Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel II. Tochten naar het Noorden 1686-1806
(1916)–E.C. Godée Molsbergen– Auteursrecht onbekend[14] Dag Register, gehouden op den Landtogt, gedaan door het Land der Kleyne en groote Namacquas, onder het Commando van den Capitain der Burger Cavallery Sr Hendrik Hop om het binnewaards ten Noorden van Cabo de Goede Hoop leggende land nader te ontdekkenGa naar voetnoot4)Nadat d' Instructie, die den WelEdelen Gestr. Heere Rijk Tul- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||
baghGa naar voetnoot1) Raad Extraordinaris van Neederlands-India, mitsgs gouverneur van Cabo de goede hoop met den Ressorte van dien, &&&a, beneevens den E. Agtb. Raad van Politie hadden gelieven te doen formeeren, voor bovengem. Burger Capitein Hop en de verdere hier na te meldene Persoonen, die zig tot het doen deeser voyagie, meede vrywillig hadden aengebooden, aan deselve voorgeleesen, en daerop by een yder beloofd en aangenoomen geworden was, zig daarna behoorlijk te gedraagen; Soo wierd gesamentlijk afspraak genoomen, dat een ijgelijk sig ten spoedigsten naar zijn woonplaats begeevende, men vervolgens sonder eenig tijdversuim soude maaken, op, oftegens den 16 der aanstaande maand Augustus aan de Oliphantsrivier, op de Plaats genaamd Koekenaap by malkanderen te zijn, en dan de reijze van daer verder voort te setten. Gelijk dan ook op heeden, weesende Donderdag den 16 July, hier van de Caap zijn vertrocken, drie wagens der E. Compagnie, yder met 10 ossen bespannen zijnde, behalven een schuijt gelaaden met 900 ℔ buscruit en 2010 ℔ loot neevens diverse noodsakelyke gereedschappen, mitsgs eenige snuysseryen, die ten dienste deeser landtogt 's Comp: weegen zijn meede gegeeven. Terwijl zig by deese wagens quamen te bevinden den ondergeteek: landmeeter Carel Fredrik Brink, ten eijnde niet alleen van de te ontdeckene, onbekende landen, een behoorlijke caart te formeeren, maar ook van de dagelijx voorvallende saaken aanteekening te houden, hebbende wyders by zig den thuynier Johan Andréas Auge,Ga naar voetnoot2) ter versameling van alle vreemde en hier nog onbe- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||
kend zijnde saad- en plantgewasschen, arriveerende dus naer eene march van 3 mylen, aan den koebergen op de Plaats gent de Oliphantsberg, alwaar verbleeven tot | ||||||||||||||||||||||
Dinsdag den 21 do.Stelden wy onsen Cours wederom regt ten Noorden tot aan de berghrivier, die wy 4½ vt. diep bevonden, en de by ons hebbende schuijt in 't water gebragt hebbende, bragten wy onse wagens en goederen daarmeede over en passeerden dus gesamentlijk gemelde Rivier sonder eenige verhindering. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||
Vrydag den 31 JulyLeegerden wy ons, naar eenen gedaanen togt van 3½ mylen aan de Ratelklip. | ||||||||||||||||||||||
Sondag den 2 do.Marcheerden wy 2½ mijlen verder, en quamen te campeeren op de veeplaats van den Landbouwer Pieter van Zeyl; leggende aan de Oliphantsrivier, op de Zuiderbreete van 31 gr. 40 min., en lengte van 38 gr. 18 min. Onze trekossen, gelijk gesegd is, seer afgemat zijnde, waaren wy genoodsaakt alhier te vertoeven, tot | ||||||||||||||||||||||
Vrydag den 7 Augs.Weederom 1½ mijlen voortgetrocken sijnde, hielden wy halte aan een Rivier, die wy nu ten eenemaal uijtgedroogd vonden; dog andersints en voornamentlijk naar dat het veel gereegend heeft, zig in de Oliphants Rivier ontlast, en hadden wy alhier de breette van 31 gr. 35 min., lengte 38 gr. 20 min. | ||||||||||||||||||||||
Woensdag den 12 do.Verlieten wy gem: Salpeeterklip, en leegerden ons weederom beseyden d'Oliphants Rivier, aan een plaats Koekenaap, in 't Duyts Bakoven gent. en was de afgelegde cours en verheyd N.W. 2 mylen, mitsgs. de breete 31:gr: 29: min, lengte 37:gr: 47 min. En nadien deese plaats, volgens genoomen afspraak aan de Caab was uytgekoosen, om alhier te samen te komen; soo vonden | ||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||
wy hier ter plaats ook alle de resteerende, tot ons geselschap behoorende Persoonen met haare wagens; terwijl d'andere gedeeltelijk d'eene voor, d'andere na, zig onder weegs by ons gevoegd hadden. | ||||||||||||||||||||||
Sondag den 16 Augs.Nadat dit alles vroegtydig in gereedheijd was gebragt, verlieten wy onse voorsz: legerplaets, en setteden den togt voort, weesende ons geselschap alsnu compleet, en bestond hetselve in de volgende 17 Europeesen, als:
Beneevens 68 basterd hottentotten; voerende by ons een treijn van 15 wagens, elk bespannen met 10 trekossen, waarvan 3 wagens aan d'E. Comp. toebehoorden, en dewijl wy alhier verstonden dat men langs twee differente weegen naar de groene Rivier konde komen, soo wierd goedgevonden om vijf van ons geselschap, met haare wagens, den boven weg te laten neemen, en dat wy met de resteerende, die van beneeden souden houden, ondertusschen quaamen wy naar 4 mylen afgelegd te hebben, te campeeren aan een fontein, geleegen aen een berg, gent. de Oliphantskraal, en hadden alhier de breete van 31 gr. 26 min., lengte 37 gr. 32½ minuten. Onse trekbeesten seer afgemat, en alhier behalven 't water een tamelyke weyde sijnde, bleeven wy aan deese plaats uytrusten, tot | ||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||
tot aan de Ronde berg, de Coers en verheijd N.W. 3¼ mylen; breete 31 gr. 17 min., lengte 37 gr. 23 min. | ||||||||||||||||||||||
Saturdag den 22 do.Marcheerden wy tot aan de Roode klipheuvel, onse cours en verheyd N. 2¾ mylen; breete 30 gr. 45 min., lengte 37 gr. 7½ min. Vermits door den slegten weg, die wy van d'Oliphantskraal tot hier toe moesten passeeren, den togt seer moeyelijk was gevallen, waaren wy genoodsaakt hier te moeten blyven uijtrusten tot | ||||||||||||||||||||||
