Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel III. Tochten langs de Z.O.-kust en naar het Oosten 1670-1752
(1922)–E.C. Godée Molsbergen– Auteursrecht onbekendVoyage gedaan in den jaare 1688 den 19 October met het galjoot de Noord berstaande in 19 persoonen en gedistineerd om te gaan na de Bhaij de la Goa leggende op de Z.Br.- van 26 gr.Ga naar voetnoot2)Dingsdag den 19 OctoberDingsdag den 19 October naar de middag omtrent ten 6 uuren zijn wij met galjoot de Noord onder t zeil gegaan, na de bhaij Rio de la | |
[pagina 124]
| |
Goa de wil hebbende, stelde onse cours onder t casteel de Goede Hoop vandaan N.N.W., lagen in calmte en dreven soolangh tot dat wij de leeuwenstaart en de kop van den leeuw regt over malkanderen hadden, lieten vermits de stilte aldaar ons anker vallen en niet verder konnende komen, bleven wij daar tot 's anderen daaghs s morgens leggen. | |
Woensdag den 20 d.Woensdag den 20 d. s morgens met redelijk weer en een Z.O. wind ligten ons anker, stelde onse cours langs de wal tot dat wij den Hk. van den Hout baij langs streeks saagen, konde deselve niet boven seilen, wenden t over de andere boegh, stelden onse cours doen Z.W. tot s anderen daags s middags. | |
Sondag den 24 do.Sondag den 24 do. s morgens met moij weder en een Z.O. wind, dien morgen vertoonde sig bij ons een son eclipsis omtrent ten 5 uuren 38. 48 het midden bij ons sien ten 6 uuren 22 m. 48 secunde, smiddags gisten ons op de br. te zijn van 35. 38, de gegiste cours en veerheid was Z.W. ten W. 12½ mijl maar s middags hoogte genoomen hebbende bevonden ons op de br. van 36.0. en op de len. van 32.52; hier was t heel stil, lagen en dreven verwagtende wind. | |
Maandag den 25 do.Maandag den 25 do. s morgens met moij weer dreven nog al in stilte tot omtrent ten 10 uur voor de middag als wanneer wij den wind uijt den W. kregen, stelden doen onse cours Z.O. an, gisten ons te zijn op de br. van 36.8 maar s middags hoogte genomen hebbende bevonden wij ons op de br. van 36 en 20 soo dat wij 12 m. zuidker. waaren als wij gegist hadde oordelende daar uijt dat ons de stroom soo veel om de Z. gevoerd hadde. | |
Dingsdag den 26 do.Dingsdag den 26 do. s morgens met moij weer, de wind uijt de W. hand met stilte, de gegiste cours en verh. Z.O. 18 mijl, giste ons te zijn op de br. van 37.10 maar s middags hoogte genomen hebbende bevonden wij ons op de Z. Br. van 36.58 en op de len. van 33.55. soo dat wij 12 m. N. waren dan wij gegist hadden, bevonden door een avondpeilingh 1.6. N.W.teringh. | |
[pagina 125]
| |
de N. hand topzeilskoelte, de gegiste cours en verh. Z.O. 20½ mijl, gisten ons op de br. te zijn van 37.56 maar s middags hoogte genomen hebbende bevonden wij ons op de br. van 37 en 59 soo dat wij ons 3 m. Zker bevonden dan wij gegist hadden, betrouwde ons volgens de gebeterde cours en verh. op de leng. van 35 en 1, dien middags veranderde wij onse cours om alsoo de len. te beloopen van de caab das Anguillas en also ons reis te vervorderen. | |
Donderdag den 28 do.Donderdag den 28 do. s morgens met moij weer en een N.N.W. wind stijve topzeilskoelte, de gegiste cours en verheid O.Z.O. 42 mijl, gisten ons op de br. van 39.0. maar s middags hoogte genoomen hebbende bevonden ons op de br. te zijn van 38.33 en op de len. volgens gebeeterde cours en veerheid 37.38.; na de middag wierd t weer soo hard dat wij ons topzeil mosten innemen, doen kregen wij een smak water in dat niet anders meende oft galjoot soude gesonke hebben dog t rees ten laatsten weder op en kregen t door Gods genade te regten, tegens den a vond nam t weer wat af, lieten soo wat heen lopen tot s anderen daags s morgens. | |
Vrijdag den 29 do.Vrijdag den 29 do. s morgens met redelijk weer en een N.N.W. wind stijve topzeilscoelte, de gegiste cours en veerheid 37¾ mijl, s middags hoogte genomen hebbende bevonden wij ons op de br. van 38.38 soo dat wij ons 5 m. Zker bevonden dan s daags te vooren, behoudende de l. volgens de vertrouwde cours en veerheid van 41.37. | |
Saterdag den 30 do.Saterdag den 30 do. s morgens met grauw weer seer buijig met variable winden schietende uijt en in dan om de N. dan om de Z., de gegiste cours en veerheid 0.5 gr. Nl. 35⅔ mijl, gisten ons op de br. te zijn van 38.39 en op de len. van 44.39, s middags en konden geen hoogte bekoomen vermits de grauwe lugt en duijsteragtigh weder t geen ons dien geheele nagt bij bleev. | |
Sondag den 31 do.Sondag den 31 do. s morgens met redelijk weer en een W.Z.W. wind, de gegiste cours en veerheid t zedert den 29 tot dato deses was 0.1 ⅔ mijl, meende nog op de br. te zijn van 38.38 maar s middags hoogte genoomen hebbende bevonden wij ons op de br. van 37.18 soo dat wij 1 gr. 18 m. Nkr waren als wij gegist hadden zijnde onse cours Nk. gevallen dan wij gegist hadden, vermits wij dien nagt wat Nk. voor 't giepenGa naar voetnoot1) mosten houden, gisten ons op de len. van 47.43, lieten doen O.N.O. anloopen om alsoo wat meerder breete van't land te bekoomen, dien nagt was t redelijk weer, en liep de wind wat Zker. | |
[pagina 126]
| |
November.
| |
Dingsdag den 2 do.Dingsdag den 2 do. s morgens met redelijk weer en een Z.Wt. wind konden niet hooger zeilen als Z.Z.O., de gegiste cours en verheid t zederd den laatsten tot dato deses was O.N.Ot. 3½ gr. Nl. 50 mijlen, gisten ons op de breeten te zijn van 35.51 maar s middags hoogte genomen hebbende bevonden ons op de Z.Br. van 35.34 soo dat wij 17 mijl Noordlr waren als wij gegist hadden en op de lengte van 51 en 23, even naar de middagh liep de wind Wt.N.Wt. waren als doen genoodsaakt om te wenden liepen derhalve N. an. | |
Woensdag den 3 do.Woensdag den 3 do. s morgens met graauw weer en harde regen buijjen en sware winden, duyster weer en een O.N.O. wind, de gegiste cours en verheid N.O. 6 gr. Nl. 18½ mijl, gisten ons op de breete te zijn van 34.36 en op de L. van 51.6, na de middag wierd t weder swaarder en nam hand over hand an soo dat wij onse baasaan mosten innemen, lieten 't soo den gehelen nagt met de fok en t groot zeil heenloopen tot s anderen daags s morgens. | |
Donderdag den 4 do.Donderdag den 4 do. s morgens met grauw weer en harde regenbuijen en swaare winden uijt den O.N.O. seer variabel dog bleev al omtrent de Wt., de gegiste cours en verheid Z.Ot. 2 gr. Zker 21½ mijl, gisten ons op de breete te zijn van 35.39 en op de Len. van 52:19, tegens den avond liep de wind naar t N.Wt., stelden doen onse cours N.Ot. an tot s anderen daaghs s morgens. | |
Vrijdag den 5 do.Vrijdag den 5 do. s morgens met moij weer en een Wt.N.Wt.wind topzeils coelte, in de voormiddagwagt setten wij onse fok weder bij met ons topzeil maar mostend tegens de middagh de wind wat te hard door koelde wederom innemen, de gegiste cours en verheid zedert den 2 do. was N.O. ten Ot. 3 gr. N.ker 34¾ mijl, maar s middags hoogte genomen hebbende bevonden ons op de Z.Br. van 34:20 en op de lengte van 53:39. | |
[pagina 127]
| |
Saturdag den 6 do.Saturdag den 6 do. s morgens met mooij weer en een N.Ot. wind, een van onse quartiermeesters met name Willem Christianse schoot met een elger in opgaan van de son 8 dorados en een vliegende visch vloog in onse fok, de gegiste cours en verheit N.O. 25½ mijl, gisten ons op de bre. te zijn van 33.8 maar s middags hoogte genomen hebbende bevonden ons op de Z.Br. van 32.35 soo dat wij 33 m. Nl. bevonden dan wij gegist hadden, gisten ons op de L. van 55.5 maar also wij volgens onse course so Nl. niet en waaren soo bemerkte wij dat het an onse cours passen moesten schelen, ten anderen soo remarqueerde wij dat ons de stromen hier verleid hadden, stelden daarom mijn besteck op 54.35 lengte volgens de gebeeterde cours en verheit. | |
Sondag den 7 do.Sondag den 7 do. s morgens met mistig weer en een N.N.Ot.wind dog wat fariabel, was dien voorleden nagt ook soo geweest, tegens den middag koelden wat op soo dat wij genoodsaakt waaren ons topzeil in tenemen, dien morgen bevonden wij an en morgen peilingh 17 gr. miswijsing N. westeringh, verleide onse compassen op 17.45, de gegiste cours en verheid O.N.O. 18⅔ mijl, dien namiddag konden wij geen hoogten bekoomen vermits de donkere lugt, s agtermiddags begon t weer wat an te nemen met swaare buijen, s nags nam t hand over hand an met sware donderbuijen soo dat wij genoodzaakt waaren om een bijlegger te maaken, lagen bij tot s anderen daags s morgens. | |
Maandag den 8 do.Maandag den 8 do. s morgens met hard weer als vooren, tegens den middag begon t weer wat af te nemen, setten onse basaan en kluiffok wederom bij, de wind schoot wat naar t N.Wt. dog variabel met een betrokken lugt, s middags en konde geen hoogte bekoomen, d' gegiste cours en verheid O. ten Z. 10½ mijl, gisten ons op de Br. van 32.15 en op de Len. van 56.48, naar de middagh wierd het heel stil, mosten t laaten drijven tot in de dagwagt, als t begon te dagen soo begon t weer wat te koelen. | |
Dingsdag den 9 do.Dingsdag den 9 do. s morgens met een betrokken lugt, de wind uijt den N. Wt. topzeils koelte, tegens den middag wierd t heel stil, mosten t laaten drijven, s middags konde geen hoogte bekoomen, de gegiste cours en verheid N.N.O. 2 gr. Nker. 6 mijlen, gisten ons op de br. te zijn van 31.52 en op de leng. 57:0, bleven nogh als in calmte drijven en dat met variable winden. | |
[pagina 128]
| |
was O.N.O. 6 gr. Ok. 31 mijl, gisten ons op de Br. te zijn van 31.34 maar s middags [hoogte] genomen hebbende, dog niet al te goet overmits de duijstere lugt, bevonden volgens die hoogte meting op de Br. 31.15 soo dat wij 19 m. Nker waaren dan wij gegist hadden, gisten ons op de Len. van 56.51 m. | |
Donderdag den 11 do.Donderdag den 11 do. 's morgens met reedelijk weer en een N. Wt. wind stijve topzeilscoelte, dien gehele nagt waijdent soo geweldigh dat wij onse zeilen mosten innemen, de gegiste cours en verheid van dit etmaal was N.O. 33½ mijl en gisten ons op de Br. te sijn van 30.33, de gegiste cours en verheid sederd den 6 do. was N.O. ten 0.65 mijl, s middaghs hoogte genoomen hebbende soo bevonden wij ons op de ZBr. van 29.48 soo dat wij 35 m. Nker. waaren als wij gegist hadden, de veranderde lengte was 4:0, soo dat stelde te wesen op de len. 59.0, nademiddagh begon t hart te koelen uijt den Wt. soo dat wij het dien gehele nagt mosten bijleggen. | |
Vrijdag den 12 do.Vrijdag den 12 do. s morgens met redelijk weer beginnende t selve wat af te nemen, de wind uijt den Wker. hand met stijve topzeilscoelte setten der onse zeilen wederom bij, de gegiste cours en verheit was N. 21 mijl, gisten ons op de Br. van 28.27 maar smiddags hoogte genomen hebbende soo bevonden wij ons op de Zbr. van 28.44 soo dat wij 17 m. Zker waaren dan wij gegist hadden, behoudende de len. volgens onse gebeterde cours van 59.0., smiddags stelden wij onse cours van hier N.N.Wt. heen also wij onse gedestineerde plaats van ons af hadde naar gissing 101 mijl N.Wt. ten Wten., s avonds bevonden wij door een avondpeilingh 16 gr. 39 m. N.W. tringh, zijnde het dese nagt heel stil tot s andere daags morgens. | |
Saterdag den 13 do.Saterdag den 13 do. s morgens met tamelijk weer en een Z.Z.Wt. wind, smorgens pijlde wij de son op t compas en bevonden derselve opgang 44 gr. besuijdent O., de gegiste cours en verheit des smiddags was N.N.Wt. 19 mijlen, giste ons op de Br. van 27 en 32 maar hoogte genomen hebbende, so bevonden wij ons op de Br. van 28.0. soo dat wij 28 m.Zker waaren als wij gegist hadden, s avonds bevonden wij door een ogtent en avondpeilingh 20 gr. N. Wteringh soo dat onse cours en gissingh geweest is N.N.W. ½ streek Wl., lietent die gehele nagt soo doorstaan tot s anderen daags. | |
Sondag den 14 do.Sondag den 14 do. s morgens met mooij weer en een Z.Z.O. wind labbercoeltje, s morgens de son gepeild hebbende bevonden wij volgens den voorleden avondpeilingh 20 gr. N.W., stelden onse compassen daarop, de gegiste cours en verheid sedert den 13 do. N.N.Wt. 3¼ gr. Wl. 23½ mijl, gisten ons op de Br. van 26.35, s middags hoogte | |
[pagina *12a]
| |
Behoort bij Werken uitgegeven door de Linschoten-Vereeniging Deel XX.
