Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel II. Tochten naar het Noorden 1686-1806
(1916)–E.C. Godée Molsbergen– Auteursrecht onbekend[13] Relaas, gegeeven ter requisitie van den Wel- Edelen gestr. heere Rijk Tulbagh,
| |
[pagina 19]
| |
Weshalven hij Relatant zijn Togt verder noordwaards vervolgd, en na een weg van Twaalf dagen reijsens afgelegd te hebben, is gekoomen, bij de groote RivierGa naar voetnoot1), die bij der Relatanten weeten bevoorens door geene Europische Natie gepasseerd weesende, doorgaans ten minsten drie à vier hondert voeten breed, en meestendeels ook seer diep is, uijtgenoomen ter plaatse daar den relatant deese Rivier is doorgereeden, alwaer deselve met een Tamelijke breede Sandplaat beset is, sijnde aan beijde seijden overal met sogen: Vaderlands RietGa naar voetnoot2) en ander hout gewasch begroeyt, terwijl zig in deselve een meenigte van Zeekoeyen koomen op te houden; hebbende den Relatant wijders d'oevers deeser Rivier, met een Soort van fijn geel, mitsg.s glinsterend Stof of sand beset gevonden, waarvan hij om dies fraaijheijd een weijnigje opgeraapt en herwaerds meede gebragt heeft. Den Relatant de evengem: groote rivier gepasseert weesende, heeft hij zijne reijze al verder noordwaards vervolgd, langs of ter seijde een andere Rivier, die in de dikwilsgen: groote rivier uijtwaatert, en door hem de Leeuwen RivierGa naar voetnoot3) is genoemd geworden, naar de meenigte der Leeuwen die zig hier omstreex ophouden, zijnde het Land van d'oliphants Rivier af tot hier toe seer oneffen en Bergagtig, invoegen den Relatant dan ook genoodsaakt is geweest, om van de groote Rivier af, vier volle dagrijsens, zijn Cours langs de meergem: Leeuwen rivier te houden, wanneer hij eijndelijk met den Vijfden dag, is uijtgekoomen, in een Effen en seer grasrijke Landstreek, Sijnde eijgentlijk het begin van 't Land der groote Amacquas, die bevoorens aan deese Seijde van de groote Rivier gewoond, dog seedert ongevaar 20: Jaaren herwaards, zig over deselve Rivier dieper Landwaarts in, begeeven hebbenGa naar voetnoot4). Dus hier bij de groote Amacquas gekoomen weesende, bemerkte den Relatant wel dra, dat zijne verscheijning aldaar niet sonder bevreemding wierd aangesien, nademaal deselve bij Duysenden aan alle kanten voor den dag quamen; weshalven hij Raadsaam oordeelde, eene zijner bij zig hebbende Hottentotten naar de naatste deeser Amacquas te senden, met versoek, om bij hem relatant, ter plaatse daar hij zijne waagens had uijtgespannen, te willen koomen, | |
[pagina 20]
| |
waarop gaande weg eenige van deselve troupsgewijze sig bij hem Relatant hebben vervoegd, die zig niet schroomde hem rond uijt te seggen, dat zijne komst aldaar hun maar wijnig geviel, en hij onder hun niet sonder gevaar voor zijn Persoon was; dog den Relatant hun hierop te kennen gegeeven hebbende, dat hij met permissie van den Edelen Heer gouverneur, eenelijk om oliphanten te schietten, was uijtgegaan, sonder eenig ander voorneemen te hebben, - Lieten zij zig geseggen, en hem zijn togt al verder Noord waars aan, door hun Land vervolgen, waartoe den relatant sustineerd, seer veel te sullen hebben toegebragt, dat hij als de Taal der kleijne Amacquas, die bij deese Natie ook verstaan werd, ten vollen magtig zijnde, dus zijne meening self aan hun heeft kunnen te kennen geeven. -Ga naar voetnoot1) Van hier wederom twee dagen reysens voortgetrocken zijnde, en den eersten dag zijn rustplaats bij een uijt de grond opwellende warme waterbron gehouden hebbendeGa naar voetnoot2), is hij relatant wijders den tweeden dag, zijnde ses dagen reijsens van de groote Rivier, gekoomen aan een tamelijk hooge berg, die genoegsaam geheel uijt swarte klippen koomende te bestaan, door hem de Swarte berg is genoemd geworden. Sijnde hier ter plaatse meede een groote troup Amacquas bij hem gekoomen, die hem vrij sagtsinniger toescheenen, en ook eenigermaten verschillend van Taal waaren, met den geenen die hij 't eerst ontmoet heeft, werdende hem door deese menschen verhaald, dat omtrent Thien dagen reijsens verder in 't Noorden van de voorsz. Swarte berg, een soort van volk, die zij Damroquas noemden, weesende van een Taanagtige of geele gedaante, met Lang hoofd haïr, en kleederen van Lijwaat, zouden gevonden worden. Wat nu verder betreft de voorsz. groote Amacquas, die gelijk hier vooren is gesegd, teegenwoordig van de andere zeyde der groote rivier tot aan de Swarte berg woonen, deselve zijn volgens het verhaal van den relatant ongemeen volkrijk, en in abundantie voorsien van Rundvee en schaapen, die er alle weegens het grasrijke veld, en de verscheijde versche Rivieren, seer wel uijtsaagen; hebbende den Relatant gem: natie, voornamentlijk de diepst Landwaards in woonende, van een vriendelijke inborst gevonden, 't welk gebleeken is, dat zij na bekoomene verseekering, dat zijn komst met geen quaade intentie geschiede, hem zonder eenige overlast, door hun land heb- | |
