Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel III. Tochten langs de Z.O.-kust en naar het Oosten 1670-1752
(1922)–E.C. Godée Molsbergen– Auteursrecht onbekendRaport ter ordre van d' wel Edele Heer Maurits Pasques de Chavonnes. Raad Ertraordinaris van India en Gouverneur aan Cabo de Goedehoop. Gedaan door Ferdinandus Marschand uyt 's Gravenhage Corporaal van soldaten. Fredrik Jansz. van Amsterdam, Gerrit van der Pijpen beijde matroosen, alle ten dienste der E. Compe. Jongst beschijden geweest op 't retourschip Bennebroeck.Ga naar voetnoot1)WelEdele Gebiedende Heer, Nadat wij door de Heeren van de hooge regeeringe tot Batavia onse verlossinge gekreegen hadden, om met 't schip Bennebroek voorn. over het Eijland Ceijlon te repatrieeren, maakten wij een | |
[pagina 196]
| |
middelmatige reijse na derwaarts, ende aldaar van alles voorzien geworden weesende, ligten wij benevens nog andere vier retourbodems: 't Vaderland getrouw, Bentvelt, Reijnesteijn, en 't Raadhuijs van Enkhuysen den 22 Decemb. het ankker uijt Gale s' bhay, zeijlende omtrent de veerthien dagen met redelijke voorspoet na Cabo de Goede Hoop. Wanneer zonder de breete of lengte te konnen noemen een vehement tempeest beliepen, beginnende met den avont en des anderen daags des avonts cesserende. Wanneer des morgens ons van de andere vier scheepen gesepareert, en alleen bevonden. Niettemin onse courts voortsettende, dewijl ons schip nogh geen gebrek had, en in goede staat was, bragten wij 't onder Godes zegen omtrent een maand na de voorige storm tot na besten onthout op de breete van ruijm 31 graden, alwaar 't ongeluk troffen van een terribel weer uijt den Z.Z.W. te ontmoeten, zodanigh men 't onder een gebolde bezaan even goed maken konden. 't Welk omtrent 24 uuren geduurt hebbende, zag men des middaghs op Donderdagh den 16 Febr. 1713 met geen kleene alteratie land aan lij, waar op gemelte wind een botte lager makende, het volk vol vreese was; te meer het weer heel dik en dijsigh weesende, na gissingh niet boven een groot half mijl van de wal waaren, gelijk niet tegenstaande alle aangewende vlijt om het schip nog met het losmaken van de blinde, voor de wint om te krijgen, vrugteloos weesende, dien kostelijken bodem kort daaraan stied, en dwarszee vastraakte op klippige grond; slaande de zee of brandingh eensklaps over 't schip, en vervolgens vol water en bijgevolge vermits het ongemeene swaar weer en holle zee ook buijten vermogen omme ijts bij de hand te konnen vatten, om 't selve te salveeren, en in desen staat omtrent 2 uuren geweest zijnde, zag men die kiel kort agter de bak aan twee stukken breeken, en wijders het agterschip over bakboort op zij vallen. Intusschen al verschijde menschen van voorn. brandingh waren overboort geslagen, en over zulks geen uytkomst ziende, zeijnde den schipper Jan Hes al een uur te voren over boord gesprongen, nadat ook die ordre aan 't volk gegeven hadden hen ten besten doenlijk te redden, hebben wij ons vervolgens ook overboort begeeven omtrent ten half twee na de middagh, blijvende d'een wat langer als d'ander omtrent een half uur in 't water, 't welk van de vaatwerken en fragmenten van voorn. kiel heel beset weesende, ook oorzaak is geweest dat veele deeser scheepelingen daar gesneuvelt zijn. Want wierden door de houtwerken gemorselt eer aan land quamen. Dus helaas aan het land van Africa gekomen bevonden wij ons | |
[pagina 197]
| |