Maandag den 24 Augs.Wanneer wy onse reijze wederom vervorderden; en naar eene march van 4¼ mijlen aan de groene Rivier quamen, alwaar wy onse leegerplaats needer sloegen, ter plaatse alwaar gem. Rivier sig met de Swarte Doorn Rivier verEenigd; en hadden alhier de breete van 30 gr. 28 min., lengte 37 gr. 7½ min. Wy vonden op onse aankomst alhier onse mackers, die met haare wagens van de bakoven voor uijt gereeden, en gelast waaren, den boven weg te nemen, gelijk deselve ook gedeeltelijk gedaan, dog op een verkeerd berigt, dat deselve niet passabel was, naderhand de beneeden weg opgesogt hadden; want de burger Pieter Marais, Andries Greef, Jan Batenhorst en Coenraad Scheffer, die voorsz. weg te paard hadden afgelegd, ons berigt deeden, dat sy deselve seer goed en op verscheijdene plaatsen water gevonden hadden, daar wy inteegendeel langs de beneedenweg, maar even soo veel water hadden aangetroffen, als men noodig hadde. om onse trek ossen te doen drinken, en waarschijnlijk in 't geheel niets soude gevonden hebben, by aldien het op den 13 en 16 deeser niet hadde gereegend. Nadien het veld hieromstreex redelyker wyze met gras beset was, en onse trekbeesten in 't algemeen niet alleen seer slegt gesteld, maar van die der E. Comp. bereijts 18: stux gecreveert waaren, wierd dierhalven geresolveerd alhier eenige dagen te vertoeven. Wat nu deese Landstreek van d' Oliphants rivier tot hier toe, gemeenlijk het Amacquas land gent, betreft, deselve strekt ten Zuyden | ||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||
aan de Oliphants Rivier, ten Westen aan de zee, ten Noorden aan de groene Rivier, en ten oosten aan het bockeveld, leggende onder de Zuijder breete van 30:gr. 30: min, tot 31:gr. 30: min. Sijnde doorgaans een droog, sandig land; naar het Westen met hooge ruggens, en Oostwaard met hooge klippige gebergtens beset; hebbende geene loopende rivieren, maar alleen eenige fonteynen by swaare reegens, formeeren zig langs de gebergtens kleijne riviertjens, dewelke in een korten tijd afloopen, laatende in kuijlen wat water na, dat egter des somers schielijk uijtdroogt of brak wordt, wyders vind men hier geen Timmerhoud, sijnde de oevers der drooge Rivieren eenelijk met doornboomen, en het vlacke veld met kleijne bosjes en gras bewassen; ook is deese landstreek maar sober bevolkt, mitsgs niet abundant van grof wild voorsien; uijtgenomen langs het strant, alwaer zig nog tamelijk veel oliphanten komen op te houden. | ||||||||||||||||||||||
Woensdag den 2 Septb.Verlieten wy evengem., rustplaats, leegerden ons weederom aan een fonteijn, alwaar de Namacquas van verscheijdene kleijne kraalen by ons quamen, meede brengende eenige slagtbeesten en schaapen tot ruijling: Cours en verheijd N. ½ myl; breete 30:gr. 2: min. lengte 37:gr: 11 min: | ||||||||||||||||||||||
Sondag den 6: do.Marcheerden wy van 't gedagte riviertjen, en leegerden ons in eene Cloof, gent. de Aloë Cloof, de cours en verheijd N. 1¼ mijl; breete 29 gr. 51 min. lengte 37 gr. 11 min. Hier omstreex vonden wy seer veel Aloë boomen van diversse groote, alle meestendeels met een fraaye kroon voorsien; Sijnde de bladeren omtrent een voet | ||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||
lang, en van agteren drie vingeren breed, loopende na het eijnd spits toe, en aen weersyde met kleine doornen beset; onder anderen vonden wy omtrent een half uur eer men by de Santrivier komt, ter regterhand van den weg, een diergelyken Aloë boom, waer van de stam omtrent seeven voeten hoog, en zoo dik was, dat deselve naauwlijx door drie menschen konde omvademt werden. | ||||||||||||||||||||||
Dingsdag den 8 Sept.Vertrocken wy uijt de Aloë-Cloof, en naamen ons campement aan de groote Sant rivier, onse Cours en veerheijd N. 1¾ mylen; breete 29 gr. 44 min., lengte 37 gr. 11 min. Het water, in deese Sand rivier, bevonden wy genoegsaam sout te zijn, loopende doorgaens seer swak, terwijl het op sommige Plaatsen sig ten eenemaal in 't sand quam te verliesen. | ||||||||||||||||||||||
Sondag den 13 do.Passeerden wy de Cloof der kooperbergen, aen welkers uijtgang wy de kooperbergen vonden, dewelke den Edelen heer Simon van der Stel in het Jaar 1685, heeft doen bewerken; zijnde eijgentlijk 6 teegens het hoog gebergte staende heuvelen, dewelke zig van buijten als spaans groen aangeslagen vertoonden, wy sagen daarin verscheijdene gaaten gegraaven, het diepste omtrent van eene mans lengte, gelijk meede, dat ter regter syde van den weg in een klip het voorsz. Jaartal van 1685: stond uijtgehouwen: wy marcheerden vervolgens door een ruijme vlakte, alwaar wy nog 3 dito kleyne kooperbergen passeerden, en namen onse rustplaats by de laatste; de Cours en verheijd was N.N.O. 1¾ mijlen; de breete 29 gr. 17 min. en lengte 37 gr. 14 min. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||
Woensdag den 16 Septb.Marcheerden wy van gedn. Poort fonteijn, en leegerden ons aan een kleyn opgedroogde rivier; vonden aldaar eene bracke fonteijn; Cours en verheijd N. 2½ mijlen, breete 29 gr. o min., lengte 37 gr. 14 min. | ||||||||||||||||||||||
