Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel III. Tochten langs de Z.O.-kust en naar het Oosten 1670-1752
(1922)–E.C. Godée Molsbergen– Auteursrecht onbekendVerhaal van Theunis Gerbrantszn van der Schelling, geweesen stuurman op 't gestrande galjot de Noord. Nopende desselfs jongste togt en hoe 't is komen te verongelukken.Ga naar voetnoot1)Het galjot de Noord den 26en October 1689, uijt de Tafelbay zeil | |
[pagina 167]
| |
gegaan zijnde, ten eijnde om volgens bij geschrivte en monde gegevene instructie in de Bhay Falso sig schoon te maaken en te kielhaalen, en vervolgens daar vandaan sonder tijd versuijm sijn reis na de bhay Natal voor te setten. Maar al te harde S.O. wind en tegenstroom ontmoetende, wierd genoodsaakt den 30 do. 's avonds in de SaldaigneGa naar voetnoot1) ten fine voorsz. in te loopen: En naar dat 't sig schoon gemaakt hadde, ging het den 12 Novembs wederom onder seil, en kwam den 4 xbris voor de Bhay Natal en 's daags daaran behouden daar binnen. Hier trof men an drie man, te weeten: Jan Claaszn Ruijver van Delf, Jan Reneveld van Amsterdam, Jan Elders van Rotterdam, matrosen bescheiden geweest op de fluijt Stavenisse, by dewelke sigh onthield een caffer, gebooren in de MagoosesGa naar voetnoot2) na gissing 20 jaaren oud; de welke onder 't geleide van Jan Elders uijt sijn vaderland, wel honderd mijlen van de Bhay Natal geleegen vrijwillig en na lang smeeken en anhouden medegegaan en daar gekoomen was, om met hem een en deselve fortuijn te loopen. Nadat men hier de Bhay Natal en eenigh omleggende land van den kooningh of opperhoofd dier landen plechtelijck ten behoeve van d' E. Compagnie gekogt en dat op drie verscheide plaatsen op 't strand 's Compagnie's waapen in houte paalen gesneden, opgeregt hadde, is 't galjoot den 11 January t zee gestooken. Den 12e do. overleed Jan Reneveld an een kwijnende siekte, daar hij ruijm een jaar angegaan hadde. Den 15 do. kwam 't galjot in de soogenaamde Bhaij de La Goa, dog liet 't anker niet vallen, hoewel de grond goed bevonden wierd, en bleev dien nagt onder seil, dewijl 't geen bhay maar enelijk een bogt is, onbekwaam om schepen te bergen, dewelke voor de volle zee openlegt. In 't midden van dien 3 à 4 wakende klippen en ruijm sooveel in desselvs mond leggende. 's Anderen daags den 16e do. tegens den middag ging men uijt de bogt de la Goa met een O.wind, stijve topseils koelte W. ten Z. in zee. 's Avonds de cours om alle vuijligheeden te booven te loopen W.Z.W. stellende in verwagting met alsulke voortgang in korten de caab der Goeder Hoope te sullen beloopen, maar na gissing 14 mijlen van de westhoek de La Goa geseild hebbende, kwam men in 't derde glas van d' eerste wagt en tusschen 9 en 10 uuren 's avonds te stooten op een klippig rif, 't welk wel een vierendeel mijls verre van de | |
[pagina 168]
| |
vaste wal in zee uytsteekt, en bij laag waater meerend eels drooglegt. Cornelis Heeremans als stuurman hadde de wagt, en schipper Pieter Janszn Timmerman lam en siekelijk van lichaam, was pas een glas te vooren nog boven geweest, dog niet konnende de koude verdragen, was na beneden en ter kooy gegaan, als juijst 't galjot voorwinds met volle seilen, zijnde de wind nog oost en stijve topseils koelte, en de breefok op d' uijterste hoek van 't voorsz. rif bijna hoog en droog kwam sitten, 't welk anstonds lek en in 't ruijm vol waater geloopen zijnde, sogt ieder sijn lijf te bergen over de klippen. 