Kaart 3 DELAGOA BAAI, ZO-Afrika Opname a/b galjoot ‘de Noord’, Nov.-Dec, 1689. N.B. Op nagenoeg ½ der ware grootte. - Op het origineel (Alg. Rijks-Arch. No. 103, suppl.) geteekend op een net ‘Gedruckt by Wilhelm Blaeu’, zijn tal van kompassen met elkaar kruisende kompaslijnen gedrukt. Lith. J. Smulders &, den Haag. | |
[pagina 129]
| |
genoomen hebbende bevonden ons de Zbr. van 26.35 also onse gegiste en vertrouwde cours met malkanderen overeen kwam, waren doen volgens die cours in L. veranderd 45 m. soo dat wij ons stelde op de lengte te wesen van 57.41, na de middagh begont wat hart door te koelen, tegens de nagt nam t weer hand over hand an soo dat wij genoodsaakt waaren onse brede fok in te nemen, lietent so met kleine zeile doorstaan en om de Wt. heenloopen. | |
Maandag den 15 do.Maandag den 15 do. s morgens met mooij weer settender onse zeile wederom bij, de wind schoot naart N.N.Wt. met een labbercoeltje, konden niet hooger zeilen als Wt. ten N.; doender omtrent 4 glaasen in de voormiddagh wagt uijt waaren sagen wij land, peilden het van ons af Wt. ten N. omtrent naar gissing 15 a 16 mijl, het welke hem vertoonde met kleene lege ronde bergjes, oft eijlandjes waaren; de gegiste cours en verheid was N. Wt. 26½ mijl, gisten ons op de br. te zijn van 25.44 maar s middags hoogte genoomen hebbende bevonden ons op de Z.Br. van 26.0 soo dat wij 16 mn.Zker waaren als wij gegist hadden, stelde ons op de L.te zijn van 56:10, setten onse cours Wt. ten N. naar t land, dog souden naar mijn opinie beeter geweest zijn, als dat wij onse cours N.Wt. angesteld hadden vermits ik bemerkte dat ons de stroom naar de Z. toe perste; naar de middagh omtrent 4 uuren naar 8 mijlen geseilt te hebben en ongeveer een mijl van de wal zijnde, vertoonde hem t land heel toe met lege sandduijnen; hier sagen wij een gat, t geen wij meende in te loopen, hielden dierhalven met malkanderen raad, maar de wal nader[en]de sagen als dat t selve seer nauw en eng begon toe te loopen, vonden dierhalven met malkanderen goed, om langs de wal te loopen tot de buijtenste Hk. van de caab St. Marie, van dit gat tot de caab St. Marie strekt sig de wal O. ten N. en Wt. ten Z. omtrent 1½ mijl, tot op de Hk. St. Maria. Op dese Hk. strekt een rift uijt regt N. ¼ mijl van t land, dit rif is meest van steen, de klippen kan men genoeg boven water sien, liepen hier op een musquet schoot buijten om tot dat wij hetselve van ons af hadden Wt. ten Z. ½ mijl op 8 vadem water; van hier liepen wij regt Wt. an tegens een zandplaat over, die sigh Z.Wt. en N.O. strekte, hier vonden wij 3½ vaam water; een mijl van dese plaat omtrent zijnde soo liepen wij N.Wt. ¼ mijl, hier vonden wij 4. 5.4½. 3½. 4.5. vadem en soo voort schoone santgrond tot naar den Hk. D. toe, hier liep een kil door dese sandplaat makende met het hoogste waater soo een gat en loop met leeg water heel droogh; van hier een ¼ mijl N.O. ten O. tot de Hk. van dese sandplaat omtrent ⅙ mijl van deselve, bevonden wij 4 vaam water sandgrond, hier liep mede een gat ofte kil | |
[pagina 130]
| |
die sig meest O. strekte, dit maakte soo twe eilandenGa naar voetnoot1); hier sagen wij van ons Wt. waards dog wel so Zl. een schip an d andre zijde van t sandige eijland, meende als dat het een Portugies was maar nader vernamen wij dat het een Engelsman was, van dese punt D.Ga naar voetnoot2) liepen wij N. ten Wt. an tot dat wij D. van ons af hadden regt Z. ½ mijl, bevonden op dese cours niet meer dan 11. 12. 15 a 18 voet water en dat omtrent het leegste water, dit was een sandplaat al waar men t leegste water niet minder dan 11 en 12 voeten op gevonden wierd; van hier ¼ mijl bevonden wij 7. 8. 7 a 6 vadem, over die bank peilden wij den Hk. D. van ons af Z. ⅘ mijl dat op 8 vadem water schone sandgrond; van hier liepen wij ¾ ml.Ga naar voetnoot3) Z.W. an tot regt voor Hk. EGa naar voetnoot4), hier bevonden wij 7 a 8. 6 a 7 en dan weder 11. 12. a 14 vadem tot op 7 a 8 vadem schoon sandgrond, hier peijlde wij den Hk. D. van ons Z.Z. Wt., af 3¼ mijl, liepen doen Z.O. ten Ot.Ga naar voetnoot5); op dese cours vonden wij 11. 12. 13 a 15 vadem tot op 7 a 8 vadem schone sandgrond, hier peijlden wij den Engelsman van ons af O. ten Z. omtrent 2¼ mijl, stelden doen onse cours regt op hem an; op dese coers liepen wij ½ mijl alsoo wij de gronden niet te veel vertrouden, stelden t doen regt O. ten Z. an ¾ mijl bevonden de gronden overal met veel droogten, soo dat wij op dese cours op verscheide plaatsen 9. 10 a 11 voet bevonden en wederom 3. 4 a 5 vadem water schoone sandgrond tot dat wij het bewesten den Engelsman setten ½ mijl van hem op 7 vadem waters schone sandgrond en ½ mijl van t land, hier kwamen wij omtrent na den middagh ten 9½ uuren op 7 vaam ten anker. | |
Dingsdag den 16 do.Dingsdag den 16 do. s morgens met moij weer en een Z.Ot. wind, die morgen kwam den stuurman van t Engels schip an ons boord, vragende met beleevdheid wat schip en van waar wij kwaamen, t geen hem gesegt wierd, vragende wij hem t selvde van s gelijken, t geen hij ons so ten naaste bij seijde dog konden wel bespeuren dat t een lorrendraijer was alsoo hij daar te ruijlen lagh en an de wal een tente ofte huijsje opgeregt hadde, alwaar hij een man gesteld hadde die koopere ringen voor hem goot wel ter swaarte van 8 pd.; hier is t wit lijnwaat, koopere belletjes, koopere korallen en van die koopere penningen in grooter waarde; gingen dien morgen an de wall om te sien of wij daar eenig goed konden ruijlen, maar konden die tijd niets be- | |
[pagina 131]
| |
koomen als wat fruijt, hier an de wal sijnde so wilde onse boekhouder enige inwoonders an ons boord [laten]gaan, t geen sij wel doen wilde dog begeerde mij so lange in reserve te houden, tot dat sij weder soude koomen, naar de middagh kwam onse boot weder an land en onse boekhouder met den quartiermeester Willem Christiaanse gingen naar den koning Jan Jaques toe om van hem verversing te versoeken, maar konden niet anders bekoomen dan een bokje en mosten hem daar en boven een vereering geven van een halv stuk Guinees lijnwaat en twee ps. cleetjes; kwamen dien avond met den bok weder an boord. | |
Woensdag den 17 do.Ga naar voetnoot1)Woensdag den 17 do. s morgens met mooij weer en een Z.Ot. wind, dien morgen stuurden mijn onse schipper met toestemming en goedvinden van onse officiers met d'Engelsche boot die an de vaste wal uijt ruijlen gingh om met een de gronden te peilen en het land te besigtigen, staaken van ons schip regt Wt. an ⅛ mijl op 2½ vaam water, van daar Wt. waards ½ mijl 5½ vaam, van dese bank Z.Wt. 2 mijl lag nog een andere, tusschen dese beide bevonden wij 8.9. 10½ a 8 vadem water schoone sandgrond, van daar N. an peijlden wij den Hk. D.Z. ten Ot.Ga naar voetnoot2) 1¼ van ons en den Hk. E. te weeten den Hk. van t vaste land van ons af Z. ten Wt. 5½ mijl, dit is de Hk. Z. van t vaste land; hier vonden wij een bank, die sig strekte N.N.O. en Z.Z.Wt., dese bank ging regt van ons schip af wel 4½ mijl; op dese buijtenbank was een groote droogte, van hier peijlden ik ons schip N.O. 1½ mijl van ons af, dese bank strekte meest Z. en N. omtrent 4½ mijl al waar ik en den Engelsche schipper sijn overgegaan, omtrent 4 m. ongeveer een mijl 12 a 13 vadem goede sandgrond en dat ⅛ mijl van de wal te weeten de wal van t eijland, dese wal strekt meest Z.Z. Wt. en N.N.O.; hier loopt een kil langs de wal omtrent een musquetschoot van t land, dese kil is ⅛ mijl breed en int midden 10. 12 a 9 vadem diep tot voor een Hk. vant eijland die men heet den Hk. van Cascadoa; dese wal is heel vlak met sandstrand en op sommige plaatsen met Lalariboomen beset. Van dese Hk. strekte hem het land meest Z.Wt. en N.O. ½ mijl, dit peijlden wij van ons Z.Z.O. af ¾ mijl en ons schip N.N.O. 1¾ mijl en de andere buijtenste Hk. Z. ten Wt. 5 mijlen te weten de Z. Hk. van de bhaij; op dese plaats bevonden wij 2 vaam en met het leegste water niet meer dan 6 a 5 voet, dit loopt met springteij heel droog; van daar Wt.waards dese bank op isser 5 voet waater, met gemeen thije soo loopt dit droog; dese bank loopt meest Z. en N. omtrent 3 mijl. | |
[pagina 132]
| |
Donderdag den 18 do.Donderdag den 18 do. smorgens met mooij weer gingen wij weder van dese bank af naar dat wij hier den geheelen nagt ten anker gelegen hadden, stelden onse cours N.N.O. heen, ¼ mijl vertierd hebbende soo vonden wij een smal killetje omtrent ½ kabels lengte breed en diep 2 a 2½ vaam; dit killetje loop in de baij van Cascadoa alwaar Jan Jakes woond en loopt tusschen t eijland en de vast wal uijt; in dese kil is altijd met het leegste waater 15 a 14 voet. Van hier op 5 vadem water leggende peijlden wij voorgen. Hk. van ons af Z. ten Ot. 4½ mijl, hier peijlden wij een Hk. met roodsand van de vaste wal die digt an t gat leijd dat tusschen het eijland en de vaste wal doorloopt Z.O. ten Ot. 1¾ mijl van ons af, hier scheen een rivier in te loopen maar verder koomende soo was t een bhaij, de N.Hk. van ons af hebbende Ot.Z.Ot. ½ mijl. Dit eijland strekt meest N.Ot. en Z.Wt., op dese peijlden wij de punt B.Wt.Ga naar voetnoot1) van ons omtrent 1¾ mijl; dese punt maken te samen een groot bhaij ofte inham; van dese Wl.punt ⅛ mijl N.N.Ot. heen is 2½ vaam water goede kleijgrond, van daar dwers over ⅛ mijl tot an de vaste wal is t weder heel droogh. Tegens den avond kwamen wij an de vaste wal bleven dien nagt daar leggen, ik, en d'Engelsche gingen omtrent 3½ mijl over land om te sien wat daar volk woonden, vonden t volk seer minsaam, gingen met haar weder na de strand alwaar wij verscheide van d'inwoonders vonden, die tusschen de banken visch met hun assagaijen liepen vangen, dese waren mede seer beleevd en minsaam, wilden ons bij haaren capt. brengen, het wij consenteerde, gingen derhalve met haarl. na haaren capt. toe, die sij noemde Monte Calaco; hierbij koomende verschrikte ik van wegens sijn persoon, omdat hij omtrent 3 voeten langer was dan ik, en een soo vervaarlijk gesigt hadde dat men er wel voor geloopen souden hebben. Dese koninklijke persoon was met de koors beseten, dierhalven hadden sij hem het gehele lijv overal doorsneden en gekurven als een visch t geen sij meende dat hem tot sijn gesondheid soude strekken en moesten ik nevens de schipper hem de pols voelen, sig inbeeldende dat hem t selve veel souden baaten gelijk hij ons des anderen daaghs liet weeten, sendende ons daarom in teken van dankbaarheid een groote pot met bier t geen sij daar van haar koorn maaken,Ga naar voetnoot2) mitgaders seeker fruijt die de sinaasappelen seer gelijken, maar sijn soo niet, want sijn van binnen met groote pitten en van buijten met een harde schorsse beset en groeijen an groote boomen met lange smalle bladeren en dunne | |
[pagina 133]
| |
takken; dese vrugt is groot over sijn diameter ongeveer 3½ duijm en is van smaak gelijk een verrotte wijnappel; an dese wal groeje verscheide vrugten die rood van coleur zijn de vaderlandsche blauwe pruijmen gelijk, gelijk dese groeje an groote doornenboomen. Hier is ook mede verscheide goed timmerhout als geelhout en rood iserhout en geel peerenhout het caabse niet ongelijk, mitsgaders een soort van baijenhout waarvan de inwoonders haar schuijtjens maaken die sij dan met bast van boomen an malkanderen naijen en met roode kleij digt maaken. Hier wassen ook mede waterlemoenen, pompoenen, ananassen en pattattos die seer goed zijn; hier vald verscheide soort van goet dat sij inbantjeGa naar voetnoot1) noemen, is een partheije swartagtigh en partije castanje bruijn van coleur, hier vald ook amber de Noord, hier is ook veel visch van veelderhande soort, als mede groote zeekoeijen die sig tusschen de banken in de killen onthouden en koomende niet op de wal dan om te drinken alsoo haar kost op de banken groeijd, zijnde een seker soort van zeegras dat daar seer veel op do. banken groeijd. | |
Vrijdag den 19 do.Vrijdag den 19 do. s morgens met redelijk weer en Z.Ot. wind, bleven nog an de vaste wal leggen vermits den grooten cap. ons beloovd hadden twee beesten te senden een voor ons en een voor den Engelsman maar hij vergat het, laatende ons weeten, alsdat het te veer was om te brengen vermits de verre weg; dien agtermiddagh kwam de schipper met onse schuijt bij ons an de vaste wal en hadden den cap. van den Z.Hk. gesprooken; dese plaats leijd een mijl van t gat af te weeten het gat dat tusschen het eijlandGa naar voetnoot2) en de vaste wal doorloopt, op dese plaats peijlden ik onse galjoot van ons af Wt. N. Wt. 6 gr. N.ker 3½ mijl, hier woonden een kleine kooningh. Nademiddagh kwam den koning bij ons, wiens naam was Poto Calaco, hier ruijlden den Engelsman wat gomme, die sij inbantje noemen, ook ruijlden hij wat hoenders, goede pattattos en waterlemoenen; an dese plaats en was geen water dan alleen een weinigh dat men [uit] de grond moest graven en dan was t heel grondig en lelijk van smaak. | |
Saturdag den 20 do.Saturdag den 20 do. s morgens met mooij weer en een Z.Ot. wind bleven daar nog leggen, hier en kwam anders niet te ruijlen als wat fruijt, resolveerden dierhalven om naar de middag te vertrekken en om de bhaij van Monte Calaco te besigtigen en aldaar de gronden te visiteren gelijk wij naar de middagh omtrent ten 2 uuren daar van dan zeijl gingen, stelden onse cours van daar N. ten Ot. ⅙ mijl over | |