Vrydag den 18 do.Vervolgden wy onse reijze door een sandige vlakte, en aldaar geen water voor onse beesten vindende, soo sagen wy ons genoodsaakt onsen march verder voort te setten, en arriveerden den 19 des morgens voor aan aan het hoog gebergte, streckende langs de groote Rivier, alwaar wy onse beesten wat lieten rusten, en quamen teegens den avond aan gem. Rivier, dewelke wy snel strooment met steyle oevers aan weederseyden met hooge klippige gebergtens, en langs d'oevers met wilgen en Doornboomen beset vonden; sijnde in zijne ordinaire oever 1052 rynlandse voeten breed; het stroomd in den reegentijd aan weederskanten seer verre over en is visrijk, onder dewelke zig karpers gelijk de Vaderlandsche bevinden, ook houden zig alhier een groote meenigte van zeekoeyen in op; voor 't overige neemt deese Rivier sijn begin op omtrent 25 gr. Zuijder breete, stroomende regt Zuijd af, en naar aan weederskanten, met kleijne Riviertjes versterkt te zijn, formeerd deselve op de breete van 28 gr. een boog, vloeyende vervolgens Westwaards in zee, de bewoonders noemen het Ein, ook wel Charie, terwijl in verscheijdene landcaarten van dit gewest, een Rivier op omtrent deese hoogte werd aangetoond, onder de naam van R. der St Anthonio; onse afgelegde Coers en verheijd was N.N.O. 5 mylen; breete 28 gr. 42 min., lengte 37 gr. 22 min. | ||||||||||||||||||||||
Dingsdag den 22 Septembr.Nam den landmeeter met den burger Jacobus Coetzee de reyze aan, soo om den loop als meede de contrye naar de mond van het Rivier heen streckende, t' observeeren; waaromtrent deselve bevonden, dat het hoog en style gebergte aan verscheijdene plaatsen soo digt aan 't Rivier strekte, dat het niet moogelijk was, daar ter plaatse langs hetselve te passeeren, wy sogten dierhalven agter het gebergte een bequamer pad, en vonden, naar twee dagen door een swaar klippig gebergte gemarcheerd, en sonder goed water gehad te hebben, eene naauwe Passagie naar 't Rivier, dewelke een schuijlhoek der Bosjesmans was, alwaar zig verscheijdene teekenen vertoonden, dat deselve zig nog onlangs hier moesten geleegerd hebben, ook ontwaarden wy | ||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||
langs 't Rivier verscheijdene kleijne vlaktens, op dewelke zig de Zeekoeyen by troupen ophielden, alsmeede, dat het hooge gebergte als nog rifswyze langs 't rivier heen strekte, sonder desselfs eijnde westwaards te kunnen afsien, wy moesten dierhalven, als niet verseekert zijnde, agter het gebergte drinkwater te vinden, van 't verder naspeuren deeser Landstreek afsien: koomende Saturdag den 26 do. weeder in 't campement aan, alwaar verstonden, dat den Commandant den 23 eenige der ons gevolgde kleijne Namacquas, naar de groote Namacquas gesonden hebbende, om haarl. van onse komst te verwittigen, deselve met 15 dier groote Namacquas, mitsgs twee slagtbeesten en eenige hamels waren te rug gekomen. Wyders was de groote rivier, die seedert ons arrivement alhier, dagelijx was afgenoomen, den 23 deeser weederom 10 duijmen hoog opgeloopen, sonder dat het gereegend had, ook woey de westewind den 25 dito seer sterk, en veroorsaakte dusdanige kabbeling in 't Rivier, dat men genoodsaakt was, het doorhalen der wagens dien dag te moeten staaken. Betreffende nu de strecking van het land van de groene tot aan de groote Rivieren, 't welk eijgentlijk 't Land der kleijne Namacquas komt te zijn; Soo paald hetselve ten westen aan de Zee, ten Noorden aan 't land der groote Namacquas; ten Oosten aan dat van de Bosjesmans; en ten Suijden aen de Namacquas, leggende onder de Zuijder breete van 28 gr. 42 min. tot 30 gr. 30 min.; is voorts een droog sandig land, sonder van eenige altoos loopende Rivieren, voorsien te zijn, zijnde het Swarte doorn- de groene- en groote-Sand-Rivieren wel de voornaamste, en die haaren oorsprong N.O.lijk uijt het hoog Gebergte bekoomen, en zig vervolgens ten westen in Zee ontlasten; doorgaans tusschen en door hooge klippige gebergtens, op dewelke geen gras nog Lover groeijd, waar onder zig meede bevinden, de bekende kooperbergen, dewelke de heer gouverneur Simon van der Stel, in het Jaar 1685 heeft gevisiteerd: ook vind men in deese Landstreek, geen timmerhout als eenelijk langs de Rivieren hooge doorn boomen, en op het vlacke veld, laage struijk gewasschen, waar van het grootste gedeelte melk bosjes zijn. De voorsz Kleijne Namacquas, die dit land bewoonen, zijn van natuur zeer luy en vreesagtig, en van wijnig vee voorsien zijnde, leeven zy zeer armoedig, welk ongeagt, deselve evenwel geduurig door de Bosjesmans ontrust werden, die haar van leeven en vee berooven; waardoor deese volkeren van tijd tot tijd al swacker en armer wordende, het dus te vreesen is, dat deselve eijndelijk naar verloop van | ||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||
eenige Jaren ten eenemaal door voorsz. stroopers sullen weesen uijtgeroeijd. | ||||||||||||||||||||||
Dingsdag den 29 Septb.Waaren wy gesamentlijk met alle de wagens 't Rivier geluckig gepasseerd, alsmeede by de 100 kleijne Namacquas, soo mans, vrouwen als kinderen, dewelke ons gevolgd waren om haare vrienden onder de groote Namacquas te besoeken, waartoe zy deese occagie waarnamen, dewijl zyl. zulx andersints niet wel onderneemen derven, uijt vreese van door de bosjesmans vermoord te werden: onder deese ons volgende kleijne Namacquas, bevonden zig ook een groote Namacqua, die het gepasseerde Jaar met den burger Jacobus Coetsée naer de kleijne Namacquas overgekomen was, en gisteren doende sijnde met zijn vee door 't rivier te jagen, had denselven het ongeluk in den stroom te vervallen en te verdrinken. Teegens den avond begaven wy ons weederom op March, trocken door eene cloof heen en leegerden ons aan eene fonteijn, dewelke brak bevonden wierd; ende Cours en verheijd was N.O. ten N. 1½ mijlen; breete 28 gr. 36 min., lengte 37 gr. 26 min. | ||||||||||||||||||||||