's Anderen daags den 17 January keeren weer na 't wrak uijt 't welke men enig geweer, kruijt, en loot met weinig spek, vleesch en boontjes en wes meer ligt doende. 't Selve den 20 do. springen, maar alsoo 't seer hegt en weinig kruijt daar in was viel enelijk de besaansmast en de bakboords sijde in zee. Uijt het seijl van de besaan hadde men op 't strand 's daags na geledene schipbreuk een tent opgeslaagen, onder dewelke men tot den 23e do. bij malkanderen bleev en gins en weer Inlanders en leevensmiddelen gesogt en niet gevonden hebbende, besluijt men ten selvigen dage eer alle proviand kwam op te raaken, met alle man op te breeken, en soomen best konde an de Caab te koomen, zijnde in alles 18 koppen stark en met 8 snaphaanen en 6 pistoolen gewapend; hebbende den 21 do. de son in 't opkoomen op 't strand gepeild, en de miswijzing bevonden te wesen 16 gr. en 44 mint. N. westering, leggende op 20 gr. N.W. Dus dan, over stijle bergen en door naare wildernisse sonder een mensch an te treffen, tot den 29 January met malkanderen gemarscheerd hebbende, kwam men voor een breede rivier die door twee seer hooge en stijle bergen in de Mosselbhay loopt. Voor dese rivier stiet men 't hoofd en konden deselve niet overkoomen, dan twe matroosen, te weeten Jan Claaszn Ruyver en Jacob Swart. Den 31 January gevonden hebbende een bekwamer passagie, raakte men met alle man over de voorsz, rivier, doen ging de stuurman Cornelis Heeremans met negen man 't strand langs onder afspraak en belovte vooraf te gaan, om bijaldien hy enige Inlanders of corallen antrof, d'agtergeblevene aldaar in te wagten en hun Hottentots te gemoed te sullen stuuren, om sodoende wederom bij malkanderen te koomen, alsoo 't haar verveelde in geselschap van hun schipper te gaan, de welke wegens siekte en lammigheid niet wel met hun over wegh kost. Den 3 Febry. kwam de schipper met sijn bijhebbende vijff man voor een rivier, an de overkant van dewelke sij Cornelis Heeremans met | |
[pagina 169]
| |
sijn voorsz, manschap sagen, malkanderen met vuuren en zeijnschooten waarschuwende. Cornelis Corneliszn. Visscher swom anstonds tot haar over en kwam wederom terugge, nadat hij se gevraagd hadde of er kans was om met hun schipper en sijn verder geselschap bij haar te koomen, waartoe sij beloovden haar best te sullen doen. De schipper haar tot den avond van den 4 do. afgewagt hebbende, vernam niemand, also sij tegens 't gegeven woord vertrokken waren. Dies halven doende een boom in twee stukken kappen en daar uyt een vlot maaken, soo raakte hij nog nevens sijn geselschap met sonnenondergang over, alwaar se haar uijtrustende tot den 6 do. verbleeven, begeevende hun 's morgens wederom op reis, nadat se enigen voorraad van gekookte mossels hadden opgedaan. Den 13 do. uijt de Mosselbay geraakt zijnde, besloot de schipper landwaard in te steeken. Den 15 anvolgende ontmoet hij vijf Hottentots, dewelke niet bij hem begeerden te blijven, maar gingen strandwaard voort; enelijk wesen sij hem an den weg dien hij houden most, om bij volk te koomen, dies op hun seggen voortgaande kwam hij voor een seer hoog gebergte, 't welke hij niet konde overkoomen, oversulcx keerde hij weder na 't strand. Den 16 do. 