[pagina 134]
| |
een bank alwaar wij niet meer bevonden dan 4 voet water; hierover zijnde soo vernamen wij een kil alwaar wij met het hoogste waater 18 voeten schoone sandgrond bevonden. Van hier Wt.N.Wt. langs dese kil bevonden wij 16 a 17 voet waater op dese cours, ⅙ mijl van daar Z. Wt. ten Z. ⅛ mijl vonden wij 10 voet water; van daar 1/10 bevonden wij 16 voet water, van hier Z.Wt. 1/10 bevonden wij 16 voet water schoone sandgrond, doen peijlden wij den Hk. G. te weten de Z.Hk. van t landGa naar voetnoot1), dit lag van ons af Z.Wt. 2¾ mijl; van hier 1/10 Z. Wt. bevonden wij 19 voet, van hier 1/9 mijl Wt. 21 voet, van hier Wt. ten N. 1/20 mijl bevonden wij 21 voet schoone sandgrond, doen kwamen wij weder op een bank, dese was ongeveer breed 50 roeden; hier over zijnde bevonden wij 2 vaam water, dese bank strekte sig O. ten N. en Wt. ten Z.; de banken in dese bhaij van Monto Calaco strekken sig altemaal O.N.O. en Wt.Z.Wt. ongeveer 1½ mijl en maken met malkanderen de somme van 12 banken, so groote als kleene, want daar leggender 7 ande Z.sijde en 5 an de N.zijde van de kil. In dese kil is altijd met het leegste water nog 11 a 12 voet water en 1½ mijl van t gat Z.Wt. is maar 4 voeten waater, hier peijlden wij den Hk. B. van ons af N.Wt. 1¼ mijl tot op 6 voeten waater; op dese cours liepen wij 3/4 mijl tot digt an de Hk. B. op 11 voet water en ⅛ mijl van Hk. B. af, dese Hk. B. is de Z.Wt. Hk. van t eijland en 1/4 mijl van de Hk. B. daar is maar 4 voet water, doen hadden wij den Hk. van ons af N. ten Wt. 1/16 mijl, peijlden doen den Hk. G. van ons af. Z. ten Wt. en N. ten Ot. 5½ mijl en den Hk. R.N. ¾ mijl; een musquetschoot van t land, bevonden wij 10 voet water Hk. R. is een zandhoek van hier Wt.N.Wt. ¼ mijl tot op 5. 6 a 7 voet goede zandgrond, hier vonden wij weder een kil die sig N. ten Wt. en Z. ten Ot. strekte hier wast met halfwassen water 3 vaam in, peijlden van dese plaats den Hk. F.Ga naar voetnoot2) zijnde mede een Hk. van t eijland N.N.O. van ons af 1¼ mijl hier vonden wij 6 vaam water doen wast omtrent t hoogste water en met het leegste water soo is hier 4¾ vadem waater, dese kil is 1/10 mijl breed, van hier dwers over soo kwamen wij weder op een bank met 10 voet water, hier peijlden wij den Hk. D. van ons af N. ten Ot. 2½ mijlGa naar voetnoot3) en dat op 9 voet water, dit loop met springtheij heel droogh gelijk ook meest alle dese banken, die sig strekte Z.Wt. ten Z.N.Ot. ten N. ¾ mijl van den Hk. B.O.Z.Ot. en Wt.N.Wt. 1 mijl is 6. 7 a 8 vadem water met gemeen thije. | |
[pagina 135]
| |
Sondag den 21 do.Sondag den 21 do. smorgens met moij weer en een weinigh betrokken lugt lagen nog van den Hk. B. Ot. N. Ot. op 7 vaam water ¾ mijl van t land, sagen doen over al rontsom het land; dien dag hadden onse quartiermeester Willem een parthije goed geruijld dat de inwoonders Inbantje noemen omtrent 8 a 9 pd., tegens den avond ging onse sergeant wederom an de wal bij t volk dat op t eijland geposteerd was in een tent en stuurde met sons ondergang met de schuijt 5 flaminquen an boord die onsen bergwerker geschooten hadden; dese nagt was t seer lelijk weer met donder, blixem en een Nl.wind. | |
Maandag den 22 do.Maandag den 22 do. smorgens met regenagtigh weer dog niet van te beduijen, de wind als vooren; nademiddag passeerden ons een Portugies vaartuig met een parthije swarten en 3 Portugiesen, welke naar de vaste wal uijt ruijlen gingen, nademiddag ging onse schipper an t eijland bij ons volk om te sien of daar nog wat te ruijlen viel t geen al reedelijk was, komende tegens den avond weder an boord, dese avond weerligten en donderent alhier soo geweldigh, dat het scheen of hemel en aarden vergaan souden. | |
Woensdag den 24 do.Woensdag den 24 do. smorgens met mooij weer en een Z.wind bleven daar nog al leggen en onsen sergeant met het volk waren nog al an de wal om te ruijlen; dien morgen ging ik en den schipper mede an de wal, peijlden de droogtens die dwars van onse galjoot en tusschen de wal lagen bevonden deselve drie in t getal te zijn; op het land gekomen zijnde soo peijlden wij ons galjoot van ons af Wt. Z.W. ende Z.Hk. van t land te weten de buijtenste Hk. van d'Oost wal Z. ten W. 4 gr. Wl. omtrent 4 mijl en het Engelse schip N. 7 gr. Wl.; de bhaij van Jan Jakes strekt sig meest N. ten W. en Z. ten O. en loopt omtrent een mijl het land in, met verscheide inhammen, de Wt.zijde van t land strekt meest N.O. en ZWt. | |
Donderdag den 25 do.Donderdag den 25 do. s morgens met moij weer en een Zden wind dien morgen ging ik weder met 2 man langs de wal te weten de Wt. zijde van t eijland om de stranden te visiteeren, gongen langs de strand tot an de derde Hk., hier peijlden wij het galjoot van ons af Z.Wt. ten Z. 1⅚ en t Engels schip 1⅛ mijl van ons af N.N.Wt. 4 gr. Westl. en den Hk. van t eijland daar den Engelsman voor lag te weten het Oliphantseijland N. omtrent 1 mijl en d'O.Hk. van t land dat is het Eliphantseijland N.N.O. ¾ mijl en de buijtenste O.Hk. van de sandplaat N.O. 5 gr. Ol. 2¾ mijl van hier een thiende mijl N.N.O. an | |
[pagina 136]
| |
gingen boven op de wal op een van de hoeken die seer stijl was, van daar peijlden wij de Wl. Hk. van de bhaij van ons N.Wt. ten N. naar gissingh 7 mijl het Engelse schip N.Wt. ten N. 5 gr. Wt. 1½ mijl; van hier gingen wij wederom door t land om naar ons boord toe te gaan, en vonden in onsen wegh veel negerijen met verscheide huijsjens die ons seer minnelijk onthaalden met fruijt en van haar bier. In dese passage soo sagen wij bij een inwoonder een steen waarvan so hij seide het eijser haalden, dese steen was seer blauw en donker agtigh van coleur, dog viel op dit eijland niet, maar an de vaste wal so hij seijde; gingen van daar naar onse tent waar wij nademiddagh ten 5 uuren kwamen, gingen tegens den avond an ons boord; dese nagt heeft het wat geregend en geweldigh gedonderd. | |
Vrijdag den 26 do.Vrijdag den 26 do. des morgens met redelijk weer en een Zl. wind met een betrokken lugt, dien morgen ging onse schipper weder an de wal om den capt. van t eijland te spreeken alsoo den capt. Jan Jakes had laaten weeten alsdat hij des anderen daags bij ons wilde koomen, maar hij en verscheen niet wegens eenig belet soo dat onse schipper des avonds weder an boord kwam. | |
Saturdag den 27 do.Saturdag den 27 do. s morgens met redelijk weer en een N.O. wind, dien morgen ging ik en den sergeant met 4 man om de Z.Hk. van de bhaij te visiteerenGa naar voetnoot1) om te sien of daar geen rivieren met vers water waaren en met een de gronden te peilen, stelden onse cours van t galjoot regt Z. an 1/16 mijl en van daar Z.Z. Wt. 1/12 mijl, op dese cours en verheid vonden wij overal 8. 7. 6 a 5 vadem water; van hier onse cours veranderende liepen doen Z. ten Wt. ¼ mijl, hier leggende soo peijlden wij het gat tusschen het eijland en de vaste wal van ons af O.N.O. 4 gr. 01. 1¼ mijl en an de Wt. zijde van ons lag een bank ongeveer ½ mijl, hier liepen wij tusschen twe banken door, van hier liepen wij Z.Z.Ot. op ½ mijl; op dese cours en verheid vonden wij 5. 4. 3. 6 a 5 vadem waater, doen stelden wij onse cours regt op de Z.Hk. an Z.W. ten W. tot op 10 vadem water van hier tot op 12. 13 a 18 voet water, hier peijlden wij het galjoot van ons af N. 2¾ mijl, doen bevonden wij weder 4 vaam water; van hier 1/16 vonden wij 10. 12. 13 voeten waater, hier strekte hem de wal N.O. en Z.Wt., hier verthoond hem een bergje met twe kleine bulten gelijk een kemels rugh; van hier Z.W. ½ mijl bevonden wij 2.3. a 2½ vaam water doen peijlden wij het galjoot van ons af N.N.O. 5 gr. Ol. 3½ mijl en t mid- | |
[pagina 137]
| |
den van t gat dat tusschen de vaste wal en t eijland leid N.Ot. 8 gr. Ol., dese cours behoudende tot dat het gat toe was, hier vonden wij 1½ vaam waater, van daar Z.Z.W. ½ mijl tot op 2½ a 2⅙ vaadem, hier peijlden wij het galjoot van ons af N. ten Ot. 5 gr. Ol.; dese cours behoudende van Z.Z.W. 3 mijl kwamen wij regt voor een gat of bhaijtje t gene an d' Oostzijde met root sand langs heen bedekt was en wij een half mijl van de wall zijnde bevonden daar 5. 4. a 5 vadem waater, peijlden doen den Hk. van t eijland daar ons galjoot voor lag van ons af 6 mijl N.N.O. wel soo N.; doe liepen wij deze bhaij Z.Z.O. en dat op 5. 4. a 6 vadem water regt in t gad is 4. 5. 4. a 4½ vadem water, hier loop het gat Z.Z.O. op 5. 4. 6. 4 a 3½ vadem en dan weer O.Z.O. 3 vadem kleijgrond en ⅕ mijl verheid O.Z.Ot. dan weder 4½ en 3 vadem dan Z.Ot. 1/9 mijl tot op 3 vaam regt tegens een zandbank over ofte sandpunt; an de N.Wt. zijde van dese sandpunt loopt een inham, hier waaren veel zeekoeijen. In dese baijGa naar voetnoot1) an de Z. zijde leid een soute rivierGa naar voetnoot2) die wel 2 mijl het land in loopt, liepen die wel 2 mijl op, vonden daar anders niet dan sout water. In dese rivier waaren verscheide zeekoeijen, de rivier was overal met boomgewas langs heen t geen meest lalarie boomen waaren, dese rivier ten eijnde zijnde liep ik met den sergeant mitsgaders nog 2 man het land omtrent een mijl in maar vonden geen menschen, dog wel spoor, dit was een schoone landsdouwe overal met bosschadie, boomgewas en kleine vlakke heuvelen beseth dog het land was een weinig zandagtigh, wij dan nietwes als land siende gingen weder naar onse schuijt en soute rivier tot in de bhaij, maakten ons leger bij de sandpunt, bleven dien nagt daar leggen meende een zeekoeij te schieten maar die beesten wat schuw zijnde en konde haar niet op schoot bekoomen. | |
Sondag den 28 do.Sondag den 28 do. s morgens met wat regen en een Z. wind liepen weeder uijt dese bhaij, stelde onse cours Z.Wt. naar de Z.zijde van de bhaij; dese bhaij was omtrent ¾ mijl wijd en in de midden gekoomen zijnde stelden wij onse cours Wt.Z.Wt. 1¾ mijl regt tegens een sandhoek met rood sand; hier kwammen wij een quart mijl besuijden van daar ¼ mijl N.N.Ot. ¼ mijl tot an de voors. roode Hk., van dese zandhoek peijlden wij de Z.Wt.Hk. van die bhaij van ons af O. ten N. 6 gr. Z. 1 ⅘ mijl en van hier peijlden wij dwers over de Z. bhaij Z.O. en een halv mijl alwaar hem verthoonde een bergje met een heuveltje gelijk een stompe toorn, dese Z.bhaij is heel rond en overal met lalarieboomen beseth die wel ⅛ mijl int water staan, dit land is overal | |
[pagina 138]
| |
heel vlak; voor dese roode Hk. leijd een bank die omtrent 2 mijl lang is en een mijl breed, in dese Z. bhaij is met gemeen thije deur den bank 11. 12. a 13 voeten waater en allemaal kleijgrond; an dese roode Hk. bleven wij dien nagt leggen en daar kwamen 3 a 4 inwoonders bij ons daar wij wat hooning van ruijlden, gingen dien nagt in onse schuijt slapen. | |
Maandag den 29 do.Maandag den 29 do. s morgens met mooij weer en een Z.Ot. wind met stilte, gingen weder van dese plaats af en stelde onse cours N.Wt. ¾ mijl langs de wal op 7 a 8 voeten waater tot op een Hk.; van dese bhaij peijlde we een ander Hk. an dieselvige wal, van ons af N. ten Wt. ongeveer 2 mijl, hier ¼ mijl in dese bogt zijnde kregen wij een soo grooten stortregen en een soo'n harde wind, dat wij genootsaakt waaren het voor onse dregh ten anker te gooijen, liepen gevaar om te stranden en souden in de boomen te land gekoomen hebben en misschien wel van t volk verdronken, hier omtrent 1½ uur gelegen hebbende begon t wat op te klaaren, gingen weder onder zeil, stelden onse cours dwers over vermits wij de wal daar wij van meningh waaren langs te loopen, niet konden bestevenen, kwamen omtrent tegens den middagh an de overwal zijnde d'O.zeijde van de bhaij, hier gekoomen zijnde peijlde wij den rooden Hk. van ons af Z. Wt. ten Westen 5 gr Wlk. 2½ mijl en den Hk, die wij te vooren N. ten Wt. 2½ mijl van ons af gepeijld hadden, peijlden wij hier Wt. ten N. 5 gr. N. 3 mijl; de westwal is overal met lalarie boomen beset en geen gelegentheid om met boots off schuijten an te koomen, waar dese peijlinge geschiede daar was een killetje dat het land omtrent een halv mijl inliep, hier was sout water in, hier kwam een inwoonder bij ons die seer oud was, want hij hadden een grijsen baard, van dese ruijlden wij wat vis om te eten, dese berigten ons als dat daar omtrent geen volk woonden maar wat verder om de Hk. die N. ten Oosten van ons was, hier woonde volk en daar waaren bokken en coebeesten genoeg, soo hij ons seijde; bleven hier leggen tot s anderen daags, dese nagt heeft het wat gedonderd, sonder regen. | |
Dingsdag den 30 do.Dingsdag den 30 do. smorgens met mooij weer en een N. wind, met sons opgaan vertrokken wij van dese plaats met half wassend water, stelden onse cours langs de wal die sig meest N.Ot. strekte ¾ mijl, van hier stelden onse cours N.O. ten Ot. langs de wal tot dat wij kwamen an een eijlandGa naar voetnoot1) dat hier om de Hk. leijd en is van grauwe coraalsteen; van hier peijlden wij ons galjoot N. Wt. ten N. 3¼ mijl, hier waaren wij weder in de kil daar ons galjoot in lag, hier bevonden wij | |
[pagina 139]
| |
7. 8 a 9 vadem water, langs de Oostwal leggende verscheide banken die met springtheij meest droog lopen; na de middagh omtrent 5 uuren kwamen wij weder an ons boord. | |
December 1688.
