Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel II. Tochten naar het Noorden 1686-1806
(1916)–E.C. Godée Molsbergen– Auteursrecht onbekend
[pagina 139]
| |
Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd.
| |
[pagina 141]
| |
[18] Journaal gehouden op de landtocht met voorkennisse der Hooge Overigheid alhier, in geselschap van Johan Christiaan Enseloor, Adriaan Louw Adriaanz, Barent Frijn, Frederik Wijsman en Klaas van der Westhuyzen, van Cabo de Goede Hoop, naar de Groote Rivier, noordoosten aan de Groote Rivier, noorden aan tot aan de Rhenius Berg bij de natie genaamd Damras, begonnen den 17den September 1791 en volvoerd den 20sten Juny 1792 te weten: | |
1791Ga naar voetnoot1).
| |
20 do.20 do. Uit het Zwartland na de Zwarte Fontein, ter plaatse van Johannes Laubscher,Ga naar voetnoot4) gereeden 3 uuren. | |
[pagina 142]
| |
23 do.23 do. Van de Kruis na de Bergenvalleij, ter plaatse van Johan Engelbregt; gereeden 3 uuren. | |
24 do.24 do. Van de Bergvalleij over de Eijlant FonteinsbergGa naar voetnoot1) na de Jakhalsvalleij, ter plaatse van Hendrik van Zeijl, gereeden 5 uuren. | |
25 do.25 do. Van Jakhalsvallei naar de Olijphantsrivier, ter plaatse van den ondergeteekende; gereden 6 uuren. Deze 41 uuren met de chais gereeden kan met de ossenwagen gereekend worden op 60 uuren, zijnde ondergeteekende van voorz. dato tot den 5 October overgebleeven ten einde zig tot de reize te prepareeren. | |
[pagina 143]
| |
19 en 20 do.19 en 20 do. Overgebleeven de trekossen te doen rusten en de wagens te repareeren. | |
30 do.30 do. Van voorsz. Ezelsfontein naar de Comp. doordriftGa naar voetnoot1) in de Groote rivier, dewelke wy gelukkig doorgekoomen zijn, het water niet dieper als 30 duym; gereeden 4 uuren. | |
[pagina 144]
| |
van de rivier laaten konden weegens de overvloedige meenigte van roovende Bosjesmans. | |
18 do.18 do. Van de Coregaas voornd, na de Hariep bigos Craal; gereeden 4 uuren. N.B. Deeze is de plaats daar de heer Hendrik Hop met zijn geselschap en landtogd naar de Kaap is teruggekeerdGa naar voetnoot1). | |
20 do.20 do. Wy dan voortgereeden tot na de Roode Blom; afgelegd 12 uuren. N.B. Deeze naam voorsz. is door den ondergeteekende gegeeven, omdat den zuid-oosten wind aldaar eeven zo fel als aan de Kaap waaijdGa naar voetnoot2). Geen water voor de trekossen, kommende bij het water zeg nauwlijks 10 à 12 menschen haar genoegen drinken en niet meer. Even gem. nagt hebben wij het ongeluk gehad, dat er drie leeuwen onder de trekossen en rijpaarde zijn gekomen, hebben 3 paarden en 4 ossen en resteerende 3 paarden en eenige ossen verjaagd en na twee daagen zoekens gevonden, dezelve nagezien en bevonden dat er 12 ossen vermist zijn, vermoedelijk door de Bosjesmans weggeroofd. Zooals ook eerstgem. nagt de Bosjesmans bij ons geweest zijn omme tabak te vraagen, dat zij gekreegen hebben en beloofden bij ons te blijven, egter in dienzelfden nagt geëchappeerd; hebben intusschen de ossen en paarden in 4 daagen geen waater gehad. | |
27 do.27 do. Van voorsz. Koeboes door de zogenaamde Hel (deze naam is door den onderget. gegeeven ter wege het een allerslimste weg is voor ossen en wagens, nooit bij den ondergeteekende in d' veld zo gevonden), egter goed waater, zijnde een fontein dat in een rivier legd genaamd de Sougays; gereeden 7 uuren. | |
[pagina 145]
| |
te wijzen naar het land der Dammerassen,Ga naar voetnoot1) dewelke mij afraade de togd naar voorsz. Dammerassen niet te doen voor en alleer dat het gereegend had, terwijl het onmegelijk was om door te komen, terwijl er in drie jaaren geen reegen gevallen was, dat men op de fonteinen niet gaan konde zooals ondervonden heb, hebbende wij toen geresolveerd na de Modderfontein te rijden, ter plaatse van Guilliam Visagie; gereeden 10 uuren. En aldaar vertoefd tot den 27 December. Gemd. Visagie heeft mij veel plaisier aangedaan en goede Hottentotte meede gegeeven om mijn togt te volvoeren. | |
28 do.28 do. Van de Modderfontein na de Hykaregap of Clavrehoudrivier;Ga naar voetnoot2) gereeden 14 uuren. Hier hebben wij een renoster gereeden.Ga naar voetnoot3) | |
1792.
