à 10 gemeene; 4 à 5 anderen waren liepen met quaade beenen, soo dat meede niet veel konde uijtregten.
Toen men van de wal wenden, sag men deselve van 't Z.Wt. tot N.N.Wt. en waren omtrent deselfde plaats daar gisteren af wenden, sagen ook deselfde opening ende zeevaarende stelden vast, dat het de baij St Lucia moeste weesen, te meer dewijl op de middag de Z.b. van 27 gr. 49 min. hadden gehad, dat met de breete waarop gemelte baij legt, zijnde 28 gr. geen of weijnig verschil is.
Maandag 4.
Maandag 4. Hadden goed weer en een Z.Z.Wt. lugjen, preijden de hoeker de Zeepost en versogten den gesaghebber Jochem Otto bij ons aan boord te komen. Gekomen sijnde, wierd den scheepsraadGa naar margenoot+ door den schipper Marinus Dringe belegt, en daarin overwoogen wat thans best te doen stond, dewijle wij ons schip qualijk meer konde regeeren en in geen staat om de wal sonder gevaar aan te doen, hebbende maar een man à 8 op de been, waarmeede selfs niet in staat waren de schuijt uijt te setten, of het anker gevallen weesende, hetGa naar margenoot+ selfde te ligten, en wierd dien volgens goed gevonden, de steeven na cabo de Goede Hoop te wenden, om schip, zielen en goed niet in pericul te stellen.
Mitsgaders dat men, om ons wat heeter te konnen redden bij de stuurman, die reeds aan boord hadden, nog drie mattroosen uijt de Zeepost soude overneemen. Het was omtrent 9 uuren als men deese manschap over kreeg en afbrasten, stellende met een zuijdelijk koeltje, de cours O.Z.Ot. aan. Hadden op de middag de bevonde Zbte. van 28 gr. 44 min. en stieren O. ten Z. aan, het waijde 's avonds en des nagts fris uijt den Zd. en Z.Z.Oosten.
Vrijdag 15.
Vrijdag 15. Waijden het nog al fris met een donkere lugt, soo dat geen gesigt hadden, moesten anders volgens bestek de wal gesien hebben.
Alhier overleed den onderstuurman Jan Pentz.Ga naar margenoot+
Saturdag 16.
Saturdag 16. Des morgens reedelijk weer, met den dag siende Tafelberg en Leeuwekop in het N.Ot. en N.Ot. ten Oten. van ons,Ga naar margenoot+ maken zeijl en stuuren daarop aan, komende des avonds met sons ondergang in de Tafelbaij ten anker.
God dankende, voor dat hij ons tot hier toe hadde geholpen.
W' hadden niet lang ten anker geleegen als den schipper en equipagiemeester d' E. Jacobus Moller aan ons boord quam, wiens schuijtsvolk, onse zeijlen hielpen digt maken.
Gedenkende hiermede, wel Edele gestr. Heer en E. Agtbare Heeren, naar vermogen aan mijne commissie te hebben voldaan, neeme ik de vrijheijd van mij te onderschrijven (onderstont) Wel Edele gestr. Heer en E. agtb. Heeren, Uwe WelEdele gestr. en E. agtbares onderdanigen dienaar (was geteekent) J.v. de Capelle (in margine) Cabo de Goede Hoop, den 17 Febr. Ao. 1732.
Accordeert
Ns Leij
E.g. Clercq.
- margenoot+
- de Zeepost raakt van ons.
- margenoot+
- vergadering.
- margenoot+
- sien land.
- margenoot+
- seijien lang de wal.
- margenoot+
- presumeerden een rivier te sien.
- margenoot+
- passeeren Caab Corinthas.
- margenoot+
- scheepsraad gehouden.
- margenoot+
- senden de schuijt om te visiteeren de dieptens en komt terug.
- margenoot+
- gaan onder seijl.
- margenoot+
- ankeren weederom.
- margenoot+
- senden de schuijt om nader ondersoek te doen.
- margenoot+
- komt weederom en senden hem terstond weederweg.
- margenoot+
- den onderstuurman ontmoet eenige neegers, daar hij bij gaat.
- margenoot+
- scheepsraad belegt.
- margenoot+
- ligten anker en gaan onder zeijl.
- margenoot+
- komen ten anker.
- margenoot+
- ligten anker en laten het kort daarna weder vallen.
- margenoot+
- senden de schuijt om te diepen.
- margenoot+
- gaan onder zijl.
- margenoot+
- komen voor de rivier Nialinge ten anker, des namiddags om vier uuren.