| |
Donderdag den 2 do.Donderdag den 2 do. s morgens met redelijk weer en een Z.O. wind ligten ons anker en settent na de overwal, te weeten naar de Wt. sijde, stelden onse cours N.N.Wt. en peijlden in dit vaarwater de gronden en bevonden Wlk. van onse voorige plaats 12. 13 a 11 vadems water; omtrent ¼ mijl verheid van hier Wt.N.Wt. ¼ mijl bevonden wij 7 a 8 vadem, hier lieten wij het wat drijven om den Engelsman in te wagten, dreven omtrent ¼ mijl Z. an, hier bevonden wij in t vaarwater goede sandgrond 7. 8. 6 a 5 vadem water; hier peijlden wij t eijland van Jan Jakes van ons af Z. Ot. ten Otn. vonden hier 5 vadem waater goede sandgrond, doen dreven wij Wt. an 1/18 mijl op 5 vadem water goede sandgrond, hadden doen t middenste van Elephants eijland van ons af O.N.Ot. ¾ mijl; hier bevonden wij 11. 12 a 13 vadem waater goede sandgrond van hier W.Z.Wt. 1/16 mijl 12 vaam, hier lieten wij den Engelsman agter ons om loopen, stelden onse cours van hier N.Wt. 1/9 mijl; op deze cours bevonden wij 11. 12. 10. 9. 8. 7 a 6 vadem goede sandgrond, doen liepen wij N.Wt. ten Wt. 1/12 mijl op 7 vadem waater, van daar een quart mijl Wt. ten N. bevonden wij 10. 9. 7. 6. 4. 3 en dan weder 5 vadem, van daar ⅛ mijl Wt.N.Wt. op 7. 9. 10 a 8½ vadem van hier Wt. an ½ streek Zl. ¼ mijl 9 a 10 a 9 vadem goede sandgrond van hier Wt. ten Z. 1/9 7. 8. a 7 vadem, van daar stelden wij onse cours Wt.Z.Wt. ½ mijl, hier peijlden wij t Oliphantseijland van ons af O. ten N. 2¾ mijl, liepen nog al Wt.Z.Wt. aan en dat al op 7. 8 a 9 vadem goede sandgrond; van hier deselvige cours ⅓ mijl bevonden wij nog al 7. 8 a 9 en 7 vadem water van hier Z.Wt. ten Wt. ⅛ mijl 10. 11 a 13 vadem, van daar ¼ mijl Z.Wt. ten Z. op 7 a 6 vadem doen weder Z.Wt. ⅙ mijl op 6 vadem, van daar ⅓ mijl op dieselve cours 5 vadem en dan 4½ mijlGa naar voetnoot1), van hier dieselvige cours ⅛ op 4 vadem en 3½ vadem kleigrond Z. Wt. 1/15 mijl op 3½ vadem dieselvige cours ⅕ mijl 2½ vaam tot op ⅓ van de wal; hier was een gat ofte bhaij die sig uijt en in | |
[pagina 140]
| |
strekten Z.O. en N.Wt.Ga naar voetnoot1), dese wal daar wij doen waaren strekte sig N. ten Ot. en Z. ten Wt. van ons schip af, ieder Hk. omtrent van ons af 2½ mijl; dit land over dese wal liep met groote bogten en was overal met lalarieboomen beseth, is vlak land; hier ging den sergeant soo dra ons anker in de grond lagh an de wal met 2 a 3 man met onse bergwerker om te sien of daar geen goed te ruijlen was of wat daar te doen waar; weder an boord koomende na t verloop van 2 uuren soo hadden sij anders niet gevonden dan wat waterlimoenen en kallabassen, hier was digt bij de strant versch waater dat in kuijlen sting, na de middag ligten wij ons anker zijnde omtrent 4 uuren en liepen die bhaij in alwaar wij t inkoomende regt in t gat 12 voeten water bevonden, op dese verheid omtrent ⅛ mijl, dit was kleijgront en seer sagte grond; liepen doen het gat N.Wt. in tot tusschen beijde hoeken omtrent in de midden; hier vonden wij 3. 4. 5. 6 a 7 vadem afgaande grond tot dat men omtrent een musquetschoot binnen de Hk. is, dan begint het dieper te werden en krijgt men 7. 8 a 9 vadem waater tot op 14 vadem, dan is men heel binnen ongeveer een mijl in t gat, dan legt men op 14. 15 a 16 vadem waater en dat met doot theij, dese peijling is gedaan met doot thije want met springthije soo is buijten voor t gat op de bank 3½ vaam waaterGa naar voetnoot2). | |
Vrijdag den 3 do.Vrijdag den 3 do. smorgens met mooij weer ging ik met den schipper an de wal mitsgaders den sergeant om te sien wat daar te doen was of te ruijlen; wij an land koomende soo vonden wij d inwoonders op het strand staan met wat fruijt, welke ons berigten als dat sij beesten genoegh hadden, maar waaren daar seer duur mede want sij wilde 10 vadem guinees lijwaat voor een osje hebben, soo dat wij sonder goed weder naar boord moesten gaan, bleven dien dag an ons boord. | |
Saturdag den 4 do.Saturdag den 4 do. smorgens met redelijk weer en een Z.Ot. wind, dien morgen ging ik en den schipper wederom an de wal om te sien of men wat konden ruijlen maar te vergeefs, omtrent tegens 10 uuren ging ik en den sergeant met den quartiermeester Willem Christiaanse mitsgaders nog 4 man om de Soute rivierGa naar voetnoot3) die in dese bhaij lag te besigtigen, liepen die omtrent 4½ mijl op en bevonden die heelemaal sout water te zijn en groot en diep genoegh om door t galjoot in te komen, meest overal 3½ vadem waater zijnde en in de mond | |
[pagina 141]
| |
omtrent ⅓ mijl wijt en op veel plaatsen 8 a 9 vadem water; dese rivier is overal langs heen met boomen beset en dat meest lalarieboomen en op sommige plaatse met geel Iserhout seer bekwaam tot sparren op huijsen want sij wel 30 a 40 voeten lang zijn en omtrent 4 a 5 duijm dik en wel meer; langs dese rivier legt een parthije lands omtrent een mijl breet an wedersijde dat met springthije onder water loopt; dit dan besigtigd hebbende gingen met d ebbe weder na ons boort alwaar wij snagts omtrent ten 10 uuren kwamen. | |
Sondag den 5 do.Sondag den 5 do. smorgens met redelijk weer dog een weinigh regen met een Z.Ot. wind, dien morgen kwamen d inwoonders bij ons met verscheide vrugten te koop; dese vrugt is gelijk die van t eijland hetwelk sijn grote ronde appelen en roode pruijmen die de inwoonders frume noemen, hier ruijlde onse schipper wat inbantje voor d'Ed. Compagnie. | |
Maandag den 6 do.Maandagden 6 do. smorgens met tamelijk weer en een Z.Ot. wind, dien morgen bleven wij daar nog leggen, d inwoonders kwamen weder an ons boord met fruijt en melk, de schipper en onse sergeant ruijlden weder wat inbantje voor d Ed. Compagnie en het volk ruijlde wat melk voor stukjes oud lijnwaat. | |
Dinsdag den 7 do.Dinsdag den 7 do. s morgens met redelijk weer en de wind uijt den Zl. hand, smorgens ging onse schipper weder an de wal om te sien of een beest konde ruijlen also d inwoonders daarmede op t strand stingen, maar de schipper an de wal koomende soo en konden sij met malkanderen niet overeenkoomen vermits den koning daar al te veel voor hebben wilde, want hij eijsten 10 vadem guinees lijnwaat voor een beest soodat onse schipper sonder het beest weder an boord kwam. Na de middagh ging ik en den sergeant mitsgaders den quartiermeester Willem weder na de Soute rivier om die verder op te gaan en te visiteeren, stelden dierhalven ons cours van 't galjoot Wt. en Wt. ten N. an omtrent 1 mijl tot in t gat van de rivier; hier bevonden wij regt in t gat 3. 4. 5. 6. 7 a 8 vadem goede kleijgrond, het gat inloopende Z.Wt. en dat regt inde midden daar heeft men 8. 7. 6. 5 a 3 vaam waater, hier leijd een bank met coraal steen, dese is omtrent ½ cabels lengte breed, hier is nog altijd 3 vadem op; hierop zijnde dan bevind men weder 4. 5. 6. 4 a 2½ vaam waater, hier loopt een andere rivier in die sig Wt. anstrekt; als men dese rivier 3½ mijl opvaart dan heeft men soet water, van dese rivier dwers over tot op 1½ vadem daar leijd een sandplaat, maar soo men regt midden in t vaarwater houd dan heeft men niet minder als 5 a 4 vadem water tot dat men komt voor twee eijlandjes; hier loopt het canaal wat digt | |
[pagina 142]
| |
onder de wal, hier is 7 a 8 vadem en dan weer 7. 6. a 5 vadem diep; an wedersijde van t canaal leggen langhs heen ande wal zandbanken en de wal is overal met lalarieboomen beseth, an wedersijde van de rivier loopt het land wel ½ mijl onder waater, is altemaal kleijgrond sonder steenen; desen agtermiddagh regende het seer geweldig so dat wij t niet konde gaande houden, alsoo de schuijt geduurigh vol water regende, soo dat wij genoodsaakt waren om an de wal te loopen en een groot vuur te maaken t geen wij deden, drogende soo weder ons goet en ons geweer; hier meende wij wat rijst te kooken en terwijl wij doende waaren om hout te kappen en ons goet te droogen, soo kwamen d'inwoonders bij ons haar seer beleevd betoonende en in schijn van vrundschap ons helpende hout halen en terwijl onse ketel met rijst op t vuur stont te kooken en wij onse schuijt voor de dreg leggende, d'eene hier mede, d'andere daar mede besig was, zijnde het al omtrent 8 uuren in den avond als wij wat meenden te eeten so hadden d'inwoonders onse ketel gestoolen, wij liepen haar wel na maar vermits sij veel snelder in t loopen dan wij waaren so konden wij deselve niet agterhalen, sijnde alsdoen genoodsaakt om dien avond droog broot met water t geen ons niet ontbrak t eeten en continueerden den regen nog al tot den morgen. | |
Woensdag den 8 do.Woensdag den 8 do. 's morgens met redlijk weer de wind uijt den Ol. hand, gingen dien morgen omtrent ten 11 uuren met de vloed van daar, hadden dien voordemiddagh nog an de coral geweest om te sien of wij onse keetel niet weder konde krijgen maar te vergeefs want soodra als wij in de coral kwamen namen sij haar geweer in de hand en loogende als dat sij die keetel gestoolen hadden en overmits wij hier geen geweld dorsten maken gingen wij vandaar weder na onse schuijt, hier komende so kwam ons 5 a 6 van d' inwoonders naloopen en wij ruijlden wat inbantje van haar, gingen weder met de vloed van daar na boven de rivier op, stelden onse cours van daar ¼ mijl O.Z. ⅓ Wt. ½ Wt.N.Wt. ⅛ Wt.Z.Wt. ⅙ Z. ten Wt. 1½ Wt. ten Z. ⅙ Z.Wt. 1/10 Z.Z.O. 1/9, hier was overal 5 a 4 vadem water, vandaar Z. ten W. 1/10 Wt.Z.Wt. 1/12 Z.Z.Wt. ⅛ O.Z.Ot. ⅙ Z. ten W. ½; hier koomende en het thije verlopen zijnde moesten wij hier blijven leggen alsoo het tegens den avond gingh, meende hier een zeekoeij te schieten als so er haar in dese bogt wel 5 a 6 vertoonde, maar de vloet te hard gaande konden wij haar niet op schoot krijgen; ten anderen soo was het dese nagt sulken harden weder met regen en donder dat het scheen of hemel en aarde soude vergaan hebben; des avonds gingen wij an de wal wat rijst te kooken en gingen dien | |
[pagina 143]
| |
nagt in ons schuijtje leggen also wij ons an de wal niet vertrouwden, sagen hier geen inwoonders. | |
Donderdag den 9 do.Donderdag den 9 do. smorgens met redlijk weer dog een weinig regen en een Z.O. wind, gingen met de vloet weder naar boven, mosten dit oproeijen; hier vonden wij een riviertje met vers waaterGa naar voetnoot1) dat niet liep dan als tgeregend hadden, meende hier met de schuijt in te roeijen maar door dien t soo geweldig liep mosten wij weder terugh; van hier Z.W. ten W. ⅕ tot an een Hk., dese liep Z.Z.O. ¼ Wt. ¼ Z. Wt. ⅙ Z. Ot. ten O. ⅓ Z. ⅕ Z. ten Wt. ¼ Z. ten O. ⅓, het theij hier weder verloopen zijnde mosten doen de thije stoppen; hier schoot een van t volk een zeekoeij maar bleev onder waater leggen; hier kwamen d'inwoonders bij ons met wat hoenders en callabassen, pattattos, mitsgaders boontjes; dese berigten ons dat van haren koningh Tembie uijtgesonden waaren, willende dat wij met haar souden gaan dogh alsoo den avond begon te vallen, ende nagt op handen was, resolveerden wij om des anderen daags met haar te gaan slaande haar versoek dierhalve met beleevdheid af, waarop sij weder na haar koning gingen en wij bleven dien naght daar voor onse dregh leggen; dese nagt wast soo een hart weder met regen, donder en wind verseld dat het scheen of hemel en aarde souden vergaan hebben, duurende t selven tot den morgen. | |
Vrijdag den 10 do.Vrijdag den 10 do. s morgens met mooij weer de wind uijt den Zl. hand, die morgen d' inwoonders weder bij ons om te ruijlen met boontjes, inbantje en een kleen bosje hennip t geen sij in plaats van tabak rookenGa naar voetnoot2); dit land is hier seer vrugtbaar en overal met bosschadie beset en tusschen met plantagie bezaeijt en voort overal met schoon gras versien daar men tot de dije toe door gingh, het geboomte is hier door den band heel krom, haar lengte van omtrent 14 a 13 voet en op de stam 16 a 17 duijm dik, hier staan ook verscheide boomen daar d' inwoonders haar canootjes van maaken, zijnde 15 a 16 voet lang en ongeveer 3 voet dik en sijn binnen heel breed uitgehold, soo dat daar wel 14 a 15 man met bekwaamheid in sitten kan, gelijk ik verscheide maal gesien hebben; hier was ook verscheide aard van gevogelte als geele fluijtende vogeltjesGa naar voetnoot3) lange staarten hebbende en hier en daar met blauwe plekken versiert; dese maken haar nesten over t waater al hangende in de boomen alsoo voort onge- | |
[pagina 144]
| |
dierte bevrijd te zijn; dit land is seer volkrijk en sijn dese menschen door den bank seer groot van statuur en minsaam om mede te handelen; bleven hier tot den middagh alsoo de vloet niet eerder kwam, gingen van daar omtrent een uuren, stelden onse cours Z. an ¼ van hier Z.Z.O. ¼ Z. ten Ot. ½ Z. ten Wt. ½ N. ten Ot. 1/10 Z. ten Wt. 1/9 Z. ten Ot. Z.Wt. ⅛ N.Wt. 1/12 Z. 1/15 Z.Wt. 1/15 Z.Z.O. 1/15 Z. ¼ Wt. ⅓ Wt. Z.W. ¼ O. ten N. 1/20 Wt. 1/15 Wt.N.Wt. ½; hier kwamen wij savonds omtrent ten 10 uuren, hadden al dien weg moeten roeijen, hier konden wij niet verder koomen vermits de vloed verloopen was, hier was t vol zeekoeijen meenden der een te schieten maar alsoo het wat te helder weer was en sij ons vernamen soo en kwamen sij niet op de wal en int waater was geen kans vermits de harde stroom, dogh daar wierd er een gekwetz maar soodra hij de schoot gevoelde gingh hij onder waater soodat wij daar niet van en kregen; vonden hier geen menschen en vermits het nagt zijnde wij nogh geen end sagen en dat de rivier hier heel nau begon toe te loopen, resolveerden wij met de laatste ebbe wederom laag te gaan, gingen dierhalven die naght weder na omleeg tot s anderedaags s morgens ten 4 uuren. | |