[pagina 21]
| |
ben laaten trecken, en ook in diervoegen weederkeeren; In opsigte van hunl: hutten, manier van Leeven, voedsel, kleedinge en waapenen, verschillen deselve genoegsaam met andere Hottentotten seer wijnig, uytgenoomen dat zij, in plaats van schapen vagten, met wolven en Jakhals huyden omhangen zijn, en 't Lighaam met geen vet besmeeren;Ga naar voetnoot1) Sijnde deselve voor 't overige seer gesteld op Coralen, dog wel 't meeste op Yser, waarom den Relatant in zijn te rug reijse, op een vriendelijke wijse met eenige Jonge Beestjes tot Padkost van haarl. beschonken zijnde, hun daarteegen weederom eenige Schaakels uijt de Trekketting Zijner waagen present deed, waarmeede zijl: seer wel in hun schik waaren; dog den relatant van geen andere snuijsserijen voorsien geweest zijnde, heeft hij dus niet kunnen ontdecken, wat er anders onder hun, 't meest gewild is. Hebbende den Relatant wijders op seekere tijd, wanneer een wijnig ter seijde naar 't oosten van deese groote Amacquas reijsden, een andere Natie ontmoet Enequas genaamt, die insgelijx seer volkrijk, en van veel vee, onder anderen een soort van tamme bocken, van de groote als een hierlands Swaar hartebeest voorsien zijn; Terwijl deese Enequas Wijders in geduurige vijandschap met d'Amacquas koomen te leeven. Werdende voorts in dit Land der groote Amacquas, een meenigte van Leeuwen en Renosters gevonden, gelijk meede een ander hier te lande nog gantsch onbekend Dier, het welk wel niet soo swaar als een Oliphant, dog egter vrij hooger van Lighaem zijnde, den Relatant oversulx, Soo hierom als om de lange hals, gebulte rug en hooge beenen, doed vooronderstellen, Soo niet de regte immers een soort van kameelen te zijn;Ga naar voetnoot2) sijnde deese Dieren Seer Loom en Traag van gang, invoegen den Relatant op seekeren Tijd te Paard Sijnde, en jagt op deselve gemaakt hebbende, twee daarvan met weijnig moeijte heeft ingehaald en doodgeschooten; weesende beijde wijfjes, waar van het eene een Jong bij zig had, 't welk den Relatant met zig genoomen, en circa 14: dagen met seemel in water geweekt, heeft in 't Leeven gehouden, dog 't selve bij gebrek aan Melk of andere goed voedsel gestorven zijnde, heeft den Relatant de huyd daar van herwaarts met zig gebragt, kunnende egter de gedaante der oude Dieren niet wel door dit Vel verbeeld worden, dewijl het Jonge gevlekt, en Sonder buld op de rugge, de groote daar en teegen zonder | |
[pagina 22]
| |
vlakken, Ros van gedaante, en met Swaare bulten voorsien zijn, gelijk ook voor op 't hoofd van 't Jonge Dier, twee hoornsgewijse uijtwassingen gevonden werden, die bij de groote Eijgentlijk maar Stompe Knobbels zijn; verstreckende het vleesch deeser Dieren, voor al der Jonge, d'Amacquas tot een bijsondere Leckernije. Ook verhaald den Relatant, behalven meer andere vreemde gewasschen, in 't meergem. Land der groote Amacquas, Swaare boomen gevonden te hebben, zijnde het hart of binnenste hout van een ongemeen fraaye hoogroode Couleur, en de tacken met groote Claver blaaden en geele Bloemen, mitsg.s ook een Peulvrugt voorsien. Hebbende hij Relatant voorts, behalven diversse andere nog onbekende Coperbergen, ook omtrent 4: dag reysens van de groote Rivier, een Berg ontmoet, doorgaans met een geel blinkend Ertz beset, waar van door hem eenige kleijne brocken afgeslaagen en herwaards gebragt zijn. - Den Relatant van zijn voorengem: Plaats aan de Picquet bergen, dus na gissing wel 50: dagreijsens ver landwaerds in, tot aan de Swarte berg afgelegd, en in al dien tijd, behalven de voorwaards aengehaalde twee door hem geschootene Oliphanten, geen dier Dieren meer, maer wel verscheijde maalen het spoor derselve gesien hebbende, is hij dierhalven weederom te rug gekeert, langs die selfde weg, door hem in de heenreijse genoomen, sonder in deese zijne te rug Togt in 't minste door de meergem: Amacquas ontrust te zijn geworden, nog ook de kleijne Amacquas, die nu Seedert 5: Jaaren herwaards van de groene tot over de Cous Rivier getrocken zijn,Ga naar voetnoot1) te hebben bejeegend. Hebbende hij Relatant wijders een der meergem: groote Amacquas die begeerig was om met hem herwaards te reysen, van daar meede gebragt. - (onderstond:) Aldus gerelateerd ter Politicque Secretarye In 't Casteel de goede hoop den 18: novb.: 1760:(:was geteekent:) X:(:daar omme stond:) dit merk is door den relatant selve gesteld,Ga naar voetnoot2) (lager:) mij Present:(:en geteekent:) O:M: Bergh Rdt: en Secrets: (:in margine:) als getuygen: (geteekent:) L: Lund, P:L: Le Sueur.