- margenoot+
- senden de schuijt na de wal
- margenoot+
- die 's nagts ten 12 uuren reverteerde.
- margenoot+
- sien neegers op de kant, daar de schuijt na toe senden.
- margenoot+
- de schuijt komt wederom.
- margenoot+
- senden den schuijt na Tingatinge.
- margenoot+
- die vrugteloos weeder komt.
- margenoot+
- senden de schuijt na Nialinge.
- margenoot+
- drie cannoos gaan meede naar Nialinge.
- margenoot+
- onse schuijt weederom aan boord.
- margenoot+
- vergadering. senden de schuijt na Niambani.
- margenoot+
- de schuijt komt weeder aan boord.
- margenoot+
- den captn doet protesteering teegens het doen van negotie.
- voetnoot1)
- Vermoedelik het schip Feyenoord, onder Hendrik Goutsberg.
- margenoot+
- hooren een canonschoot.
- margenoot+
- komt nog een schip ter rheede dat de Portugeesen in allarm bragt.
- margenoot+
- district van de coning van Portugaal op de N.O.t kust van Afrika volgens reecquening der Portugeesen.
- margenoot+
- comen met de schuijt wederom aan boord en verstaan, dat het bij ons ten anker gekomene schip een Portugees was van Mosambicque komende.
- margenoot+
- de eerste lieutenant van den Portugees komt bij ons aan boord.
- margenoot+
- De pilot major en schrijver van den Portugees komen aan ons boord met een schriftelijk protest tegen den handel.
- margenoot+
- vergadering gehouden.
- margenoot+
- krijgen onse ververssing aan boord.
- margenoot+
- de Portugeezen willen geen betaling hebben en waarom.
- margenoot+
- ons antwoord hier op.
- margenoot+
- beleggen vergadering en doen een contra present.
- margenoot+
- dat aangenomen word en vervolgens eenige papieren over en weeder gewisselt.
- margenoot+
- seggen tegen de Portugeesen dat mijnen in een dag a twee te vertrecken.
- margenoot+
- drijven wat uijtwaard aan.
- margenoot+
- gaan onder zeijl.
- margenoot+
- komen weederom ten anker.
- margenoot+
- den Portugees sijlt ook na Niambani.
- margenoot+
- kort berigt wegens het land etca hier omtrent Niambani.
- voetnoot1)
- Pano.
- margenoot+
- mitsgaders der revieren genaamt Nialinge en Niambani.
- margenoot+
- gaan onder zeijl en komen buijten.
- margenoot+
- komen onder St. Marij ten anker.
- margenoot+
- zeijlen na binnen.
- margenoot+
- raken grond.
- margenoot+
- ontmoeten de Zeepost en komen in Rio de Lagoa ten anker.
- margenoot+
- de Zeepost komt meede bij ons.
- margenoot+
- krijgen den captn Maphumbo en een ander caffer aan boord.
- margenoot+
- tanden genegotieert in de Zeepost.
- margenoot+
- krijgen een schenkagie en doen een contra present.
- margenoot+
- krijgen den ouden tolk aan boord.
- margenoot+
- als meede eenige negotie.
- margenoot+
- Maphumbo aan boord met de broeder van Mattekij.
- margenoot+
- gaan met de schipper na de wal bij 't geweese fort.
- margenoot+
- besien de thuijn.
- margenoot+
- en waterbak.
- margenoot+
- vertrecken van hier en gaan na de overkant bij Maphumbo.
- margenoot+
- en van daar na boord.
- margenoot+
- een Sanguaner met tanden hier, dog wil blaauwen en geele coralen.
- margenoot+
- vergadering.
- margenoot+
- den captn Tembi komt aan boord.
- margenoot+
- Tembi nog aan boord komen ook Machicossers.
- margenoot+
- Madommedom gaat nade wal met zijn hofstoet.
- margenoot+
- † 1.
- margenoot+
- † 2.
- margenoot+
- † 3.
- margenoot+
- scheepsraad belegt en geresolveert te zeijlen den 27e deser.
- voetnoot1)
- In plaats van ‘overleden’ staat er een teken.
- margenoot+
- ligten het thuij anker.
- margenoot+
- gaan onderzeijl dog moeten weederom te anker komen.
- margenoot+
- † 4.
- margenoot+
- scheepsraad belegt en daarin geresolveerd de stevens na Cabo de Goede hoop te wenden.
- margenoot+
- vide, nevens gevoegde resolutie.
- margenoot+
- † 5.
- margenoot+
- komen in de tafelbaay ten anker.