Saturdag den 11 do.Saturdag den 11 do. smorgens ten 4 uuren kwamen wij weder bij het Vers riviertjeGa naar voetnoot1), hier bleven wij leggen totdat de vloet verloopen was, kookten wat boontjes voor t volk; hier kwamen d' inwoonders wederom bij ons met hoenders en boontjes, gingen van hier weder na omlaag, namen twee van de inwoonders mede om ons de weg te wijsen om bij den koning te koomen gelijk zij ook deeden; kwaamen daar naar de middagh omtrent ten drie uuren, bleven daar met ons schuijtjen en ik, den sergeant met den quartiermeester Willem Christiaensz gingen op na den koningh die omtrent ½ mijl het land inwoonden, van dese rivier hier gekoomen zijnde soo vonden wij den grooten koningh niet thuijs alsoo hij met den Engelse capt. naar sijn boord was, maar den onderkoningh kwam bij ons die wij een kleedje schonken alsoo t hier gewoonte was dat men wat schenken moesten; tegens den avond kwam den grooten koningh met den Engelse capt. thuijs en verhaalden ons dat hij an ons boord hadde geweest ende dat onse schipper hem een ½ stuk guinees lijnwaat geschonken hadde, daar hij mede scheen te laggen, wij vereerden hem een van onse halsringen voor een van sijn kinderen, een soontje zijnde van omtrent 7 a 8 jaren, maar de Engelse capt. schonk hem een pistool met een snaphaan, mitsgaders 6 stukjes lijnwaat ieder van omtrent 12 ellen | |
[pagina 145]
| |
lang, soodat hem de geschenken van den Engelsman vrij wat angenaamer waren dan d' onse en maakte den Engelsman hem soo wat wijs, soo dat onsen haring daar gantsch niet braaden; dien dag spraaken wij met den koningh hem te kennen gevende dat wij van sins waren gemeenschap met hem te houden ende dat onsen koning op hem versogt om met ons te ruijlen ende dat hij ons soude te kennen geven wat sijn gading was, t geen hij ons met beleevdheid te kennen gav, seggende dat witte corallen daar best waaren en geel kooper want hij hadde selven een halsring om sijn hals van omtrent 9 a 10 pd., namen alsdoen ons afscheid van hem met haar gewoonlijke beleevdheid. Dit volk is mede seer groot van statu en seer minsaam want desen koning was 7 engelse voeten lang en was dog niet ongeproportioneert van lighaam, gelijk ook meest al dat volk; omlaag bij onse schuijt gekoomen zijnde zoo ruijlden wij daar wat boontjes, dese boontjes groeijen onder d' aarde, ook ruijlden wij hoenders en wat Inbantje die daar mede vald; hier vallen mede oliphantstanden dog seer weinigh, als mede verscheide renocershoorns. Dit land is vol boomgewas van verscheide soorten als geelhout het Caabs seer gelijk en ook een soort van rood Iserhout en lalariehout, alsmede een soort van wit Iserhout alwaar d' inwoonders haar canootjes van maaken die door den bant lang sijn 12 a 14 voet en onder wel 3 voeten breet door den bant; hier groeijen menigten van pompoenen en waterlimoenen, callabassen en veelderhande vrugten die d' Inwoonders tot haar spijs gebruijken en in haar bier doen, t welk sij van koorn maken t geen een goede smaak heeft, hetselve is heel wit; dit koorn dat hier groeijd is heel kleen en groeijd gelijk de milje. Hier bleven wij dien nagt in de rivier ten anker leggen en den Engelsman ging met den koning na sijn palleis vernagten; dese nagt was t redelijk weer. | |
Sondag den 12 do.Sondag den 12 do. smorgens met mooij weer de wind uijt den Nl. hand, bleven daar nog omtrent tot ten 10 uuren totdat d ebbe ging, gingen terwijl weder na den koningh toe hem seggende dat wij Hollanders waaren die hun Flamingos noemde, t welk hij verstaan hebbende soo was t hem kwalijk de pijne waard om met ons te spreken, want hij vraagde den Engelsman of hij met ons spreken wilde, welke wel in onse presentie seide als dat wij goed volk waaren, dog wat hij in onse absentie dede konden wij wel denken. Eindelijk quam t sijn koninklijke majesteit te passe om met ons een weinig te spreeken, staande van sijn koninklijke setel op, dat een groot bloq was t geen in de eerste 30 jaren niet gekapt was; een weinig met hem gesprooken hebbende soo deden wij ons beklag van wegens het ont- | |
[pagina 146]
| |
schaaken onser ketel, waar op hij ons ten antwoord gaf dat hij daarvan niet en wist en was omtrent even soo veel of wij tegens den oven gaapten also het hier al dievje en dievjes maat was, also t volk hier seer dievagtig is, tot den koning inkluijs; en wij geen apparentie siende om onse ketel weder te krijgen, namen ons afscheid van den koning en gingen weder na onse schuijt, vertrokken omtrent ten 10 uuren, hadden regt in de wind, roeyden omtrent 2 mijl. Hier kregen wij de thije tegen, bleven hier leggen; hier viel de coe op de regter zijde want als wij hier kwamen en geen menschen sagen, so vonden wij een partije seer goeden honing, maar een weinig hier geweest zijnde so kwamen daar een van de inwoonders die desen hooningh daar geborgen hadde en siende als dat het nesje geroovd was, soo sag hij soo vrundelijk als een oirwurm; en pratende tegens ons so merkte hij dat wij t gedaan hadden en bragt ons bij een mantje met slangen of palingen en krabben, meende dat wij die van hem soude ruijlen, maar ter contrarie liepen daarvan wegh, stelden hem te vreden, hem een stukje oud lijnwaat gevende. Het thije weder verlopen zijnde gingen wij van daar naar ons galjoot alwaar wij omtrent snagts te 11 uuren kwamen. | |
Maandag den 13 do.Maandag den 13 do. smorgens met mooij weer en een Z.Ot. wind, dien morgen met d'ebbe ligten wij ons anker om na de Versche rivierGa naar voetnoot1) toe te loopen en die omtrent Z. ten Ot. van dese afleid. Stelden onse cours van hier regt Z.Ot. an, maar vermits t heel stil was soo moesten wij tgat uijt drijven en boegseeren; het gat uijt sijnde soo bekwamen wij wat koelte, liepen al Z.Ot. heen tot dat wij den N.Hk. van de bhaij daar wij uijtgeloopen waaren N.Wt. van ons af hadden ⅓ mijl en dat op 4 a 4½ vaam goede zandgrond van hier Z.Ot. aan tot dat wij de Hk. van ons af hadden ½ mijl; hier bevonden wij 3 a 2½ vaam waters, onse cours al Z.Ot. an stellende, vonden in dit vaarwater de diepte van 2½ vaam, soo lang tot dat wij de vorige Hk. van ons af hadden N.Wt. ten N. 1 mijl; hier vonden wij 2 a 3½ vadem, van den Hk. Z.Z.Ot. 1½ mijl vind men niet meer dan 2½ vaam voorts onse cours al Z.Ot. vonden overal een diepte van 2. 3 a 2½ vadem; doen peijlden wij den voorsz. Hk. van ons af N.Wt. ten N. 1 ⅓ mijl; hier vonden wij 8. 7. 5. 4. 3. 2 a 1½ vaadem, hier bleven wij sitten op het sand tot het hoogste waater, bragten een werp uijt; hier peijlden wij den Hk. N.N.Wt. 2¾ mijl, bleven dien nagt hier sitten tot smorgens. | |
[pagina 147]
| |
af koomende soo bevonden wij weder 3. 4. 5. 6 vadem, N.Ot. an omtrent ½ mijl vonden wij 5 vaam, dit droogden op tot 3 vaam, doen liepen wij Z. an ⅓ mijl; van daar vonden wij 2. 3. 4 vadem, van daar dese kil volgende liepen wij doen weder Z. ten Wt.; op dit vaarwater vonden wij 4. 5. 6. 7. a 8 vadem tot op 9; van daar Z.W. ½ mijl vonden wij 8. 6. 5½ vaam; van daar weder Z.Ot. tot op 4 vaam doen liepen Wt. an ⅓ mijl, vonden aldaar 6. 5. 2. 1½ vaam; hier konden wij niet verder vermits ons de gronden onbekent waaren, liepen doen Z. an omtrent ¼ mijl; hier bleven wij weder vast zitten op 8 voet waater, saten op de bank die regt voor dese rivier leijd; dese loopt met spring heel droog en met gemeen thije soo is daar 9 voet water op; hier bleven wij sitten tot savonds omtrent ten 9 uuren wonden doen het galjoot weder af tot op 3 a 4 vadem, bleven dien nagt daar leggen. | |
Woensdag den 15 do.Woensdag den 15 do. smorgens met mooij weer ligten ons anker hetwelk dien nagt vrij wat doorgegaan was, soo dat wij met het agterschip weder vast saaten in de modder, maar het anker thuijs gewonden hebbende soo waaren wij daar weder aff, stelden onse cours Z. aan, maar t galjoot niet op de regte zijde willende vallen, raakte weder an de grond, dog kwam terstond daar weder daaraf, stelde onse cours Z.Wt., vonden de kil tusschen de banken. In dit canael is overal 4. 5 a 7 vadem, liepen doen de rivier Z.Wt. in, digt langs de Wt. wal regt in de mond ist 7. 6. a 5 vaam, men moet meest de Wt. wal houden alsoo t daar dieper is; liepen dien avond tot op 5 vaam ten anker, lietent daar leggen; savonds in den donker kwam een van d'inwoonders met een canootje an ons boord en bleev dien nagtaldaar. | |
Donderdag den 16 do.Donderdag den 16 do. smorgens met moij weer en een Z. Wt. wind ligten ons anker en gingen onder seil, laveerde de rivier op; int midde van dese rivier leid een zandbank, hier liep deselve Z.Z.Wt. omtrent ¾ mijl, liepen hier langs de oostkant bevonden de diepte van 3. 4. 3. a 2½ vaam en heel digt an d' oostwal 2. 1⅙ vaam, men kan hier niet over laveeren van wegens die bank die in de midden leid, men loop dese rivier so langh op tot dat men daar niet meer kan uijt sien, dan is men op 5 vaam en twee mijl; in deselve bleven dien nagt hier. | |
Vrijdag den 17 do.Vrijdag den 17 do. smorgens met mooij weer en een N.W. wind; omtrent ten 7 uuren ligten wij ons anker, liepen de rivier weder op tot dat wij dit vak van Z.Wt. ten einde waren; digt an dese Hk. was t water 2. 2½ vaam diep, hier liep de rivier om de Z., een weinig al eer men an den Hk. komt, soo heeft men 3. 4. 5. vaam men moet de Wt. | |
[pagina 148]
| |
wal houden; hier loopt de rivier Z.Z.Wt. ¼ mijl, in dese Hk. saaten wij vast met het leegste waater, raakte daar met het hoogste waater wederom af, liepen doen weer Z.Z.W. heen ¼ mijl; hier is de rivier an d' eene sijde met groot bosch alwaar sig veel wild onthout; voor dese Hk. raakten wij weder an de grond, liepen doen wat naar de Wt. wal daar wat dieper was, kwam dese Hk. voorbij; hier vonden wij 2½ vaam water, van hier liepen dese rivier Z.Ot. omtrent ¼ mijl; in dit vak lag een eijland omtrent 1/10 mijl langh, voor dit eijlandje raakten wij an de grond, doen ging ik met onse schuijt en bevond an d'oostkant van t eijland diep was 3. 2½ vaam; an dit N. eijnde van t eijlandje bleven wij leggen op 3 vaam waater. | |
Saturdag den 18 do.Saturdag den 18 do. smorgens met redelijk weer en een Z.Ot. wind; dien morgen sloegen wij onse vaten vol water en kwamen d' inwoonders an ons boord met hoenders, boontjes, pattattos en een jong bokje dat onbekwaam was, dien morgen meende onsen sergeant bij den kooning te gaan maar konden dien dag daar niet komen. | |
Sondag den 19 do.Sondag den 19 do. smorgens met moij weer en een Z.Wt. wind; smorgens ruijlden wij wat hoenders, bier en honingh mitsgaders een veersje van omtrent...Ga naar voetnoot1) jaaren voor 5 vadem blauwe bafta, dien morgen ging ik met de schuijt de rivier omtrent vier mijlen op, dese liep heel op de Wt., vonden daar een eijlandje in omtrent ¼ mijl van t galjoot, dit was altemaal bosch; boven t eijlandje wierd de rivier heel ondiep tot op 1⅓ vaam, stuurden dierhalven weder naar het galjoot. | |
Maandag den 20 do.Maandag den 20 do. smorgens met mooij weer en een Z.Ot. wind; dien morgen ligten wij ons anker en gingen weder omleegh omtrent ¾ mijl; hier kapten wij wat brandhout, namen daar soo veel als ons van nooden was, dit was geel Iserhout. Doen de vloet verloopen was gingen wij weder onder seijl, liepen de rivier uijt, volgende onse ouden wegh, liepen soo veer met dit thije totdat wij de rooden Hk. van de SouterivierGa naar voetnoot2) N.Wt. ten N. van ons hadden; omtrent 3 mijl hier komende en thije verloopen zijnde soo bleven wij als vooren op dese bank sitten, het tije weder oploopende raakte daar weder af, liepen onse oude cours tot voor de Soute rivier op 7 a 8 vaam waater op de sandgrond, lieten het die nagt west anloopen. | |
Dinsdag den 21 do.Dinsdag den 21 do. smorgens met moij weer en Z.Wt., liepen de Soute rivier voorbij met een N. gang totdat wij die van ons hadden, Wt. ten Z. omtrent 1 mijl, hier meenden wij als dat wij een Portugees sagen, stelde onse cours regt Wt. an tot digt onder de wal, vonden aldaar een groote bank, moesten hier voor wenden, lagen t over | |
[pagina 149]
| |
d' andere boegh dog sagen geen schip, liepen derhalven dese cours een kwart mijl. Hier vonden wij een groot rif daar de zee seer geweldig op brande, dit rif strekten sig O. ten N. en Z. ten Wt. is een mijl lang; op de O.Hk. leijd een klip daar de zee geweldig op brand; van hier liepen wij N.Wt. ten Wt. tot digt onder de wal, meenden daar een gat te sien maar daarbij koomende soo wast een inbreuk in de wal met een klein rif daar voor. Van hier liepen wij de wal langs tot den avond toe; dese wal is vlak en langhs heen met sandduijnen beseth, omtrent 3½ mijl van de wal langs heen vind men 7. 8. a 9 vaam waater en een gotelings schoot van t land vind men 9 a 10 vadem goede sandgrond; dese wal strek sig N.O. omtrent 7 a 8 mijl. | |