's avonds in een bosch komende hoorden daar volk singen, op welk geluijd de schipper sijn stuurman Theunis Gerbrantszn. met den bootsman na derwaard sond, dewelke drie Hottentots met twe harer wijven bij hem bragten, die met sijn byhebbende volk tot haar negerie nog dienselven avond inkeerde, alwaar men voor 3 à 4 tinne knoopen weinig honing ruijlde, krijgende van haar waater om te drinken en vuur om haar daar bij te warmen, also 't 's nagts bitter koud was. Den 17 do. 's morgens een schaap van dese Hottentots tegens een stucq kooper geruijld hebbende, en terwijlse besig waren om 't selve te kooken en gaar te maaken, wierdense onverhoeds van dese Hottentots overvallen, mishandeld en van al 't haare beroovd en moedernaakt uijtgeschud, en terwijl de Hottentots doende waaren den buijt te deelen, verkroopen se haar in een naastgelegen bosch, in 't welk se haar wederom met hun vijven bij malkanderen versamelden, zijnde Dirck Janszn Klomp onder de Hottentots blijven leggen, moogelijk dewijl hij al te hard verwond, sijn makkers niet kost volgen. Een tijd lang dan hem te vergeevs ingewagt en gesogt hebbende, soo wierd de schipper met sijn volk te raade nogmaals na 'tstrand te keeren, alwaarse haar met weijnigh mossels en klipkoussen iets | |
[pagina 170]
| |
gestarkt hebbende, gingen se onder een boom tusschen de klippen vernagten. Den 18 do. 's morgens geen kans siende op een barre strand lang te konnen bestaan, sonder van honger, dorst en koude te vergaan, sloegen se te saamen den weg in langs 't strand, maar voor den middag ontmoetende dwars in haar weg een hooge en steile klip en de schipper geen moed nog kragten hebbende om denselve te booven te komen, soo nam de stuurman Theunis Gerbrants met den bootsman Cornelis Corneliszn Visscher en Samuel Davidszn jonge, hun afscheid van den schipper, die magteloos met sijn jonge Jurrian Hendrikszn van Harlingen op 't strand bleev zitten. Sij dan met hun drien tot den 27 Febry. over bergh en dal door bosschen en wildernis sonder de minste spijs dan eenige wilde worteltjes te nuttigen gesworven hebbende, bleev de bootsman voornt ook kragteloos op weg leggen, en sij met hun beiden voortgaande 't best se konden, raakten nog dienselven avond in een coral van de Cauwers Hottentots alwaar 's anderen daags capitein Dorra, bij ons Claas genoemd, hoofd der Sousequase Hottentots haar kwam vinden, die hun anstonds vleesch en melk tot spijs, en vellen om haar te dekken verschafte, gevende ordre an de Cauwers haar beide wel t' onthaalen en 't agtergeblevene volk op te soeken, en dat se hun beide 's anderen daags bij hem in sijn tent, twe mijlen daar vandaan gelegen souden brengen, alsoo se wegens swakheid dien dagh niet voort konden. Sij dan den 1 Maart bij capitain Claas gekoomen zijnde, en hem omstandigh hun wedervaaren verhaald hebbende, sond hij nogmaals wijd en sijd volk uijt om den bootsman en de verdere manschap van 't galjot de Noord op te soeken, dog tevergeefs, angesien se niemand vonden; middelerwijl schafte captn Claas lustig op, sulx sij hun kragten allengskens weder begosten te krijgen. Den 31 Marty braken sij met captn Claas op en trokken met hem na de Hessequase Hottentots om aldaar voor d' E. Comp. groot en klein vee, als ossen, koeijen en schaapen tegens tabaq te ruijlen, gelijk hij jaarlijx gewoon is te doen. Den 7 do. vervoegden haar daarbij hun Jan Claaszn van Delf gewesen matroos op de gestrande fluijt Stavenisse, gelijk gesegt is, mitsgaders Jacob Swart, beide heel en dal uytgeteerd en door de Houteniquas tot op 't hemd toe uytgeschud. Den 17 Marty met hun vier Nederlanders onder 't geleide van captn Claas voornt an de Breede rivier gekoomen zijnde, vonden aldaar ses Caapse vrij luijden met drie wagens, die haar met zeekoe- | |