Woensdag den 30 Septb.Marcheerden wy weederom al tusschen klippige gebergtens, tot aan een hottentots craal, vonden aldaar een fonteijn, welkers water sterk naar modder smaakte, hier stelde den Commandant ordre, in het ruijlen en nagtwagt houden; te weeten, dat elk volgens zyne getrockene nommer niet meer als 6 beesten op eenmaal ruijlen mogte, en altoos twee persoonen met eenige bastard hottentotten des nagts de wagt houden souden: de afgelegde Cours en verheijd was N.O. ten N. 3½ mijlen, breete 28 gr. 24 min., lengte 37 gr. 34 min. | ||||||||||||||||||||||
Donderdag den 1 October.Verlieten wy bovengem. leegerplaats, en marcheerden al tusschen 't gebergte, quamen vervolgens aan de Leeuwen Rivier, dewelke noordwaards by de bergfonteijn ontspringende, zig van hier Z.O.lijk in de groote Rivier ontlast; dragende wyders de naam naar de meenigte van Leeuwen, die zig daar omtrent ophouden; langs de oevers is gem. Rivier met rood houte boomen en Doorn bossen voorsien, wy vonden het droog, dog ontwaarden egter teekenen aan d'oevers, dat deese Rivier in den reegentijd seer hoog komt op te swellen; ook quamen wy heeden by een van de groote Namacquas kraalen; waarvan de bewoonders, of schoon van onse aannadering verwittigt, egter, eenige van ons Geselschap te Paard siende aankoomen, alle de vlugt naamen, Sulx wy in de hutten geen andere dan oude man- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||
nen en wyven vonden, dewelke seer verleegen waaren, dog egter ten eersten goedsmoeds wierden, Soo dra van ons met daggaGa naar voetnoot1) en Tabak beschonken wierden, het welk by 't gevlugte Jonge volk bemerkt zijnde, quamen deselve weederom, d'eene voor d'andere na, als ongemerkt in de hutten sluijpen, en zig naderhand onbeschroomt aan ons vertoonen; wy namen onse rustplaets alhier by een waterkuijl, gen. de valse drift, en hadden op deesen dag maar 1¾ mylen N.O. ten N.den gemarcheert; weesende de breete 28 gr. 18 min. en lengte 37 gr. 36 min. | ||||||||||||||||||||||
Sondag den 4 October.Naamen wy onse march langs de Leeuwen Rivier, en leegerden ons aan eene fonteijn, gent. de vogelfonteijn; hier eijndigd zig het gebergte, neemende daar en tegen eene ruijme grasvlakte een begin; de Cours en verheijd was N. ten O.en 1¾ mijlen; breete 28 gr. 10 minuten, lengte 37 gr. 39 min. | ||||||||||||||||||||||
Maandag den 5 do.Marcheerden wy nog al langs het rivier, quamen vervolgens te campeeren, aen het warmeGa naar voetnoot2) bad, sijnde een altijds loopende fonteijn, met water van getemperde warmte, en dus altoos bequaam om sig daar in te baden; leggende circa 200 treeden aan de OostSyde van 't Rivier, op een kleijne klipagtige heuvel; hetselve borrelt als ziedend water op, en heeft eenigsints een brakke smaak, hetgeen egter maar seer wijnig, en dus niet onaangenaam om te drinken is, wy bevonden de grond hier rondsom brak te zijn, en het sout aan de kanten van dit water, een vinger hoog opgedroogd leggen. Ook zijn hieromstreex door ons de Eerste kameleopardali gesien, alsmeede een daarvan, weesende een wijfje, gedood, en 't by zig hebbende jonge dier gevangen,Ga naar voetnoot3) betreffende de gedaante van 't gedoode beest, bevonden wy 't Lijf naar een koebeest; dog de hals en kop 't naast naar een paard te sweemen, en was de hoogte van de voorklaauwen, tot op de kop 17 voeten; Sijnde de lengte van 't lighaam geproportioneerd teegens de hoogte, als een teegens Twee en een half; en voorts weegens de kortheijd van 't Lijf, teegens d'andere leeden, in desselfs wonderlyke beweeging, niet te denken, dat dit beest tot eenigen dienst gebruijkt kan worden; voor 't overige is dit | ||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||
dier van couleur wit, langs de hals en van vooren aan het Lijf, met ligt bruijne plekken, als een ruijt gevlakt, op het agterlijf op gelyke wyze, dog iets bruijnder geteekent; voor den kop heeft hetselve Twee hoorens, byna een voet lang, dewelke regt uyt staan, en met een haarige huid overtrocken zijn, desselfs voedsel soekt het meerendeels aan de hooge roode houtboomen; doch iets van de gelyke grond willende opnemen, Soo moet het, wegens desselfs hoog voorlijf op de kniën gaan leggen. Wy bevinden alhier de breete 28 gr. 5 min., lengte 37 gr. 41 min. te zijn, en hadden heeden N.N.O., maar 1½ mijlen afgelegd. | ||||||||||||||||||||||
Saturdag den 10 October.Verlieten wy het warm bad, marcheerden weederom al langs 't rivier tot aan een bracke kuijl, alwaar wy van Intentie waaren te overnagten; maar hier byna geen water vindende, Soo wierd goed gevonden die nagt nog tot naar de rietfonteijn door te setten, hetwelk ook door de burgers gedaan wierd; dog zulx met s'E. Comp. wagens en derselver afgematte beesten niet kunnende geschieden, moesten deselve op eerstgem. plaats verblyven. Ondertusschen was de door ons gevangene Jonge Kameleopardali nietteegenstaande alle aangewende moeijte om deselve in 't leeven te houden, koomen te sterven; de Cours en verheijd N.N.W. 2½ mijlen; breete 27 gr. 56 min., lengte 37. gr. 37 min. | ||||||||||||||||||||||
Donderdag den 15 do.Verplaatsten wy weederom ons Camp ½ mijl N. ten W. tot aan de Rietvalley, leggende meede inGa naar voetnoot1) voorsz. leeuwenrivier. | ||||||||||||||||||||||
[pagina *5]
| ||||||||||||||||||||||
Plaat 3
Blz. 36 Jacht op Giraffen. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
Maandag den 19 October.Verlieten wy ged. leegerplaats, namen onse rustplaats weederom aan de Renoster-fonteijn, alwaar zig op Twee uuren gaans, regt voor ons uijt, de grasvlakte eijndigde, en daarenteegen een hoog, en boven vlak, gebergte een begin nam; de Cours en verheijd was N. 1¼ mijlen breete 27 gr. 28 min. lengte 37 gr. 32½ min. | ||||||||||||||||||||||