zo die reets aan de wal waren, als nog naderhand quamen, in 't geheel sterk 57 Europianen en omtrent 20 swarte te weeten zo bandieten als slaven; onder de eerste wierden geteld den opperstuurman Jan de Wit van Amsterdam, benevens de derde stuurman Jan Smelter van Enkhuijsen, de bootsman van Stockholm, den bootsmansmaat, schiemansmaat en wijders nog andere onder-officieren soldaten en matroosen, welkers namen ons onbekent zijn, zonder dat andere officieren aan land ontmoet hebben, ong'agt veel na den schipper sogten om hem te begraven. In deesen staat ververschten wij ons vier dagen, siende het schip den eersten dagh genoegzaam gesloopt en aan flenteren geslaagen, zodanigh de constapels kamer, de bak, de stuurboorts- en bakboortszijde en 't vlak van voornoemde Bennebroek aan de wal was komen drijven, besloten wij met malkander, zo Europianen als Swarte de reijse overland na dit Casteel voort te zetten, zeijnde gewapent met vijf scheeps snaphanen, die benevens kruijt, zout vlees en spek aangespoelt waren. Cours nemende de wal langs; maar en hadden naaulijks vijf dagen zodanigh gemarscheert of wierden door een breede en seer snel lopende rivier gestuijt en genoodsaakt weederom te keeren. Dat 's te seggen met 17 Europiaanen en 9 Swarte, blijvende de andere, waar onder de twee voornoemde stuurluijden ook waaren, bij hun voornemen om de reijse over land te vervorderen. Voorts na vijf dagen wederom gesworven te hebben, aan de tent gekomen zijnde, dat na besten onthoud den 26e February Ao 1713 geweest is, zijn wij aldaar verbleeven tot den 6e Junij daar [aan] volgende, ons onderhoudende met melk, runtvleesch en seeker graan, dat zeer smaakelijk is, 't gunt wij ruijlden van seekere Inlandse menschen, die men Kaffers noemt en geen Hottentots waaren, voor ijser en koperwerk, dat van 't schip nog vinden konden. Maar dewijle dit volk niet gewoon is veel voor niet te geeven, en wij geen wharen meer konnende krijgen, om vivres voor te trocqueren, wierde wij andermaal van verstant de reijse na Cabo de Goede Hoop voort te zetten, ende sulx land waarts door. Van gedagten weesende boven den oorsprongh der rivier heen te gaan, omdatter diverse onder ons geselschap waren die niet swemmen konden. En lieten in de tent drie Europianen en vier Swarten jongens, welke alle te swak ofte klijnhertigh waaren om mede te gaan. Maar na 29 dagen swervens en van deese 3½ dagh seekere rivier opgegaan weesende sonder apparentie om over te komen, keerden wij andermaal terugh na de tent, en zulx door gebrek aan leevensmiddelen en inzonderheijt water, vermits eevengemelde rivier | |
[pagina 198]
| |
zout was; alwaar wij in zeeven dagen quamen, namentlijk wij ondergeschreven en nog een Europiaan, die t zeedert bij de Kaffers geraakt is. Dan hier vindende kleederen van Europianen, die bebloet waren, en geen menschen, en daar uijt besluytende dat onse daar gelatene makkers dood geslagen waren. Spoeijden ons ten eerste van daar na de voornoemde Kaffers, die ons na hunne wijse onderhielden van spijs den tijd van volkomene twaalf maanden. Wanneer aldaar in een rivier aanquam het vaartuijgje waar meede hier zijn gearriveert, en van welkers stuurman permissie bekomen hebbende, de reijse herwaarts aan hebben voortgezet den 17 Aug. deeses jaars uijt genoemde rivier, hebbende intusschen nogh op een plaats aangeweest, en omtrent de drie duijsent ponden oliphants tanden getrocqueert tegens geel kopere ringen, halsarmbanden en kraalen. Zijnde dit vaartuygh langh 28 Engelse voeten en 9 dito wijt, en in Engeland volgens seggen van dien stuurman expres gemaakt, uijt een genomen en met het scheepje de Clapham Gally aldaar ter custe gekomen, ineen gezet om aldaar te handelen oliphantstanden, gelijk die natie sulx so wij uijt het volk verstonden, wel meer gedaan hebben en zullen doen. Belangende nu WelEdelen Heer Gouverneur de goederen van 't schip van deselve, vermits deesen bodem in zo korten tijd als gezegd aan stuk brak, zijn er veel aangespoelt en door de zee opgeworpen. Te meer het schip