Woensdag den 22 do.Woensdag den 22 do. smorgens met mooij weer en stilte, stelden onse cours weder na de wal dog moesten t laaten drijven, konden niet opkoomen, liepen weder langs de wal; snagts liepen weder in zee tot de middernagt, liepen doen weder over d' andere sijde, kwamen smorgens omtrent 8 mijl leger als wij des avonds van daar gegaan waaren. | |
Donderdag den 23 do.Donderdag den 23 do. smorgens met mooij weer en stilte, konden niet opkomen vermits de stilte; tegens de avond lieten wij het weder in zee loopen dog met weinig voortgang, stelden het tegens den dag weder Z.Wt. heen naar de wal; dien morgen bevonden wij ons op de br. van 25.36, bleven hier in stilte drijven. | |
Vrijdag den 24 do.Vrijdag den 24 do. smorgens met mooij weer wind als vooren, lagen nog in stilte en dreven, sagen geen land, bemerkte als dat de stroom soo zeewaard in voerden; tegens den middag begont wat op te koelen uijt den Z.Ot., setten weder na de wal, die wij des nagts in t gesigt kregen, wenden doen weder van de wall; tegens den dag wenden weder na de wal loopende langs deselve heen. | |
Saturdag den 25 do.Saturdag den 25 do. smorgens met mooij weer en een Z.Ot. wind, liepen voor eerst langs de wal omtrent ½ mijl Z.Ot., dit was omtrent ½ mijl beoosten t gat van Jan Jakes eijland; van hier liepen wij N.Wt. an langs de wal, passeerden weder het eijland, liepen doen Wt. ten Z. an na de overwal an de Wt.zijde en in dit vaarwater vonden wij de diepte van 3 vaam, dan heeft men t Oiiphantseijland. Z. van hem en dat op ½ mijl. Dese cours houdende so vind men 7. 8. 11 a 12 vaam, de verheid van 6½ mijl, dan komt men voor een rivier alwaar de Portugeesen een logie in besetting hebben. Voor dese rivier leijd een groote sandbank omtrent ½ mijl breed en leid een halv mijl van de vaste wal, hier kwamen wij ten anker op 12 voet na de middag ten 4 uuren; hier gekomen zijnde ging ik met onse schuijt om de gelegent- | |
[pagina 150]
| |
heid van t gat te sien en bevonden N.N.Ot. van ons schip dat dese rivier regt voor t gat met een groote sandbank beset was, dat met het hoogste thije 11 a 12 voeten water op is en als t wat door koelte soo brand het daar seer op; om in de rivier te koomen soo moet men an de N.sijde van dit rif en tusschen de vaste wal in koomen, daar vind men digt langs de wal 7. 8. 5 a 3 vadem en niet minder, dan mag men sonder perijkel met een N.Ot. gang het gat inloopen want in dese rivier lag een gemeen schip ten anker. | |
Sondag den 26 do.Sondag den 26 do. smorgens met redelijk weer en een Z.Ot.wind, bleven dien dagh daar leggen; tegens den middag begont wat hart te waijen met een Ot.Z.O. wind, tegens den avond betrok de lugt met een donderbuij en t begon savonds ten 9 uuren soo hart te waijen en te donderen mitsgaders soo geweldigh te regenen dat het scheen of hemel en aarde soude vergaan; middelerwijl wierd laag waater, doen brak onstouw, dreven omtrent een cabelslengte terughwaard en dat naar t rif daar wij al vrij wat op stieten, lieten terstond ons anker vallen daar t terstond voor op draeijde; dit weer bleef ons bij sonder ophouden tot den dagh en het galjoot stiet geweldigh dat het scheen of t van malkanderen wilde en sne mij door t hert, hadden anders geen gedagten of souden daar schipbreuk geleden hebben en tegens den dag het weder op sijn slimste zijnde soo brak ons tuijtouw, dreven wat nader an t rif dog hier wast wel soo diep alsoo de grond hier met kuijlen was, stieten derhalven soo veel niet, lieten ons plegtanker vallen t geen terstond hield; doen liep de see over t galjoot of het een blinde klip hadde geweest loopende mijn en den schipper also wij an t lood stingen geduurig over t hoofd; in den dageraad begon t weer wat af te nemen, ligten ons anker en seijlden een weinigh hoger na de Soute rivierGa naar voetnoot1) toe op 2 vaam, bleven hier tot dat het schoon ligt dag was. | |
Maandag den 27 do.Maandag den 27 do. smorgens met redlijk weer en een betrokken lugt, het weder wat afnemende en het water wat slegter zijnde, liepen weder op onse oude plaats daar wij ons anker verlooren hadden; hier gekoomen zijnde vonden wij onse beide ankers weder op die plaats en haalde die beide thuijs. Hier leggende en siende om in de rivier te koomen (en dat dit geen plaats was om te blijven) geen kans alsoo de wind ons tegen was, resolveerden dierhalven met malkanderen als dat het best was dat wij in de Soute rivier weder ten anker gingen, ligten hier op ons anker en stelden onse cours na de | |
[pagina 151]
| |
Soute rivier alwaar savonds omtrent ten 9 uuren ten anker kwamen op 14 vaadem waater omtrent ½ mijl van onse plaats. | |
Dingsdag den 28 do.Dingsdag den 28 do. smorgens met redelijk weer en een Z.O. wind met stilte, ligten ons anker alwaar wij den Engelsman nog vonden die ons s morgens an boord kwam met sijn schuijt ons verhaalende dat hij dien voorleden nagt ook soo een onweer gehad hadde; tegens den middag ging ik en den sergeant an de wal om wat te ruijlen, vonden niet dan een callabas of twe met een weinig patattos en 2 annanassen; dien avond wierd onse bootsman mede met de koorts besogt sijnde doen met haar vieren en d' andere rest begon ook te klagen, dese nagt was redelijk weer. | |
Woensdag den 29 do.Woensdag den 29 do. met mooij weer en een Oostl. wind; dien morgen gingh ik met de schuijt an de wal om te sien off daar niet wat te ruijlen was, bekwamen een partijtje callabassen en waterliemoenen met een weinig melk en boontjes; hier was wel een coebeest maar wilden die niet ruijlen vermits wij hem niet konden bewaaren en insoutende soo werd het vlees datelijk melig, voor de middag ten 10 uuren ligten onse schipper het anker en gingen onder seil om onse reis naar de Caab de Goede Hoop te vervorderen, laveerden dien gehelen agtermiddag ende den gehelen nagt tot dat wij tegens dag de caab St. Maria te boven waaren. | |
Donderdag den 30 do.Donderdag den 30 do. smorgens met mooij weer en een N. Ot. wind; met het anbreeken van den dagh kwamen wij het gat uijt van Rio de la Goa, hadde de caab St. Maria Wt. van ons ¼ mijl. Van hier stelden wij onse cours regt Z. an, langs de wal, smiddags bekwamen wij de Br. van 26. 24 peijlden de Hk. St. Maria van ons af N. ten Wt. ongeveer 6½ mijl, liepen doen Z. an langs de wal die sig hier meest Z. ten Wt. strekte ½ streek Wl. met verscheide bogten omtrent 5 mijlen; dese wal langs zeijlende was een uijtsteekende Hk. met een bergje dat sig in tween deelden, lagen t doen weder van de wal. | |
Vrijdag den 31 do.Vrijdag den 31 do. smorgens met donker weer en een Z.Ot.wind hadden nog het groote zeil gereeft mitsdien het weer nog al buijig en variabel was; bij daag liepen wij so na langs de wal als wij konden dog vertrouwden de wind niet, snagts liepen wij weder in zee; smiddags en konden geen hoogte bekoomen gisten ons op de Br. van 27 en 4 en op de lengte van 55. 53. | |
[pagina 152]
| |
weder in t gesigt, liepen daar weder langs heen. Hier liep de wal Z.Z. Wt. en onse cours Z. ten Wt. en Z.Z.Wt. langs de wal loopende tot omtrent den middag, hier scheen een gat te zijn en wij het land niet dervende naderen vermits de leger wal wat verder vertierd zijnde sagen wij dat het leeg land was daar wij den 31 December voor gewend waaren, dierhalven was onse gissingh en cours te vergeevs, alsoo de stroomen ons om de N.Ot. gevoerd hadden soo dat wij waren op de Z.Br. van 27. 10 en op de lengte van 55. 50, de wal sigh Z.Z. Wt. strekkende maar haar inbogt was wel op de 6 mijlen 1¾ mijl. Nademiddagh wast nog heel stil, dreven nog heen en weder; tegens den avond leijde wij t van de wal, dreven den nagt weder in stilte tot des anderen daags. | |
Sondag den 2 do.Sondag den 2 do. smorgens met grauw weer en een donkere lugt met stilte; tegens den middag begon t wat later op te koelen dog variabel, gisten ons op de Br. te sijn van 27. 52 maar wel wetende an t land als dat wij soo veel niet vertierd waren, soo bevonden wij ons smiddags op de Z.Br. van 27. 17, soo dat wij 45 mn. Nl. waren als wij gegist hadden; stelden ons dierhalven op de L. van 55. 37 de wal Wt. waards van ons af zijnde naar gissingh 4 mijl. Het land is hier met zandduijnen langs heen en overal met groote witte vlekken; de duijnen sijn niet seer hoogh, de wal strekt sig hier meest Z.Z.Wt. en N.N.Ot., het is een schoone en gladde kust sonder klippen; tegens den avond gisten wij ons omtrent op 28 gr. te zijn en wij geen gat vermoedende volgens het uijtwijsens des caarts staken derhalven bij, lagen t van de wal in zee, tegens den morgen het land weder in t gesigt hebbende. | |
Maandag den 3 do.Maandag den 3 do. smorgens met mooij weer en een N.Ot. wind, kwamen weder bij het land alwaar wij des anderen daags waaren vandaar vertrokken; kwamen voor een inhammetje het welk een gat scheen te zijn, leggende op de Z.Br. van 28. o gr. het welk in de kaart getekend staat voor een bhaijtje met een eijland, tgeen wij heel contrarie bevonden hebben want hier inloopende so bevonden wij dat het maar een inhammetje was, loopende N.Wt. in en is van binnen met sandstranden vol droogtens; het selve is in de mond 8 vaam diep en langs de wal omtrent 1½ mijl van deselve is het heel stijl soo dat wij met onse voortgang geen grond gooijde. Desen inham dan wel besien hebbende en met malkanderen eendragtelijk geresolveerd van daar onse cours te stellen vermits het hier niet raadsaam en was om langer te blijven, stelden derhalve onse cours wederom langs de wal; an de Z.sijde van dit inhammetje strekt sig een kleen sandreefje | |
[pagina 153]
| |
omtrent een gootelingsschoot van t land; smiddags bekwamen wij de Br. van 26. 25., tegens den avond wierd wat stil, stelden onse cours Z.Wt. ten Z. lieten t dien nagt soo voort staan met stilte. | |
Dingsdag den 4 do.Dingsdag den 4 do. smorgens met mooij weer lagen nog in stilte en dreven, konde ter nauwernood het land sien, stelden dierhalven ons cours weder naar de Wt. wal, liepen langs de wal. In de voormiddagwagt waarschuuwde den quartiermeester Willem Christiaense onse schipper als dat hij meenden het land te sien alwaar hij sijn schip verlooren hadde, daar wij tegens den middagh kwamen, gisten ons op de br. van 29. 28, de gegiste cours en verheid Z. Wt. 4 gr. Z. 21 mijl maar smiddags hoogte genoomen hebbende bevonden wij ons op de breete van 30. 1 soo dat wij wat Z.ler waaren dan wij gegist haddenGa naar voetnoot1); hier kwamen wij alwaar den voorn. quartiermeester sijn schip verlooren hadde mitsdien wij 2 mijlen N.N.Wt. naar de wal toestaken, lieten ons anker vallen op 10 vadem water, lagen regt voor tgat en regt voor een ronden hooge Hk. Dese Hk. was van ons Z.Z.Wt. ⅙ mijl; van dese Hk. strekt een rif met klippen Z. en N. alwaar de zee geweldig op anstoot, rontom dese Hk. leggen klippen die haar in zee vertoonen alsof t een schansje of borstwering was; ons anker in de grond leggende so sagen wij t volk op het land loopende en twijsende en vuurmakende, sonden dierhalven onse schuijt uijt en roeijden in Godes genade t gat in, bevonden op het droogste 2 vaam waater met het leegste water omtrent 3 uuren zijnde en twe dagen voor de volle maan soo dat wij het gat inkwamen met onse schuijt, kwamen binnen alwaar wij 2 Hollanders vernamen met een swart sijnde de bootsmanGa naar voetnoot2) en stuurman Jonge van Stavenisse, waren heel naakent behalven dat sij een linne broekjen anhadden, sprongen ten eersten in t waater. Bij ons komende soo kusten onse schipper en mijn, God dankende dat sij bij Christen menschen waaren; wij haar in de schuijt hebbende staken weder van de wal en gingen weder naar ons boord met groote verheugingh van ons volk. Die nagt bleven wij hier ten anker leggen met een Z.Z.Ot. wind die al vrij wat deurkoelden maar maakten geen slag van water mitsdien t een aflandigen wind was. | |
Woensdag den 5 do.Woensdag den 5 do. smorgens met redelijk weer en een Z.Z.Ot. wind, bleven hier nog leggen tot het hoogste water hetwelk op desen dag nademiddagh omtrent ten 4 uuren was; tegens dese tijd soo ligten wij ons ankers lietent over bakboort vallen en dreven doen naar de wal want de wind wierd heel stil, lieten dierhalven ons anker | |
[pagina 154]
| |
weder vallen en brogten een worp uijt die rekte tot over de bank; dit worp uijt zijnde brogten terstond nog een worp uijt tot op 2 vadem zijnde regt op de bank; dit werp uijt zijnde ging ons anker dat voor ons schip lag deur maar wij met ter haast daarbij zijnde haalden het werp thuijs en kwamen soo door Gods genade in dese haven met het hoogste waater omtrent ten 5 uuren, lieten ons anker vallen op 4½ vaam omtrent ⅓ mijl het gat in alwaar ons d' inwoonders met kragt an een lootlijn introkken. Tegens den avond ging ik met den bootsman van Stavenisse en onse quartiermeester Willem met den jongen van Stavenesse na haar logement; daar gekoomen zijnde so vonden wij daar nog 6 beesten die heel schoon waren, bonden der savonds een vast om tegens den aanstaanden dag te slagten; dien avond ging ik met haar na een negerije toe en aten wat melk en brood van het nieuwe koorn; bevonden dese luijden seer minsaam en beleevd dog en vonden geen de minste vrese Gods in haar. | |