Donderdag den 22 do.Verlieten wy gem. rustplaats, en passeerden by eene Hottentots Craal, een cloof, quamen vervolgens weederom in een vlakte, en leegerden ons den 23 des morgens nog al langs de leeuwenrivier; onse Cours en verheijd was N. ten O.en 4 mylen; breete 27 gr. 16 min., lengte 37 gr. 35 min. | ||||||||||||||||||||||
Maandag den 26 October.Sond den commandant de burgers Jacobus Coetsee, Pieter MariusGa naar voetnoot1) en Andries Greef voor uijt, om naar den weg en water te sien, van welke Persoonen de twee laatstgen. teegens den avond door twee bastards hottentotten lieten rapporteeren, dat zy wel waater gevonden hadden, maar weijnig kans zagen de wagens door de voor ons leggende klipruggens en kranssen te brengen. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||
dat men naar zijn gedagten, deselve wel zoude kunnen passeeren, en dat wij vervolgens op een gelijke sandpad soude uijtkoomen, waarop den commandant met de geheele train dien agtermiddag den marsch aannam en bevonden de saak volgens 't rapport van Coetsee te zijn, en leegerden ons aan de bergfonteijn. Cours en verheijd N. ten O 1½ mijlen; breete 27 gr. 11 min., lengte 37 gr. 36 min. | ||||||||||||||||||||||
Woensdag den 28 Octob.Marcheerden wy al tussen het vlak gebergte heen, leegerden ons vervolgens aan de draayrivier, die meede uijtgedroogd vonden; deselve ontspringd by de style Cloof, en ontlast in de reegentijd desselfs water Z. Oostlijk in de groote rivier. Langs hetselve vind men schoone, hooge en dicke rood houte boomen, en tusschen het gebergte goede grasvelden, onze Cours en verheijd was heeden O. ten N. 1¼ mylen, breete 27 gr. 10½ min, lengte 37 gr. 41 min. | ||||||||||||||||||||||
Sondag den 1 NovemberVervolgden wy onsen march, dog moesten verscheijdene Coursen neemen, om door een voor ons leggende drooge rivier te komen, dewelke met style oevers en kranssen beset was, wy arriveerden den 2 's morgens aan de rietkuyl, alwaar wy goed water en wyde voor ons vee vonden. Cours en verheijd N.N.W. 3¾ mylen, breete 27 gr. 6 min., lengte 37 gr. 47 min. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||
gens in een schoon gelijk grasveld souden koomen, alwaar wy water en wyde naer genoegen voor ons vee souden vinden. | ||||||||||||||||||||||
Sondag den 8 do.Dewijl sommige der tot het geselschap gehoorende Persoonen haare bekommering aan den Commandant hadden te kennen gegeeven, dat men tot hier toe niet alleen een seer verre en moeyelyken togt hadde gedaan, maar volgens het berigt van Coetsee, nog al langer door een swaare en klipperige mitsgs van water ontblood zijnde Landstreek soude moeten passeeren, sonder tot heeden toe nog eenige gegronde berigten te hebben bekoomen, van de in Lijnwaat gekleed gaande, mitsgs van een taanagtige couleur sijnde natie, om dewelke t' ontdecken deese togt ten principale was ingerigt, en dat zy vreesden het niet langer met hunne afgematte trekbeesten en seer ontramponeerde wagens meer te sullen kunnen goedmaaken; zoo vond den commandant goed, het gantsche geselschap by een te doen koomen, en haarl. de voorsz. voortgebragte swarigheeden haarer mackers voor te stellen, en wyders te samen te overleggen, wat verders best soude dienen gedaan te werden. Waarop de Persoonen, die haare voorsz. meening, invoegen voorsz., den Commandant hadden te kennen gegeeven, zulx andermaal herhaalden, met byvoeging, dat zy oordeelden noodsakelijk te zijn, dat er eenige hottentotten dienden uytgesonden te worden; om niet alleen het Pad verder voor uijt, te gaan ondersoeken, maar ook by de Dieper wonende inwoonders na de voorsz. taanagtige en in lijwaad gekleed gaande natiën te gaan verneemen; en ingevalle zy daarvan eenige seekere berigten quamen meede te brengen, zy als dan bereijdwillig waaren den togt verder te doen. Waarteegen egter door andere wierd ingebracht: dat nadien men volgens 't berigt van Coetsee, maar twee dagen door een slegte weg moesten passeeren, en naderhand goed water en wyde stond aan te treffen, en dat de hitte van dag tot dag toeneemende, men dierhalven in steede van stil te blyven leggen, om de te rug komst der uijt te sendene hottentotten af te wagten, van het teegenwoordige maanligt diende te profiteeren, en de reyze te vervolgen, en dus doende tragten te ontdekken de Rivier de Bravagul, die volgens de landcaart maar 50 mylen regt ten noorden van hier zoude moeten leggen. Terwijl het seer apparent was, dat ingevalle 'er in der daad in deese landstreek, eene natie, als hier vooren is gemeld gevonden wierd, deselve zig omtrent voorsz. rivier Bravagul souden komen te onthouden; met byvoeging wyders, dat men den togt derwaards vervolgende, hoopen konde, | ||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||
de nog onbekende westkust tot aan den tropicus Capricorni te sullen kunnen ontdecken. Proponeerende treffens zulx door sommige te laaten doen, terwijl d'andere, wier wagens en beesten daartoe te slegt waren, hier ter plaatse soude kunnen vertoeven; dog dewijl de meeste van gevoelen waren, dat het te gevaarlijk was, om zig in dit verre afgeleegene land van elkanderen te separeeren, en dus aan veele gevaaren te Exponeeren; Soo wierd eijndelijk beslooten dat vier à vijf van 't geselschap, verseld van eenige, onse Bastaard Hottentotten, het voorwaarts leggende land nader souden gaan ontdecken: en teffens van de aldaar te ontmoetene inwoonders noopens meergem., in Lijwaad gekleed gaande natiën eenige nadere berigten souden tragten te bekoomen; ingevolge van hetwelke zig de Persoonen van Pieter Marais, Jan Nieuwkerken, Jan Batenhorst en Andries Greeff, met eenige Bastaard Hottentotten, teegen den avond op weg begaven; en wy met de overige van den train hier bleeven vertoeven. | ||||||||||||||||||||||