[pagina 171]
| |
spek, brood en sout mildelijk te hulpe kwaamen en door welkers raad captn Claas de voorn. vier man na de Caab de Goede Hoop onder 't geleide van drie sijner Hottentots van geweer, gekookt spek en vier levende schapen versien opsond, alwaar se door Gods genade den 27 Marty gesond gearriveerd zijn. Dit bovenstaande verhaal verklaare ik ondergeschreeve Theunis Gerbrantsz van der Schelling, stuurman in dienst der E. Compie, bescheiden geweest op 't galjoot de Noord met d'opregte en sincere waarheid overeen te komen, onder presentatie 't gunt voorsz. staat ten allen tijde des versogt zijnde met gestaanden ede te sullen bevestigen. Aldus gedaan ter secretarie in 't Casteel de Goede Hoop den 8e April 1690, ter praesentie van H. Persijn adsistent, en George Albrecht Maxen soldaat, beide in dienst der E. Compie hier bescheiden die de minute deses als getuijgen nevens den comparant en mij secretaris hebben onderteikend. Het voorsz. verhaal den geweesen matroos op de gestrande fluijt Stavenisse, Jan Claaszn Ruyver van Delf, en met 't verongelukte galjoot de Noord van Terra de Natal onlangs geborgen, van woord tot woord wel en duijdelijk voorgelesen zijnde, verklaard hij sijne mannewaare woorden, al 't gunt daarin vervat en voor sooveel hij daar jegenwoordigh geweest is waar en waaragtig te zijn, onder praesentatie 't selve ten allen tijde des noods zijnde met plegtigen eede te sullen bevestigen. Dies ten oorkunde desen met eigen hand onderteikend, ter Secretarie in 't Casteel de Goede Hoop den 12 April 1690. Ter praesentie van Joan Blesius winkelier, en Jacob Joppe equipagiemeester, beide in dienst der E. Compie hier bescheiden, die de minute deses als getuijgen nevens den comparant en mij secretario onderteekend hebben. Concordat J.G. de Grevenbroek Secretaris.
Begin 1690 maakte men zich aan de Kaap ongerust over de Noord. Vrijdag 24 MaartGa naar voetnoot1) kwam er bericht uit Hottentots Holland dat de Noord gestrand was, vier mannen zich ‘an de Rivier sonder Eynd onthielden en niet wel kans sagen, om sonder onse hulp herwaard te komen, hebben sijluijden ten dien einde een Hottentot herwaard an afgevairdigd’. Izak Schrijver ging met 20 soldaten op zoek, waarbij zich ruim 10 burgers met 3 wagens aansloten. Ze hadden opdracht wraak te nemen indien | |
[pagina 172]
| |
mocht blijken dat een overval had plaats gehad. Naar de andere 14 man zocht de ‘Sousequase Hottentots Capn Dorha bij ons Claas genaamt’ tevergeefs.Ga naar voetnoot1) In Holland was men over het gebeurde ontstemd: ‘Het galjodt de Noort is soo als het ons toeschijnt schandigh versuymt; had men 't loot en verdere voorsightigheyt gebruyckt, het soude ontwijffelijck niet voorgevallen of geprecaveert sijn geweest, de fiscael soude sijn actie daer over hebben gehadt indien den stuijrman en het volck dat haer daer van heeft gesalveert sulcken miserablen toght niet hadde gehad, en soo veele daer van gansch ellendigh om 't leven waren geraeckt.’Ga naar voetnoot2) De lust tot Oostkust-tochten was voor lange tijd verdwenen. Het werd eind 1705 voor weer een ernstige poging gedaan werd. Het relaas van de tocht van het galjot de Postlooper volgt hier.Ga naar voetnoot3) |
|