| |
9 do.9 do. Van de Visrivier naar de LeeverrivierGa naar voetnoot5) of Eyn × kaap; gereeden 8 uuren. | |
[pagina 146]
| |
14 do.14 do. Van de Leeverrivier naar het Bosjesmansgat; gereeden 10 uuren. Alhier een renoster geschoten. | |
23 do.23 do. Van de Badsrivier naar de Rheniusberg;Ga naar voetnoot1) gereeden 4 uuren. Transportuuren te zaamen 412 uuren. Deeze berg legd in het landstreek der Key Dammerassen, ook eigen geweest aan denzelven, maar thans zo hebben zig de NumaquasGa naar voetnoot2) of GoedousieGa naar voetnoot3) meester van het land gemaakt, een der fraayste landstreeken dat aan deeze uithoek ontdekt heb. Aan deezen bergh, ontspringd een kostelyke batwaater, welk waater de hitte heeft om een stuck vleesch gaar in te kooken. Meede is er zo veel waater aan deeze berg dat men een stuk land van vijff of zes mudden zaad zouden kunnen bewaateren. Ook bevind zig alhier een kostelijke kopermein. Den voorsz. nagd van den 23 hebben de Numaquas ons aangedaan, twee Hottentotten vermoord en één zwaar gekwetst. Op den 24 daaraan volgende, hebben wij aldaar acht renosters doodgeschooten. Aan voorsz. Rheniusberg zijn wij van den 23 Januarij tot den 14 Feb. stil geleegen, en aldaar verlooren gegaan en verrektGa naar voetnoot4) agt en twintig ossen van den ondergeteekende. Van de Rheniusberg is door den ondergeteekende afgezonden landwaarts in: Pieter Brand met zeven basterd Hottentotten na de Camaka Damaras, die binnen een maand weeder retoredGa naar voetnoot5) zijn gekoomen, hebbende van voorsz. berg 15 daagen rijzens afgelegd, wanneer dat ze resolveerde om terug te keeren, terwijl haar rijd en draag ossen alle | |
[pagina 147]
| |
verrekt zijn door swaare droogtens en niets ontdekt, als alleen wanneer dat zy vijff of ses dagrijzens van voorsz. Reniusberg geweest waaren, een meenigte wilde volkeren gezien hadden, die van niets anders leevden als van veldvrugten, veel gelijkenis van de Bosjesmans hebbende, dog dezelve spraak voerende als die der Numaquas. Dan van de Damrassen, eenen natie aan de Numaquas onderworpen, swarter in couleur als de Mosambicquers, een natie die geen schaapen of runderen hebben en tot hun voedsel niets anders genietende als van wortels en uyntjens en gom van de doornboomen, en by deze spyze werkzaam, datzo wanneer zij vleesch willen hebben tot voedsel, zo smelten zij kooper tot armringen en coraalen, die voor vee aan Numaquas verruyld werden, en zijn zelfs dienstbaar aan de Numaquas als slaaven. Den ondergeteekende heeft de Dameraas laaten afvraagen waarom dat ze geen vee en hielden eeven als de Numaquas. Dog de Damaraas andwoorden, dat ze vee hadden gehad in meenigte, zo schaapen, bokken als runderen, maar dat de Numaquas zig van al het vee meester gemaakt hadden en zo indien dat ze nog wat mogten hebben de eigenaars van het vee doodslaan en het vee wegroofden. Zij verhaalden teffens daarbij dat ze voortijds zig teegen de Numacquas te weer gesteld hebben, maar zedert het ijzer bij de natie der Numaquas heeft toegenomen, dat se veel pijlen en assegaaijen hebben, die se van de basterd Hottentotten ruijlen, teegens de Numaquas natie nied konden ageeren. Ook wierden wy door de Damrassen verzekerd dad nog neegen dagryzens van de plaats myner terugreize een volk woonden, die der Commaka Dammerassen, eeven zo onweerbaar waren als de eigentlyke Dammerassen voorschreven, hebbende niets anders tot teegenweer als een stav hout kirrie by ons genaamd, en hunne messen die ze gebruiken, is een harde steen, die zy lieden weeten af te slaan met een scherpste,Ga naar voetnoot1) zijnde dit hunner lieden snywerk tot slagten als andersinds.Ga naar voetnoot2) Deeze landstreek is rijk van kooper; hoe gaarne den ondergeteekende de reise na deese Commakka Damraas heeft willen doen, zoo was er geen mogelijkheid doordien de ossen mager, onegaal en zober er uitzaagen. De wegwijzer die expresse meede genomen, op de derwaards reise vermoord, [zeide] in die vier jaren geen reegen geweest, ook de grootste armoede en elenden in dat landstreek regeerden. Ja zelfs | |