Donderdag den 12 Novbr.Quamen de vier evengem., uijtgesondene Persoonen te rug met berigt, dat zy de Passagie der voor ons uijt leggende Landstreek in der daad sodanig bevonden hadden, als zulkx door Coetsee was opgegeeven; alsmeede, dat zyl. by drie Namacquas Craalen waren geweest, en zig aldaar naar de dikwils gen. Geele volkeren ondervraagd hebbende, eenige dier Namacquas hun daar op hadden verhaald, dat nog wat meerder Noordwaards eene Natie wierd gevonden, die gelijk d'onse kleederen en lang hoofdhair hadden; doch bruijnder van aanzigt waren; seggende weederom andere, dat deese volkeren geen kleederen, maar vellen of Carossen droegen, sonder dat iemand van hunl. voorsz. Natie selve hadden gesien of gesprooken, terwijl de meeste der voorsz. Namacquas betuygden, van meergem. volkeren niets te weeten, soodat de berigten daarvan nog even twyffelagtig bleeven. Wy resolveerden evenwel den togt nog eenige dagen te vervolgen, in hoope van gedurende deselve eenige nadere ontdekkinge te sullen doen. | ||||||||||||||||||||||
Vrydag den 13 Novbr:Weegens de Schaarsheijd van water, soo verdeelde den Commandant den train in twee deelen, en begaf zig met het eerste des morgens vroeg op march, en wierd des avonds van het tweede gevolgd; wy Passeerden dien dag en nagt een steyle klippige cloof, mitsgs. eenige steenagtige ruggens, sonder iets aan onse wagens te bescha- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||
digen; deeden vervolgens onse beesten wat rusten; en volgden onsen march den 14 teegens den avond, tot aan de Buffel rivier (zijnde nu een kleijn drooge spruijt) die zig des winters ten noord westen in de Gamma-rivier ontlast; onse Cours en verheyd N. ten O. 5 mylen; breete 26 gr. 43 min. lengte 37 gr. 45 min: | ||||||||||||||||||||||
Woensdag den 18 do.Verlieten wy gedagte rustplaats, passeerden eerst eene uijtgedroogde rivier, en quamen daarna uijt het gebergte in eene schoone grasvlakte, en leegerden ons des avonds by een hottentots Craal. wy hadden heeden 2¼ mijlen afgelegd, de breete was 26 gr. 26 min. lengte 37 gr. 43 minuten. | ||||||||||||||||||||||
Sondag den 22 do.Volgden wy onsen wegwyser, en quamen aan een groote Namacquas craal aan de gammorivier te Campeeren, wy vonden dese rivier thans meede droog te zijn; deselve neemt des winters zijn oorspronk by de op den 13: deeser van ons gepasseerde steyle Cloof, word aan weederseyde met andere diergelyke kleijne riviertjens versterkt, en ontlast zig vervolgens Z.W.lijk in de visRivier; het hier voor ons uijtleggende land is doorgaans vlak leggende, hier en daar eenige kleine bergen, Sijnde het veld met gras en Renoster bosjes begroeijt, en de Rivieren met Rood-houte en Doorn-boomen beset: ook sagen wy in de vlaktens groote troupen van verscheijdene soorten van wild gedierte, als Renosters, Cameleopardalis, Buffels, witte wilde Paarden, Ezels, quachas, Coedoes, Gemsbocken, Hartebeesten, mitsg.s Auerossen, welk dier naar een ordinairen os sweemt, uijtgenoomen dat hetselve grooter en asgraauw van couleurGa naar voetnoot1), hebbende wyders | ||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||
een kleijne Kop en korte hoorens, alsmeede lang gekruld haijr op de borst en tusschen de hoorens, mitsgs een lange baard, gelijk de bocken; dit Dier is seer snel in 't loopen, en word daarom by de Namacquas de baas gent; onze Cours en verheijd N.W. 2 mylen, breete 26 gr. 18 min. lengte 37 gr. 37 min. | ||||||||||||||||||||||
Woensdag den 2 Decbr.Quamen Jacobus Coetsee en Pieter Marais te rug, als door den Commandant uijtgesonden geweest zijnde, om naar het Pad en water tot naar de visrivier te sien; deselve rapporteerden, dat zy naar drie dagen rijdens aan de visrivier gekoomen waren, en het Pad seer goed, maar seer wijnig water gevonden hadden, soo dat de aldaar woonende hottentotten haar water door 't graven van Putten moesten bekoomen, om haar vee uyt bakken te drinken geeven. De visrivier was almeede uijtgedroogd en alleen op enkelde plaatsen met eenige kuijlen waters, dog daar en teegen aan weer syden met tamelyke graswyden voorsien, ook verhaalden voorsz. uijtgesondene, dat de hottentotten daaromstreex abundant van Vee voorsien waren, gelijk meede dat zig al aldaar een groote meenigte van groot wild gedierte, voornamentlijk oliphanten ophielden. Dat zyl. zig wyders naar de Damrocquas natie geïnformeert, maar van deselve geene seekere berigten hadden kunnen bekoomen, zijn de haarl. egter door eene der wegwysers verhaald, dat hy by seekere verder voorwaarts leggende natie geweest was, die swarter als zy Namacquas waren en lang hoofdhair hadden, sijnde op de borst ruijg en in het gesigt gekorven, mitsg.s met Carossen van beeste vellen omhangen, dat deese volkeren haar verblijf, in hutten van hout opgemaakt, hielden, zig met den landbouw en het planten van Tabacq erneerden, terwijl in die landstreek niet alleen veel vee, maar ook Coper mynen gevonden wierden, hebbende voorsz. wegwysers hun onder anderen ook een berg, leggende regt voor uijt ten noorden, getoond, alwaar zy seijden dat 't Land van bovengem. Natie die zy Damrocquas, dog somtyds ook Tamaquas, noemden, een begin nam en zig vervolgens westwaards naar de Zee strekte, denselven wegwyser had hun ook eenig Cooper en Coraalen getoond, waarmeede eenige zyner mackers behangen, en door haar van voorsz. volkeren bekoomen waaren, met byvoeging, dat deese Coralen (weesende van blaauw glas, ten deele lang vierkant, ten deele rond) aan deselve wierden toegebragt, van een andere Natie, die nog al verder voor uyt woonde, en geel of taanagtig van verwe waren, mitsgs Sondamrocquas dog van andere Briquas of Birinas genaamt wierden, seggende eijndelijk wel aan te neemen, ons by de eerstgem. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||