Acordeert F.C. Ronnenkamp E.G. Clercq. | |
[pagina 23]
| |
Coetsé's ontdekkingen waren aanleiding tot de tocht onder Hendrik Hop, in 1761. Een uitvoerige instructie werd opgesteld: ‘Instructie waar na den Capitain der vierde Comp. burger Dragonders aan Stellenbosch Hendrik Hop neevens de verdere Persoonen gaande ter ontdeckinge van 't binnenwaards ten Noorden van hier leggende Land zig geduurende deesen togt sullen hebben te gedragen.Ga naar voetnoot1) Den landbouwer Jacobus Coetzee Jansz. in den voorl. Jaare, op de hiertoe van ons bekomene Permissie, tot het schieten van Oliphanten uytgeweest zijnde, heeft denzelven bij zijn terugkomst aan ons berigt gedaen, dat hij na zijne reyse door de sogenaamde Coperbergen te hebben genoomen, en de groote Rivier gepasseert weesende vervolgens nog ses dagen reysens verder of dieper noordwaarts in 't Land was getrocken en aldaar hadde ontmoet een soort van Hottentotten die wel onder de grootte Amacquas behoorden, dog egter eenigermaten van Taal met deselve quaamen te verschillen, dewelke aan hem onder anderen ook hadden verhaald, dat nog thien dagen reysens verder in 't noorden, 't land door een soort van Volk Damroquas genaamd, weesende van een taanagtige of geele gedaante, met lang hoofd hair en in Lijwaat gekleed, soude weesen bewoond; sonder dat hij Coetsee, vermits zig, behalven zijne meede genoomene hottentotten gantsch alleen bevond, het heeft derven hazardeeren zig derwaards te begeeven.’ Er boden zich vrijwilligers aan ‘om ten dienste der E. Comp. en ten algemeenen nutte deeser Colonie een Togt derwaarts te doen.’ Ze zouden voor hun eigen wagens, trekbeesten en mondkost zorgen. Dan zou de Compagnie meegeven: drie wagens met dertig trekossen, geweren, kruit en lood een schuit, gereedschappen en snuisterijen.Ga naar voetnoot2) Van der Stel's Dagregister kregen de reizigers mee. Dan volgen de reeds bekende voorschriften om goede nota te nemen van volkeren, dieren, planten, ertsen, aard van de bodem e.d. ‘Uyt het Relaas dat door voorm. Coetsee weegens desselfs ondernomen Togt is verleend en waarvan aan Uw meede Copia is ter hand gesteld, zal UE. meede koomen te blijken, dat door hem in 't Land der Amacquas is gevonden seeker hier te Lande nooyt bekend geweest sijnde Dier, waar van niet alleen twee door hem zijn Dood geschooten, maar selfs ook het Jong van een dier Dieren eenige dagen in 't Leeven is gehouden. En nadien deese Dieren eygentlijk onder het geslagt der Cameelen behooren, en het dierhalven wel soude kunnen zijn, dat deselve door d'Inwoonders aldaar, als de Cameelen selve wierden gebruykt, en dus ook van veel nut voor deese Colonie soude kunnen zijn, zal UE. zijn devoir moeten doen, om des moogelijk zijnde, eenige dier Dieren of andere | |
[pagina 24]
| |
soorten van Cameelen, leevend herwaards op te brengenGa naar voetnoot1), gelijk UE. dan ook het selve omtrent alle andere nog onbekende Dieren, insonderheyd de groote BockenGa naar voetnoot2), die bij de Enequas souden werden gevonden, sult tragten te doen. Terwijl het werk van den meede gaande Thuynier sal sijn, op alle vreemde Planten, kruyden en gewasschen naauwkeurig agt te geeven en daar van de heesters, Bollen en Zaden Sorgvuldig te bewaaren en meede te brengen. Gelijk wij dan ook om UE. in staat te stellen de 't ontdeckene Ertzen of Mineralen des te beeter te kunnen Examineeren, den Chirurgijn Rijkvoet, een ijsere proefoven, neevens de noodige gereedschappen tot het smelten van Ertzen noodig, hebben meede gegeeven’. Daar de reizigers te goeder naam en faam bekend stonden vermeldde de instruksie dat geen verbod over overlast aan inwoners of roven van goederen en vee nodig werd geoordeeld. Indien Hop overleed zou Thielman Roos de leiding hebben. Het stuk is gedateerd 11 Julie 1761.Ga naar voetnoot3) |
|