[pagina 148]
| |
by de Damraas, wat van meede gebragd hebt, in getal zo veele gestorven zijn, dat ze geen meester hebben kunnen worden om hunne dooden te begraven. De Damraas gaaven meede te kennen en zelfs de Numaquas, dat indien de Numaquas beesten hebben willen, dat ze dan na de Commaka Dammerassen gaan en ruylden of roofden zoo veel als zijl. wilden hebben of vervoeren konden. Dus van de Rheniusberg aangekoomen zijnde op den 14 Maart op de plaats genaamd de Modderfontein en aldaar moeten over blijven tot den 23 April om reedenen dat van de zestig ossen voor eigene privee niet meer hadde als ses ossen, dewelke of verrekt of door de Bosjesmans tot drie reise zijn geroofd geworden; dan ofschoon den landman Gideon Visagie mij gaarne ossen wilden geeven, zo waaren zeer maager en armoedig, terwijl zijn vrouw van de Modderfontein na de Kaap en weeder na huijs neegen maanden toegebragt had op de reise. En om mijn reise dan wijders Caabwaards voort te zetten was ik in de noodzakelijkhijd om ses van mijn beste schiedgeweeren te verruijlen voor ossen, bovendien van hun lieden geleend tot aan de Corregaas bij Barend Freijn. Inmiddels na mijn vierdaagsche vertrek van de Modderfontein, den basterd Hottentot in naame Salomon Kok bij mij gekomen, brengende mij 30 goede trekossen en wijders mij verzeld agt daagen reisens, vervolgens door Barend Freijn geholpen tot op de Camiesbergen met ossen. Op deeze her en derwaards reizen zijn doodgeschooten 65 renosteren en 6 cameelpaarden en in geval dit geluk niet getroffen hadden, zo zouden de togt-geselschap gevaar geloopen hebben van honger te sterven. Door Giedeon Visagie is aan den ondergeteekende voor reise proviecie meede gegeven elf beesten en twintig schaapen thien beesten van de basterds van Modderfontein op hoop daarmeede te zullen strekken. Denzelven Numacquas capitain die den ondergeteekende heeft aangedaan en de Hottentotten van den ondergeteekende vermoord, bragten aan mij drie slagtbeesten en vier schaapen, met verontschuldiging dat het zijn jaagers gedaan hadden en dat ze nu gevlugd zijn. Bij mijn terugkomst aan de Nieuwe of Nieuwe Jaarsrivier heeft zijGa naar voetnoot1) een Numacquas capitain laaten vinden met naam van Noubels, thans hernaamd van de basterd Hottentotten Roode Mos; deezen capitein hoord het land van Gammoys tot aan de Somijs of Calfrivier | |
[pagina *21]
| |
Plaat 11
Blz. 148 Plaats van Hermanus Engelbrecht. | |
[pagina 149]
| |
en dit volk word genoemd de Keijkous of de Groote Kou. Deeze capitain liet bij mij vraagen of het waar was dat de Godousies mij aangedaan hadden en Hottentotten van mij vermoord hadden, wat ik liet beandwoorden met ja! toen resolveerde gemelde capitain zig om de Godousies te beoorlogen, maar dit wierd door mij aan hem afgeraaden van niet te doen, dat het hun lieden vergeeven was, omdat ik weederom in meeninge was, weeder een togt derwaards te doen. Deeze capitein Roode Mos verseekerde mij, zo indien ik een togt wilde doen, hij met zijn volk tot een bedekking my zouden gelijden en liet mij tot een preesent geeven vier slagt beesten. Dus van den 23 April tot den 29 Mei zijn wij op den weg geweest van de Modderfontein tot op de Camiesberg. Bij Hermanus Engelbregt hier, is het bijna weeder zo ongelukkig gegaan als te vooren, hebbende bijna al de ossen verlooren door armoede en gebrek van weide en water, hebbende in thien daage reisens maar eens waater gehad. En zo indien op de Camiesberg bij de voorsz. Engelbregt door dien braaven veldman niet en was geadsisteerd geworden, zoo met ossen als provisiën, groote nood hadde moeten leiden; tog heb dank de zeer goede Engelbregt playsierden mij in allen deelen. Van voorz. Engelbregt naar mijn plaats genaamd de Zeekoevally, in 12 daagen reizens, of gedaan met frisse ossen, alzo dat ik op 20 Junij gelukkig op mijn plaats aangekoomen ben met verlies op mijne reize her en derwaarts van een honderd en veertig ossen. Oliphants rievier, den 21 Jan. 1792.
(Getek.) Wm. van Rheenen.
Accordeert met zijn origineel (Was get.) Eds. Daniëls. |
|