te weeten de Damroquas of Tamacquas te brengen; dog dat zulx in het teegenwoordige en buijtengewoone drooge saijsoen niet wel doenelyk zoude weesen, sonder ons, mits gebrek aan water op den weg, in groot pericul te stellen, gelijk voorsz. Coetsee en Marais, dan ook betuijgde dat zy tot aan de vis rivier, naauwelijx water genoeg voor de beesten van 4 à 5 wagens hadden gevonden. | ||||||||||||||||||||||
Saturdag den 5 Decbr.Liet den Commandant het gantsche reijsgeselschap weeder byeen komen en communiceerde deselve de berigten die aan hem op gisteren door Coetsee en Marais waren gedaan, geevende teffens in bedenkinge, wat men nu verders soude behooren in 't werk te stellen, ofte hoedanig de reijze verders best te vervolgen, waer op de meeste aannamen, zig te beraden, en hun gevoelen op morgen te seggen. | ||||||||||||||||||||||
Sondag den 6 do.Na dat den Commandant alle de reijsgesellen weederom by een geroepen en haarl. Resolutie op de gisteren door hem gedaane voorstelling hadde afgevraagd, soo wierd door deselve eenpariglijk betuijgd, dat nadien haarl. wagens, door de langduurige en doorgaans door d'allermoeyelijkste weegen gedaane togt, niet alleen ten eenemaal ontramponeerd, maar de daar voor treckende ossen ook genoegsaam in 't geheel afgemat, en dus meerendeels buijten staat om met deselve langer overweg te komen, waaren geraakt, en dat insonderheijd volgens de bekoomene berigten, op den verderen weg, die men nog souden moeten passeeren, schier geen water te vinden zijnde, dit gebrek door de dagelijxe toeneemende hitte notoir soude komen te vermeerderen, zyl. het oversulx volstrekt ondoenelijk oordeelden, het land dieper in te trecken, en dat men om selfs op onsen te rug togt door gebrek aan water in geen ongeleegentheijd te vervallen, zig alhier niet langer behoorde op te houden, maar de reijze ten spoedigsten weederom Caabwaards aan te neemen, met byvoeging wyders, dat zy verhoopten, dat onse hooge gebieders, goedgunstelijk overweegende, met wat lijdsaamheijd, moeijte en gevaaren zy deesen togt tot hier toe haddenafgelegd, zig van derselver bereijdwilligheijd om (by aldien sulx maar doenelijk waare geweest) het land verder in te trecken, en dus doende het voorgestelde oogmerk te bereijken, wel zouden gelieven verseekert te houden. Waarop dan beslooten wierd, om langs denselven weg die wy tot hier toe hadden genoomen, de te rug reijze aan te neemen. Wy bevonden ons hier op de distantie van 120½ mylen regt noord van Cabo de goede hoop, 5¾ mylen westlyker als de regte | ||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||
noordlijn en 21¾ mylen regt noorden, verder als den burger Jacobus Coetsee in 't Jaar 1760 geweest is. Voor 't overige werd deese gantsche Landstreek van de groote rivier af tot hier toe met den naam van 't Land der groote Namacquas onderscheijden, en strekt ten W. aan de Zee; ten Nde aan 't land van St Thomas, ten oosten aan de Bricquas en Gricquas, ten Suijden aan de kleine Namacquas, leggende onder de Zuijder breete van 25 graden tot 28 graden 42 min.; 't land selve betreffende, soo bestaet hetselve ten Zuijden en westen meest uijt hooge klippige gebergtens, op dewelke geen gras nog lover groeijt; ten Oosten en Noorden heeft het schoone grasvlaktens, alwaar zig dan ook een groote meenigte van groot wild gedierte als oliphanten, Renosters, Cameleopardalis, Auerossen, Buffels, wilde Paarden, en gestreepte Ezels, Coedoes, gemsbocken en hartebeesten komen op te houden. De rivieren, dewelke door 't land loopen, zijn de groote- en Visrivier, mitsgs de leeuwen-Draay- en Gammo-Rivieren; onder dewelke de groote rivier, anders Charie of Eyn gent, de eenigste is, die niet komt op te droogen; neemende desselfs oirsprong op omtrent 25: gr. Zuijder breete; vervolgens Zuijdwaards afstroomende, word deselve aan de WestZyde met de Draay- en leeuwen Rivieren versterkt, formeerd wyders op 28 gr. een boog en vloeijt vervolgens westwaards in zee; maakende wyders de grensscheijding van de groote Namacquas; ten oosten tusschen de Bricquas en Eynicquas; en ten Zuyden tusschen de kleine Namacquas. De VisRivier neemt zyn begin meede op omtrent de breete van 25: graden; vloeijt regt Zuijden door het midden deeser landstreek, en naar aan desselfs oostzyde door de Gammo-rivier versterkt te zijn, vereenigd zig deselve vervolgens digt aan zee met de voorsz. groote rivier; dog droogt wanneer het des winters minder als naar gewoonte heeft gereegend, des somers ten eenema al uijt; in welkervoegen het ook met de Leeuwen-, Draayen Gammo rivier geleegen is. Sijnde deese Rivieren meestendeels besoomd met willigen en Doorn Boomen, als meede nog een andere Boom, doorgaans ter groote van een ordinaire Eijk; dog waarvan het hout, het rood Brasiliën, en het blad, dat van den Tamarinde boom, seer na by komt; ook brengt deselve een peul voort, hebbende de gedaante eener halve maan, waar in het Zaat, bestaande in verscheijdene kleijne bruijne boonen, beslooten legt. Het climaat, in 't algemeen seer suiver en getemperd sijnde, maakt, dat voorsz: landaard vry gesond leeft: hebbende egter bespeurd, dat de kindersiekte, die men in den | ||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||
