Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel II. Tochten naar het Noorden 1686-1806
(1916)–E.C. Godée Molsbergen– Auteursrecht onbekend[Jan Hartogh's landtocht]Ga naar margenoot+ In het ‘Dagverhaal gehouden op de veeruyling voor d'E. Compe. by de hier om heen leggende Hottentots onder 't gezag van den baas Thuynier Jan Hartogh’Ga naar voetnoot2) worden veel inlandse namen genoemd. Op 1 November 1707 vertrokken acht Europeanen en twee slaven naar Hottentots Holland; de volgende dag ‘quamen teegen den avond onder de Cloof van het Gebergte die door de Hottentots Gantouw werd gent. en door ons het Elandspat.’ 3 November droeg men de bagage over de Cloof en kwam ‘na de by ons soo gene. Palmietrivier, door de Hottentots gent. Houtema, of Slangenrivier, zynde 2 uuren van de Cloof geleegen.’ De dag daarna passeerde men de Knoflookskraal, die twee uur van de Palmietrivier lag, ‘tot omtrent de Botrivier by de Hottentots gent. Gouga,’ drie uur van Knoflookskraal, en bereikte de ‘Swarte Rivier door de Hottentots Doggha kamma gent.,’ die weer drie uur van de Botrivier lag. 5 November trok men tot ‘de Sergeantsrivier en by de Hottentotten Geska genaamd.’ Men trof er Sousequa, die met ‘heuning’ op weg waren naar Stellenbosch; na een pijp tabak rokens gingen ze op verzoek met het gezelschap mee ‘en gaven haar sacken met heuning aan 't volk.’ Na door de ‘Rivier sonder ent’ gegaan te zijn zag men drie Hessequakralen, waarheen tabak ten geschenke gezonden werd met het verzoek om ‘met d'E. Comp.’ te ruilen. De Kapiteins zonden een hamel, de verzekering dat ze genegen waren tot de handel en ‘met eenen versogten sy de hulp van de E. Comp. om manschap, om weeder in haar Land, daar sy door de Bosjes mans waaren uytgejaagt, te mogen trekken. Sy verhaalden my dat den opper Capn. van de Hessequas gent. den Oude Heer, omtrent 3 maanden verleeden gestorven | |
[pagina 9]
| |
was, en zyn oudste zoon weder als Capn. in desselfs plaats aangenoomen.’ 6 November werd gehandeld met ‘de Oude Heer's zoon Hacqua gent. 18 beeste, Prins en Swarte Capn. 12 do., Dicken Capn. 8 do.’ De volgende dag trok men langs de Rivier zonder Eind tot de ‘Ganse Craal.’ 8 November kwam de zoon van Kapitein Coopman berichten dat zijn vader vernomen hebbend, dat een troep tot ruiling in aantocht was, met vier kralen naar de rivier op weg was. Men trok hen tegemoet langs de rivier, naar ‘de Hessequaas Cloof, door de Hottentots Gaski kamka gent.’ Dat de Hottentotten gaarne vee ruilden blijkt o.a. ook hieruit, dat drie Kapiteins Posie, Brandaris en Hans Melger kwamen ‘sonder dat ik haar Tabeties goed sond, by my’ schrijft de joernaalhouder. Eindelik zag men Coopman's kralen aan de ‘Drooge Rivier, door de Hottentots geheeten [.?.] os stamma’Ga naar voetnoot1) en de Kapitein toonde zich verblijd over de komst der tochtgangers: ‘ik vroeg hem waarom hy soo verblyt was, zyn antwoord was, dat hy van zyn hottentots die aan Stellenbosch waaren geweest, verstaan had, dat de vrye luyden weder soude komen ruylen, ik antwoord hem dat hy nu wel konde zien dat geen vryluyden weder soude komen, maar dat d'E. Comp. nu ruylde, hy seyde daar op dat het goet was, want soo de vry luyden ruylde, namense al de beesten en veersen met gewelt weg, en goyde de Tabak en kraalen neer, dat zyluyden niet kosten behouden om aan te teelen, en beroofden haarlieden door dusdanig ruylen van hun aanteelvee. Capn. Coopman seyde my dat hy de bullen omtrent veertien dagen geleeden eerst had laaten lubben, en met den afval een groot gastmaal hadde aangeregt, en vrolyk geweest, 't geen by haarlieden de gewoonte is.’ Tabak, kralen en soopjes deden toen dienst en een 26 beesten werden geruild; ook 10 November bleef men genoegelik bijeen aan de Rivier zonder Eind, ‘door de Hott. gent. Kanna Kam Kanna’ pijpen rokend en zoopjes drinkend met ‘de Kapiteins Coopman, Sosaquas broer en Swarte Coopms. broer.’ Ook brachten vee de Kapiteins ‘Grentego, de Witte Capn., Mago, Bochel en Witte booy.’ De tocht werd voortgezet op 12 November; men zag de Breede rivier ‘door Hottent. gent. Synna.’ ‘Daar quamen 5 Hessequas bossiesmans Hottentots by ons die na Coopmans Craalen wilde gaan, om eenige goederen te verruylen, onze Hottentots ruylde voor Tabak en haar halscraalen van haar hun bogen, kokers en pylen.’ Men trok door het Swarte Land langs ‘een drooge rivier by de Hottentots gent. Ouka.’ Veel Kapiteins trof men aan: Jantje Tettegoe, Bygaga, Ossite, bij een droge rivier ‘Oukamma’ in het Hottentots; en aan een zoute rivier Cisiqua genaamd vond men de Kapiteins Wildschut, Bentien, Hansbroer, Brebart, Waterschaap, Haas, Caswaris en Platneus. De plek waar de kraal van de Oude Heer's broer lag heette Koukema, de vlakte Gronnega; langs hoge bergen ‘over ruggen en door diepe holle gaten’ kwam men aan een rivier Gonuka goggo en daarna aan de Steenbokkenrivier, ‘van de Hott. gent. | |
[pagina 10]
| |
Gam dachama’. 18 November was men bij de Swartebergsrivier, Hacqua genaamd, en er werd wasdag gehouden aan ‘het warm water, door Hott. gent. Disportcamma.’ Aan de Swarte rivier kwam men weer op het oude pad, trok via de Bot-rivier, Houthoek, Knoflookskraal, de Kloof van Hottentots HollandGa naar voetnoot1), de Kuylen naar ‘het Eyland’ bij de Soute Rivier en aan het Kasteel kwam men met 220 ossen en 242 schapen. Jan Hartogh en Korporaal Pieter Wagenaar ondertekenden het joernaal. |
|