Donderdag den 6 do.Donderdag den 6 do. smorgens met mooij weer en een Z.Ot. wind; met het opgaan der son slagten wij een van de beesten tot verversching voor ons volk en stuurdent met de vrouwen naar ons boord; nademiddagh liet onse schipper al onse sieke an dese post brengen zijnde 4 int getal waarvan het volk er een in sijn hangmat boven droegh en naar dat denselven een halv uur of wat gelegen hadde so is hij overleden, hij was Claas geheten en storv nademiddag ten 2 uuren. Dese sieken dan hier met den sergeant en meester mitsgaders nog een man of twe om op haar te passen blijvende, begroeven sij des avonds den doode op dese berg [die] genaemt word d'Engelsche logie; tegens den avond ging ik met ons volk an boord nadat wij vers water gehaald hadden dat hier in groote kuijlen stingh en ons d' inlandsche vrouwen met groote potten an boord of in de schuijt bragten. | |
Vrijdag den 7 do.Vrijdag den 7 do. smorgens met moij weer en een Zl. wind labbercoelte; dien morgen kwamen d' inwoonders van de overzijde van de bhaij tegen ons schip over om te ruijlen met melk en pompoenen mitsgaders broot; men ruijld hier omtrent een mengelen melk voor 6 a 7 corallen soodat ons schip overal met melk stong en wij tot ons rantsoen in overvloede genoeg kregen, twee hoenders voor 6 a 7 corallen en voor 6 a 7 pompoenen 8 a 9 corallen soodat dese inwoonders liever corallen hebben dan kost, want men ruijld omtrent ½ pd. brood voor 5 a 6 corallen. Dien dagh liet onse schipper de kok met sijn gereetschap an land setten, latende al het vleesch braden omdat het te minder soude bederven vermits wij niet veel sout hadden; ten anderen so konden wij het van wegen de groote hitte niet goed hou- | |
[pagina 155]
| |
den. Dien avond ging den bootsman van Stavenisse met den quartiermeester Willem Christianse weder naar onse sieken toe om met een des anderen daags na den koning te gaan om te sien wat daar te ruijlen viel. | |
Saturdag den 8 do.Saturdag den 8 do. smorgens met redelijk weer en een Z.Wt. wind; dien morgen ging onsen bergwerker ook naar den koningh nevens nog een man en souden den bootsman met den quartiermeester bij de sieken vinden en alsoo gesamenlijk opgaan; onse sieken begonnen wat te verkomen, de inwoonders kwamen weder om te ruijlen met melk en broot; tegens den avond begon t wat hart op te koelen uijt den Wt. tot omtrent middernagt. | |
Sondag den 9 do.Sondag den 9 do. smorgens met mooij weer en een Ote. wind labbercoeltje; tegens den middag ging ik en den schipper met onse schuijt na boven om de sieken te gaan besoeken en soude het volk terwijl water halen; boven koomende soo vonden wij dat onse bottelier weder slimmer geworden was, den quartiermeester Erasmus was redelijk en den soldaat Jan Bekker was weder ingevallen. Na de middag gingen wij weder na ons boord, de wind begon doen uijt den Z.Wt. te waijen met een stijve coelte; die nagt bleev die wind soo door koelende tot des anderen daags. | |
Dingsdag den 11 do.Dingsdag den 11 do. smorgens met een betrokken lugt; de wind uijt den W.lke hand met stilte; die morgen begonnen wij ander water te haalen als ons water t geen wij in de bhaij Rio de la Goa ghehaald hadden, niet veel dogt konde twee halve leggers te gelijk halen; dit water haald men omtrent ½ mijl van t galjoot alwaar t van d'inwoonders met potten an de schuijt gebragt werd, dit is seer goed water t geen in groote kuijlen staat t welk daar in regend, hier is in t gemeen het geheele jaar door water. De sieken wierden niet beeter, den bottelier wierd heel slegt, soo dat men van hem niets anders dan de dood verwagt; dien dag liet den sergeant een jarig kalv slagten voor de sieken en stuurden een bout naar boord. | |
Woensdag den 12 do.Woensdag den 12 do. smorgens met mooij weer, de wind uijt den Wt.hand met een labbercoeltje; dien morgen ging onse schuijt weder om water om also twe togten s daags te doen, tegens den middag kwam onse mr.Ga naar voetnoot1) an boord om wat medicamenten voor de sieken, | |
[pagina 156]
| |
die soo hij rapporteerde nog niet beter waaren, maar wierden slimmer soo dat hij meester niet en meende den bottelier levendig te vinden, vervoegende sig met den eersten wederom na zijn hospitaal om daar alsvooren met den sergeant op de sieken te passen. Na de middagh ging onse boot wederom water halen, kwamen tegens den avond weder an boord met het hoogste waater en weder een parthije melk; tegens den avond ging ik op na de logie om een beest te slagten en in de rook te hangen. | |
Donderdag den 13 do.Donderdag den 13 do. smorgens met grauw weer en een Sl. wind stijve topzeijls coelte; smorgens soo hingen wij het geslagte beest in den rook en kwamen d' inwoonders dien morgen weder an ons hospitaal met een weinig melk en brood; tegens den avond ging ik weder an ons boord om aldaar an den schipper te seggen als datter nog een man bij de sieken most koomen waaken en met een op t gerookte vlees te passen also t de honden anders bij nagt soude steelen; an de boord komende sond den schipper den soldaat Gerrit weder na de sieken toe met een drie a 4 van d' inwoonders. | |
Vrijdag den 14 do.Vrijdag den 14 do. smorgens met grauw weer en een Wl. wind met koude; dien morgen gong onse stuurman na boven om te sien hoe dat het met onse sieken al was, kwam tegens den middag weder an boord en rapporteerden als dat den bottelier Jacob Andriese overleden was, sijnde op den 13 des avonds omtrent ten 10 uuren gestorven; dese nagt heeft het redelijk weer geweest met wat regen. | |
Saturdag den 15 do.Saturdag den 15 do. smorgens met mooij weer en een betrokke lugt, de wind uijt den Zl.hand met stilte; dien morgen kwam onse meester met het andere volk an boord dat des anderen daags bij de sieken gebleven was, rapporteerden an den schipper dat sij den bottelier des avonds te vooren begraven hadden en dat den quartiermeester Erasmus nog heel slegt was, gelijk hij ook simpel waar; dese nagt heeft het wat geregent. | |
Sondag den 16 do.Sondag den 16 do. smorgens met moij weer en een Ol. wind; dien morgen ben ik en stuurman Theunis en den stuurmansjongen van Stavenis overgevaaren, an de N.zijde van dese bhaij gaande langs strand om t selve te visiteeren; gingen omtrent 2 mijl langs strand heen, bevonden t selve seer stijl, dog altemaal schoone sandstrand en sonder klippen. Van dese Hk. daar ons galjoot lagh ongeveer 2 mijl vonden wij een riviertje dat in zee uijtliep en was van binnen met een kleen baijtje dog onbekwaam om in te koomen want het an de mond met een seer enge kil uijtliep. Hier een mijl opgaande soo vonden wij versch water en goed volk die ons ten eersten melk, voor | |
[pagina 157]
| |
wat corallen gaven; van hier gingen wij het land door met 3 a 4 van d'inwoonders die ons de weg wesen en gingen al singendeGa naar voetnoot1) met ons langs de wegh tot an het galjoot, alwaar wij omtrent een uur voor sonsondergang kwamen. Tegen den nagt begon t wat te regenen met een Wl. wind tot omtrent te middernagt de regen begon weer wat op te klaaren; desen dagh kwamen onse landgangers wederom thuijs hebbende 8 dagen uijtgeweest, den berghwerker bragt wat steen mede met wat roode glinsteragtige sandsteen en hadden van t galjoot naar gissingh 4 a 2.5 mijl N. waard an geweest omtrent een parthije vlakke bergen die men op het galjoot sien kan; dese bergen sijn boven op seer vlak en even met schoon gras bewassen en goede aard dogh sonder volk. | |
Maandag den 17 do.Maandag den 17 do. smorgens met regenagtig weer en een Noordewind; de swarten kwamen wederom na ouder gewoonte an ons boord met melk en alsoo d'inwoonders van de andere sijde mede bij ons wilde koomen, soo gingen die somtijds wel met leeg waater over de bhaij en in het overgaan sijnder twe verdronken, te weten een man met een vrouwspersoon. Na de middagh begont weer wat op te klaren en de wind wat uijt de Wl. hand, maar tegens den nagt begon t weder te regenen tot den dageraad. | |
Dingsdag den 18 do.Dingsdag den 18 do. smorgens met regenagtig weer en een betrokken lugt, de wind uijt den Ol. hand; tegens den middag ging ik met onse schuijt na boven om wat water te halen en met een wat goed van t volk om tegens des anderen daags an boord te koomen; desen dag heeft onsen sergeant mede de koorts gehad. | |
Woensdag den 19 do.Woensdag den 19 do. smorgens met redelijk weer en een Wl.wind; dien morgen kwam den quartiermeester Willem en den bootsman van Stavenisse met 3 koebeesten die sij geruijld hadden doe sij met onse bergwerker in t land waaren an ons boord, welk wij slagten; onse meester kwam mede an boord, rapporteerden als dat de sergeant en quartiermeester Erasmus nu wat beter waaren. Desen dag practiseerde onse schipper een dreg op onse schuijt van een ijsere hoepel met 4 ysere van t galjootstent. | |
Donderdag den 20 do.Donderdag den 20 do. smorgens met mooij weer en een Ol. wind met stilte; dien morgen ging onse schuijt na bovenen om onse sieken te halen en voort het andere goed dat daar nog was; na de middagh ging ik an d overwal om te ruijlen, overkomende soo waren daar wel 100 inwoonders met melk, boontjes en hoenders soo dat ik omtrent | |
[pagina 158]
| |
een sak vol boontjes ruijlden en omtrent een halv aam vol melk, 10 a 12 hoenders en 16 pompoenen. Hier omtrent een uur geweest zijnde gingen wij weder naar ons boord; daar komende soo kwam onsen sergeant met het andere volk van bovenen met het goed; na de middag omtrent het hoogste water begon de wind wat door te koelen uijt den Ol. hand, waaren van meninge om uijt te lopen, maar also de wind contrarie was, so resolveerden wij om snagts de wind te verwagten, bleven dierhalven leggen. | |
Vrijdag den 21 do.Vrijdag den 21 do. smorgens met een betrokken lugt, de wind nog alsvoren met een topzeilskoelte; dien morgen ging onse stuurman Theunis met den bootsman Stavenes an de wal om te sien of sij geen kalv konden ruijlen voor de sieken en om met eene drie brievjes an de wal te bestellen bij een vertrouwt vrund, zijnde een inwoonder alwaar den bootsman en den quartiermeester Willem Christiansz. langen tijd gewoond hadden wel een jaar langh; en alsoo sij verseekerd waaren dat do. swart dese brievje wel bewaren soude. Tegens den avond kwamen onse maats wederom thuijs met een beest van omtrent drie jaaren, lieten t an de wal staan om des anderendaags te slagten; dese nagt heeft het seer hard geregend met een Ol. wind tot den morgen toe. | |
Saturdag den 22 do.Saturdag den 22 do. smorgens met redelijk weer en een Wt. wind met slappe koelte, konden nog niet uijtkoomen vermits de stilte; dien morgen heeft onse schipper het beest laten slagten en een parthije daarvan laaten insouten, dit gedaan zijnde is hij met den sergeant an de oversijde gegaan om te ruijlen, alsoo d inwoonders daar wederom gekoomen waaren en na dat sij omtrent 2 uuren uijt geweest waaren soo sijn sij weder an boord gekoomen met hoenders en melk mitsgaders een partijtje pompoenen. Tegens den avond ligten wij ons anker om tegens den anderen dag beter klaar te zijn. | |
Sondag den 23 do.Sondag den 23 do. smorgens met mooij weer en een Wtke. wind; met den dag ligten wij ons anker en gingen onder zeil, stelden onse cours van onse plaats N. ten O. Als men dit gat uijtloopt soo moet men het land dat voor uijt leijd te weten de N.hoek van t land even bestevenen en houden U altijd digt an de oostwal en de wal niet nader koomende dan op 12 voet, want wij met het galjoot op 10 voet gestooten hebben dog weinig en als men het huijs en de buijtenste Hk. van t land die men verre siet regt over malkanderen siet en het buijtenste verste land N.N.Ot. van sig heeft, dan is men regt in t gat en men heeft 2 vaam water en als men tusschen de Z. wal en de groote klip regt door in de see siet, dan is men buijten op 3 vaam. Van hier | |
[pagina 159]
| |
stelden wij onse cours Z.Ot. tot des smiddags, konden geen hoogte bekoomen vermits de donkere lugt, peilden de wal van ons N.Wt. ten W. omtrent 5½ mijl, lieten het soo voorstaan tot savonds tot datter 15 glasen uijtwaaren, hadden int ondergaen van de son het land nog gesien van ons af Wt.N.Wt. omtrent 10 mijl, wenden t doen weder na de andere sijde. | |
Maandag den 24 do.Maandag den 24 do. smorgens met redelijk weer en een betrokke lugt, de wind uijt den Nl. hand met stilte; met sonsopgangh sagen wij het land, stelden onse cours daar langhs heen; hier strekte sig de wal Z.Wt. en N.Ot. tot dat wij kwaamen omtrent de plaats alwaar Stavenis gebleven is. Hier kwamen wij omtrent den middag, konden geen hoogte bekoomen, gisten ons op de breete van 30. 28 en op de L. van 53. 42.; een uur na de middag liep de wind weder om de Z., mostent weder van de wal afleggen dog met stilte, des avonds in de eerste wagt begont wat op te koelen, liepen Z.Z.Wt. an en in de hondewagt Z.Wt. | |