met paijl hoog water vast geraakt veel nader aan de wal is gebleven als bevorens meijnde; want het water gevallen zag men de ankerstok van het anker, welk den schipper had laten toegaan, wanneer het schip reets begon te stooten, boven water staan. Maar meest ligte goederen als kisten met lijwaten, thee, vleesch, spek en diergelijke, maar deselve alle en het mceste deel door de Inlandsche natie, die met duysende aanquamen in onsen weerwil weggenomen, gelijk zij ook de stukken van het schip al hebben verbrand, omme de yserwerken en koper magtigh te worden, behalven ook veele goederen door draij-stroomen de wal langs zeewaarts in dreeven; maar is op ons vertrek aldaar aan strant blijven leggen, een stuk metaal cannon 12 ℔ schietende, en vier eijsere dito's, benevens twee swaare en een werpanker, sonder meer van importantie, behalven drie matrosen van ons geselschap die de reijse door vreese van 't kleene vaartuijgje niet durfde ondernemen. Onder anderen levensmiddelen hebben daar gevonden seer goede vette runder beesten, gelijk er ook ongemeene schoone wijden is, bokken, hoenders. En van wild gedierte leeuwen, oliphanten, renosters, tij- | |
[pagina 199]
| |
gers, wolven, vossen, hazen, conijnen, eelanden, harten, buffels, zeekoyen. In meenigte steenbokken, wilde paarden, sulke bokken die bijna zo groot als koyen vallen. Van gelijke papegaayen, exters, kraaijen, bosduijven en tortelduijven, behalven nogh een menigte van dunder pluijm-gedierte, dat wij geen naam konden geven; gelijk er ontrent het verscheurend en roofgedierte veel is, dat niet konnen noemen. Weshalven geen levensmiddelen mancqueeren, want bovendien vind men er het graan, waaraf nog een wijnigh medegebragt en voorgemelt hebben, van 't welke die natie seer goed smakelijk en voedzaam brood weet te prepareeren. 't Selve met water op een steen tot deeg wrijvende, tot bollen gemaakt en dan gebakken ofte gebraden op vuur. Van moeskruijden hebben er niet gevonden als pompoenen, calbassen, en watermiloenen. Van de natie waar bij wij als gezegd nu bij 18 maanden gewoond hebben, konnen niet zeggen, als dat voor Kaffers moeten gehouden werden. Zijnde swart, kloek van postuur, plat van neus, en Kaffershaar hebbende. Hunne kleedinge is gemaakt van beestevellen op de wijse als de Hottentots, zijn tegens ons gansch niet quaadaartigh geweest, maar in tegendeel tragten te beweegen om daar nog te blijven, zodanigh op ons vertrek nog hebben moeten beloven dat over drie jaaren zouden wederom komen, omdat ons te gemakkelijker zoude laten vertrekken maar met de blanke Hottentots zijn se in een continueele oorlogh. Eijndelijck hebben aldaar onder gemelte caffers nogh gevonden zeeker Europiaan, denwelke volgens zijn zeggen wel tagtigh jaar oud, en toenmaals omtrent dertigh jaar geleden, aldaar mede met een Nederlandsch verongelukt retourschip (mogelijk Stavenes) gebleeven zoude zijn, en uijtgevaren in den jaare 1683 van de kamer Zeeland voor kok sonder het schip te konnen noemen, maar den schipper daar af was genaamt David Appelman. Hij is van geboorte een Fransman, en leeft daar na de wijse dier landaard wel vergenoegd. Maar of het van zijn naturel of geboorte voortquam, de kaffers hadde meer beleefdheid voor ons over, als desen oude man. Met hetwelke gedenkende aan UWelEdele Agtbare orare voldaen te hebben, ons de eere geeve met diep respect te onderschrijven in de qualiteijd van (onderstond) WelEdele Gebiedende Heere. (Lager) Uwe WelEdele alleronderdanigste geringe dienaren. (Was geteekent) F. Marchant, Frederik Janszn, en Gerrit van der | |
[pagina 200]
| |
Pijpen, (In margine) In 't Casteel de Goede Hoop den 8 September 1714. Accordeert. H. van der Meer Pietersoon. Eerst gesworen Clercq. |
|