Jaere 1755 aen Cabo heeft gehadt, genoegsaam ter selfder tijd ook onder deese natie heeft geregeerd; Des onverminderd, zijn deese groote Namacquas thans nog seer volkrijk, en doorgaans in kleijne craalen of gehugten verdeeld; levende voor 't overige sonder eenig opperhoofd, onderling steeds in vreede, terwijl hun rykdom alleen in Vee, dat zy in abundantie besitten, komt te bestaan; en yser en coralen hun liefst gewilde waaren zijn. | ||||||||||||||||||||||
Saturdag den 2 do.Den Burger Jacobus Coetsee met eenige andere burgers naar 't groote Rivier geweest zijnde, om een wegwyser op te soeken, die haarl. naar d' Eynicquas gelijden souden, quam heeden alhier weederom by ons, en rapporteerde dat de Namacquas haarl. niet derwaards hadden willen geleijden, als onder beding om de Eniquas vyandelijk aan te tasten, het geen sy van de hand geweesen hadden. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||
Sondag den 3 do.Marcheerden wy tot aan de versse drift; dog den commandant bleef met eenige burgers by voorsz. Vogel fonteijn, om by d' aldaar in het rond woonende hottentots kralen, eenige trekbeesten voor s' E. Comp. wagen in Steede der gestorvene te ruijlen. | ||||||||||||||||||||||
Saturdag den 23 do.Arriveerde den Commandant by ons, meede brengende eenige treken Slagt ossen voor s'E. Comp. wagen en volk, hebbende de burgers Jacobus Coetsee en Josua Joubert agter gelaaten, om nog een Parthy by de verder leggende kraalen meede voor d'E. comp. te ruijlen. Terwijl wy ons tot deeser plaatse ophielden, examineerden den burger Chirurgijn, Carel Christoffel Rijkvoet, het Cooper Ertz, dat zig alhier in de langs het rivier staande gebergtens komt te vertoonen; (zijnde hetselfde groen Ertz, waarvan den Burger Jacobus Coetsee, in het gepasseerde Jaar, eenige brocken aan de Cabo de goede hoop heeft meede gebragt,) en bevond by een kleijne proef dat zig daar in meer dan een derde deel suijver coper quam te bevinden. Voor 't overige bestaat het voorsz. gebergte ten eenemaal uyt seer hooge en swaare kliprotsen, dewelke op verscheijdene plaatsen met een groen uijtslag beset zijn, doormengd met witte aderen, 't geen deese rotsen op veel plaatsen naar wit Marmer doet gelyken, terwijl zich op andere plaatsen ook aderen als van coper selve koomen te vertoonen: invoegen men dan niet behoefd te twyffelen of de hier uijt te gravene Ertzen sullen doorgaans zoo veel cooper uijtleeveren, als by de voorsz. Proefneeming is bevonden; zijnde het des ongeagt niet apparent om alhier eenig mijnwerk met voordeel te kunnen aanleggen.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||
Vrydag den 5 do.Marcheerden wy tot aan de sogen. Poort der Coperbergen. | ||||||||||||||||||||||
Donderdag den 11 do.Arriveerden twee bastaard Hottentotten by ons, die by s' E. Comp. wagens bescheiden en by den burger Coetsee agter gelaaten waren; dewelke rapporteerden, dat gem. Coetsee behouden aan de groote Rivier gekoomen was, en dat zyl. met hem tot digt by de Eynicquas waren geweest; en op den weg eene soort van hottentotten gelijk de Bosjesmans gevonden hadden, dewelke sig seer onvriendelijk teegens haarl. betoond, en hun absoluut geene ossen hadden willen verruijlen; alhoewel zy daar van abundant genoeg voorsien waaren. | ||||||||||||||||||||||
Dingsdag den 16 do.Verlieten wy voorsz. rustplaats, alwaer wy seedert den 12. deeser hebben moeten vertoeven, dewijl onse trekbeesten dermaaten afgemat waren, dat wy byna geen kans meer sagen om met de wagens verder over weg te komen; wy marcheerden tot naar de klipvalley; wendden ons vervolgens regt Oosten van den beneedenweg, die wy in de heenrijze genoomen hadden, naar het boven Pad, leegerden ons aan de groene Rivier, alwaar wy goede weijde voor ons Vee vonden. | ||||||||||||||||||||||
Donderdag den 25 Maart.Verlieten wy evengem. leegersteede, en vonden aldaar een parthy Beesten onder 't opzigt van den Landbouwer Gerrit Kloete, d' oude, toeberorende aan de op Landtogt meede geweest zijnde Landbouwers, Thieleman Roos en Pieter Marais, van dewelke wy ons gedrongen sagen 20 stux tot trek en 4 tot slagt beesten voor s' E. Comp. wagens, en daar by gehoorende hottentotten, meede te neemen, om ons daar door in Staat te Stellen, verder over weg te komen; marcheerden al langs 't Rivier tot aan de riet Kuijl. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||
Sondag den 28 do.Leegerden wy ons aan de backely-Plaats. | ||||||||||||||||||||||
Sondag den 4 do.Verlieten wy voorsz. leeger plaats, passeerden de Salpeeter klip, alwaar wy eenige stijle sandhoogtens voor ons vonden, over dewelke wy onmogelijk kans sagen de drie Comp. wagens te brengen; moesten derhalven twee van deselve aldaar staan laaten; wy spanden de nog best by kragten zijnde beeste voor d' eene wagen, en marcheerden dien nagt daarmeede tot de drift aan het Oliphants rivier. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||
Saturdag den 24 do.Aan de brackefonteyn. | ||||||||||||||||||||||
Dingsdag den 27 do.Arriveerden wy weederom behouden aen Cabo de goede Hoop, hebbende op deesen langduurigen en door swaare woestenyen gedaene togt seer veel fatigues moeten uijtstaan: principaal, dewijl door de algemeene droogte niet alleen de fonteynen van water ontbloot geraakt waren, maar ook op de meeste plaetsen het gras op het veld ten eenemaal was komen te verdorren; invoegen door gebrek aan voedsel voor 't vee onse voorsz. reijze met geen moogelijkheijd verder hebben kunnen voortsetten; dog ongeagt alle de voorsz: geleedene ongemacken gesamentlijk steeds gesond gebleeven en in diervoegen weederom hier ter plaatse gereverteert weesende, hebben wy dierhalven reede den alderhoogsten te danken voor de goedheijd, die 't hem heeft gelieven te behagen ons hiermeede te bewysen. (onderstond). Gehouden by my (was geteekent) C.F. Brink.
Accordeert F.C. Ronnenkamp. E.G. Clercq. |
|