Dingsdag den 25 do.Dingsdag den 25 do. smorgens met mooij weer en een O.lke wind, sagen het land westwaards van ons af omtrent naar gissingh 6 a 7 mijl van ons af, liepen doen west aan, maar int opgaan van de son wierd t heel stil; hier vertoonde hem het land met groote hooge bergen en tusschen beiden een kloov. Hier lagen wij en dreven in stilte, smiddags gisten ons op de br. van 32. 3. en op de lengte van 32 en 30; smiddags bekwamen wij de br. van 32. 14 en de L. van 52 en 30 volgens onse cours, hier strekte sig de wal Z.Wt. en N.Ot. Dit is hoog land met stompe bergen, hadden t land doen Wt. van ons af omtrent 12 a 13, stelden onse cours na de wal toe; tegens den avond begon t wat op te koelen, dreven langs de wal; hier bemerkte wij datter een geweldige stroom om de Z. gingh en liep wel 24 mijl in t etmaal. | |
Woensdag den 26 do.Woensdag den 26 do. smorgens met grauw weer sagen t land, stelden onse cours daar langs heen met een labbercoelte soo dat onse seilen kwalijk dragen konden, gisten ons op de br. van 33 en 2 en op de L. van 50. 46. Dit was omtrent een rivier, sagen doen die groote klip A. omtrent 1½ mijl Wt.waard van ons alwaar t jaar te vooren het volk van daan gehaald wierd, kregen hier een storm uijt de N. hand, soo dat wij genoodsaakt waaren om een bijlegger te maken om alsoo omtrent dese plaats te moogen blijven, maar alsoo de wind en de stroom ons te sterk was soo raakte wij van de wal, meerder dan wij gegist hadden, daarom heb ik snaghts ten 11 uuren de br. van 33. 42 bekomen sijnde doen gedreven met het groot zeil en de fok 11½ mijl Z.Z.Wt. an en doen omtrent nog 3 glasen 1½ mijl, sijnde | |
[pagina 160]
| |
13 mijl Z.Z.Wt. an en in de hondewagt dieselve cours 1½ mijl dat is te saamen 14½ mijl, zijnde doen op de br. van 33. 56; doender 3 glasen in de hondewagt uijt waren begon t weer af te neemen en de wind liep om de Ot., stelden dierhalven onse cours uijt last van den schipper N. ten Wt. en hadden de klip doen van ons af N. Ot. ten N. 14½ mijl; in de dagwagt stelden onse schipper de cours regt N. an tot den dag. | |
Donderdag den 27 do.Donderdag den 27 do. smorgens met redelijk weer en een Z.Wt. wind, sagen t land stelden onse cours N. ten O. omtrent 1¼ mijl van de wal, sagen een Hk. voor uijt die de klip wel geleek van verre; een weinigh vertierd zijnde setten wij onse schuijt uijt, meenden alsoo an de voorsz. klip te roeijen maar wat nader koomende sagen wij dat het de klip niet en was, maar waren daar nog wel 8 mijl bewesten, stelden dierhalven onse cours langs de wal. Hier ging weinigh stroom maar wat verder koomende vernamen wij de stroom die sig Z.Z.Wt. an strekte en onse cours na de klip was N.Ot. ten N.; tegens den avond begon t wat te waijen met variable winden, dit duurden omtrent ½ glas, doen kwam de wind weder uijt den Wl. hand; eer t glas uijt was had men de wind Z.Wt., stelden onse cours N.Ot. ten O. sijnde een streek uijt de wal tot in de hondewagt, lieten t doen N.O. ten N.anloopen met topzeilscoelte. Hier ging weer soo een geweldighe stroom dat wij met al onse zeijlen niet meer dan 2½ mijl in agt glasen konden vertieren; dit lieten wij soo voortstaan tot s anderen daag. | |
Vrijdag den 28 do.Vrijdag den 28 do. smorgens met reedelijk weer en een Z.Wt. wind; smorgens als er drie glaasen uijt waaren in de dagwagt passeerden wij die voorsz klip, kwamen ten anker omtrent 1½ mijl beoosten deselve, regt voor een groote rivier alwaar t seer geweldig voor branden soo dat wij geen kans sagen om daar in te koomen; hier ten anker koomende setten wij terstond onse schuijt uijt om het volk te haalen, roeijden naar de wal met 6 man. Omtrend de brandingh koomende soo liete wij een dreg vallen en den bootsman Arij Kint (sijnde die wij den 4 an Terra de Natal verlost hadden) swom door de brandingh an de wal met een brievje om an de Hollanders te laten behandigen, t geen terstond door de inwoonders (naar dat haar selve van den bootsman belast was) volbragt wierd, waarop de bootsman wederom na de schuijt geswommen is, koomende terstond wederom an boord en sulx den schipper rapporteerende als dat het volk daar terstond soude koomen, want sij omtrent drie uuren van daar woonden en vermits denselven ten 2 uuren omtrent naar de middagh daar kwamen, is de schuijt wederom na land gestooken; al eer die an | |
[pagina 161]
| |
de brandingh kwam soo kwam een van t volk haar in t gemoet swemmen door de brandingh, sijnde een oud man met namen Paij Isak, maar den anderen dervde niet door de brandingh gaan, bleev dierhalven hier an de wal staan op conditie als dat wij hem van die groote klip souden koomen halen alsoo daar beter gelegenheid voor hem was om door de branding te koomen, waarop de schuijt weder na boord gegaan is, brengende dese oude man meede, die soodra hij na boord kwam God dankte, ons rapporterende alsdat twee van t volk die bij haar geweest waaren den 1 Januari haar cours gesteld hadden om naar de logie te gaan, alwaar den bootsman en den jongen van daan gehaald hadden. Middelerwijlen begon het tegens den avond wat deur te koelen soo dat wij genoodsaakt waaren ons anker te ligten en in zee te loopen alsoo des anderen daags weder bij de klip te sijn; snags begon het hart te waijen dat wij een bijlegger mosten maken om also niet te veer van ons bestek te raaken; naar de middag staaken wij weder na de wal, kwamen met sonsopgang weder op onse oude plaats. | |
Saturdag den 29 do.Saturdag den 29 do. smorgens met sonsopgang kwamen wij weder op onse oude plaats, konden niet boven de klip koomen vermits de harde wind die nog al uijt den Z.Wt. woeij, moesten het weder van de wal afleggen; tegens den avond kwamen wij weder an de wal en dat beneden de voorsz. klip, hadden die van ons af Wt. ten Z., mosten weder van de wal vermits de harde zee, staaken weder in zee tot s anderen daags smorgens. | |
Sondag den 30 do.Sondag den 30 do. smorgens met sonsopgang, de wind wat uijt den Ol.hand, staaken weder na de wal; doender drie glaasen omtrent uijt waaren in de dagwagt, sagen wij de klip, stelden onse cours daar weder na toe, kwamen daar omtrent als er 6 glaasen uijt waaren in de dagwagt. Hier koomende staken wij eersten bij: bleven soo onder de wind leggen, setten terstond onse schuijt uijt om te halen, de schuijt an de branding komende soo lieten sij haar vallen en den voorsz. bootsman swom hem met een lootlijn tegemoet, hij dit siende begav sig mede te water tot dat de selve op 2 schuijtlengte bij malkanderen waaren t geen wel in de grootste brandingh was en vermits daar doen ter tijd wat hart an branden, keerden den geblevene weder na de wal, dorst sig niet verder betrouwen; den bootsman dit siende riep tot hem dat hij nog maar een weinig nader bij soude komen maar hij ter contrarie keerden sig weder na de klip en daar gekoomen zijnde soo wenkten hij als dat sij maar souden voortgaan waarop den voors. bootsman weder na de schuijt geswommen is, koomende | |
[pagina 162]
| |
terstond weder an boort en oversulx met schrijende oogen verhaalden; wij hier niet langer konnende gaande houden vermits d'harde Ol. wind en de stroom, setten onse zeilen weder bij en lietend voor de wind heen loopen, sagen geen middel om hem daar van daan te haalen, alsoo dese wal overal met een stene rift beset is, daar de zee geweldig op brand; smiddags bekwaamen wij de br. van 33.23 en L. van 50.0 waren omtrent 1 mijl van 't land, hadden wij de klip van ons O.N.O. 10½ mijl soo dat dese klip omtrent 33.0 br. en 50.45 L. leijd, soo seijlde wij van de klip langs de wal, in passant sagen wij 4 rivieren maar geen van alle bekwaam om in te loopen; tegens den avond sagen wij nog so een groote klip die wij passeerden; in t ondergaan van de son begon de wind overhand an te nemen, de son onder zijnde sagen wij een eilandje dat op d' Ot.Hk. van de bhaij de la Goa lag, hier moesten wij met een halve storm voorbij, de stroom setten ons seer geweldig voort, setten het dese nagt seer geweldig heen Z.Wt. tot s anderen daags. | |
Maandag den 31 do.Maandag den 31 do. smorgens met redelijk weer, den wind uijt den Ol. hand met stilte topseilscoelte, smiddags gisten ons op de br. van 30.37 maar hoogte genomen hebbende soo bevonden wij ons op de br. van 35.1 en op de lengte van 46.54, konden seer kwalijk het land sien, lietent dierhalven voortstaan; des snagts begon t weer wat af te nemen, de wind schoot uijt de Wl. hand met stilte, soo dat wij dien nagt mosten wenden. | |
Februari 1689.
| |
Woensdag den 2 do.Woensdag den 2 do. smorgens met deijsig weer konden geen land sien de wind als vooren, tegens den middagh begon t wat te klaaren, sagen 't land maar konden geen bescheijd daarvan sien; omtrent middag zijnde kwamen digt an de wal voor een baij daar t van binnen in branden, de bhaij was met vlakke hoeken en liep omtrent ½ mijl diep in t land en geen beschutting voor enige schepen so men konde sien; op de Wt.hoek van dese bhaij strekt sig een rift omtrent ⅛ mijl uijt Z.Ot. in zee en langs de wal leggen over al klippen, meende dit | |
[pagina 163]
| |
de Visbaij te zijn, hadden geen kennis an t land liepen dierhalven voorbij, gisten ons op de br. van 34.24 naar dat wij in dit etmaal naar gissing geseild hadden Wt.N.Wt. 1/3 streek Wt. 1. 43 mijl, liepen dicht langs de wal heen, hier strekten hem de wal Wt. ten N. overal met klippen daar de zee seer geweldigh op anstiet beseth, tegens den avond stelden onse cours Wt.Z.Wt. om alsoo des nags van de wal bevrijd te zijn, lietent dien nagt soo voortstaan tot smorgens. | |
Donderdag den 3 do.Donderdag den 3 do. smorgens met mooij weer en een Z. wind waaren nog omtrent de wal, mostent bij de wind overhaalen om boven den Hk. van t land te koomen alsoo het land hier met een groote Hk. om de Z.Wt. uijtstrekt, tegens den middag kwamen wij bij een grooten inbogt, op de Wt. leid een groote rif daar het geweldig op brand Z.Z.Wt. in zee strekkende, hier liepen wij soo digt an, dat wij er voor mosten wenden, dit was op den middag, gisten ons op de br. te zijn van 34.36 maar hoogte genomen hebbende, bevonden wij ons op de br. van 34.46 soo dat wij 10 mn. Nlr. waaren dan wij gegist hadden, noemde dierhalven dit rif het rif van Soelendal, leid opde Z.br. van 34.46 en op de L. van 41.32. mn.; smiddags liepen wij Wt.Z.Wt. an tot digt an t rif dat omtrent an de Hk. van Anguillas leid, hier wenden wij voor tot 3 glaasen in de eerste wagt, wenden t doen weder over d' andere boegh, konden doen boven t rif zeilen, lieten t doen weder Wt. ten Z. anloopen tot s anderen daags smorgens. | |
Vrijdag den 4 do.Vrijdag den 4 do. smorgens met redelijk weer de wind uijt den Z.O. liepen doen Wt.N.Wt. an, hier was een grooten inbogt wel van 6 mijl, liepen hier langs tot dat wij de Ot.Hk. van de caab Fals sagen, sijnde dit omtrent den middagh, gisten ons op de Br. van 34.58 maar smiddags bevonden ons de br. van 34 en 43, hadden doen de Ol.Hk. van de caab Falso van ons N.Wt. naar gissingh 6 mijl, stelden doen onse cours Wt. ten N. an langs de wal; tegens den avond liepen wij wat van de wal om also van deselve bevrijd te zijn, settent tegens den dag weder naar de wal. | |
Saturdag den 5 do.Saturdag den 5 do. smorgens met moij weer met stilte sagen t land sijnded' Ot.Hk., van Caab Falso; tegens den middag begon t wat door te koelen uijt den Z.Ot. topzeils coelte, liepen langs de wal Wt. ten N. tot dat wij savonds kwamen voor den Hk. van den Houtbhaij, hier wierd heel stil lagen den gehelen nagt hier te drijven in stilte met mistig weder, hieldend het soo af en an de wal. | |
[pagina 164]
| |
en dreven, waaren doen regt agter den Leeuwenstaart, schokten soo met de vloed het gat in tot dat wij kwamen op de Hk. van de duijnties alwaar ons de Z.wind diende, liepen doen op 3½ vadem ten anker op de rhede an Caab de Bon Esperance.
Men was voor een spoedige hervatting van de tocht. Heren Zeventien schreven 3 November 1690 naar de Kaap:Ga naar voetnoot1)
De reyse van 't galioot de Noord beoosten de Caep, desselfs ondervindinge aen Rio de la Goa, wat slagh van menschen, vrughten, aert en boomgewassen daer sijn, voorts bestiael, hout en anders, met het geene van desselfs verder verright en is geweest, hebben wij daer in mede vervath gevonden, waer van men sigh in voorvallende gelegentheden sal kunnen bedienen en ten nutte laeten strecken, verwondert sijnde dat men tot nogh toe soo onkundigh van de gelegentheden dier landen en der selver vrughtbaerheijt is geweest, daer wij soo lange jaeren onse residentie aen de Caep hebben gehadt en soo veel toghten om de oost gedaen, buijten dat door die van de Noord, daer mede in ladingh leggende, gevonden sijn een Engelsch en een portugees scheepje, wat deselve van daer gehaelt hebben en hoe die haere reijse hebben kunnen goetmaecken wilden wij wel, naespeurlijck sijnde, te weete komen.
Hier volgen de meegegeven instructie en het verslag over de reis en het vergaan van de Noord. |
|