Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel II. Tochten naar het Noorden 1686-1806
(1916)–E.C. Godée Molsbergen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ten tijde der Van der Stel's, vader en zoon (de tijd van hun bestuur aan de Kaap valt tussen 1679 en 1707), was de kennis over Zuid-Afrika's bodem aanmerkelik vermeerderd. Dominee François Valentijn, die als auteur over het gezag van de Edele Compagnie, ook over de Kaap gegevens noodig had, vond in de als ambteloos burger levende Simon en zijn zoon de Goeverneur, Wilhem Adriaan, ijverige en deskundige medewerkers. Zij verschaften hem de bouwstoffen over dat gebied en zo is ons bekend wat in het begin van de achttiende eeuw door ontwikkelde Nederlanders, wie de archieven niet ten dienste stonden, over Zuid-Afrika kon worden geweten, en in een niet onverdienstelike kaart, als men tenminste niet te hoge eisen stelt, gaf Valentijn het bekend gedeelte van het land.Ga naar voetnoot1) In een ‘Dagverhaal van den Landdrost Johannes Starrenburg, gehouden op zyne Landtogt na de Gonnemaas, Grigriquaas, Namacquasche Hottentos, enz.’Ga naar voetnoot2) komen enkele merkwaardige gegevens voor, die hier volgen. Starrenburg, de landdrost van Stellenbosch, ging, evenals zijn voorgan-Ga naar margenoot+ | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
gers wel geinstrueerd,Ga naar voetnoot1) 16 October 1705 op expeditie. Doel was aankoop van ‘trek- en werkbeesten’, dus niet als vroeger aankoop van slachtvee voor de retoervloten, maar alleen ossen. De vee-ruiling, in 1658 door Heren Bewindhebbers aan vrijlieden verboden,Ga naar voetnoot2) was in 1700 weer toegestaan en niet altijd was met de nodige zachtheid en takt door de burgers opgetreden bij de Hottentotstammen.Ga naar voetnoot3) Er bestond nu de mogelikheid dat Starrenburg's expeditie de inboorlingen in vijandige stemming zou aantreffen, en de Landdrost moest trachten door vriendelikheid de goede verstandhouding te herstellen, en elk ‘opperste Capitein bekend te maaken, dat onze intentie daar heen is tenderende, omme voortaan met hem, en de zynen, in alle goede vriend- en nabuurschap te leven.’ Zelfs mocht Starrenburg ‘zich in den handel ontrent deze Natien wat splendider toonen, als men wel niet gewoon is aan de Hottentots te doen.’ Maar indien de houding dier volken vijandig was, ‘zullen UE. als dan ook vermogens wezen de zelve met gelyke munt te betalen.’ Volgens opdracht hield Starrenburg een dagregister. Via Stellenbosch en DrakensteiuGa naar voetnoot4) kwam de Landdrost aan de Sonquadrift, waar intussen Baas Jan Hartog met de wagens langs een andere weg was aangekomen. Spoedig bleek dat de Gonnemase Hottentots geen zin hadden om handel te drijven en waren weggetrokken over de berg naar het Land van Waveren.Ga naar voetnoot5) Men trok naar de kraal van Kapitein Bootsman, die met zijn kraal over de Vierentwintig Rivieren lag; terwijl dit stamhoofd met een stevig ‘soopje’ werd bezig gehouden, ging Starrenburg het thuiskomend vee ‘eens doorzien.’ Toen bleek dat Bootsman de beste ossen uit de troep reeds had weggezonden, maar na langdurige onderhandeling verkocht hij ‘9 mooye Osjes, en zeven Hamels, waarvoor hem gaven 10 bosjes kopere Koralen, 13 ponden Tabak, eenige Glaze koraalen, en Brandewyn.’ De Hottentotten zouden dit vee bewaren tot de terugkomst van de karavaan. Men kwam bij een vallei, ‘voor dezen 't oude Elzenbosch genaamt, en daerom door ons de elzen-valley gedoopt.’ De volgende dag bereikte men het Assegaayenbosch, later verdronk de Landdrost met paard en al | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
bijna in een moeras; na een moeilike tocht ‘langs een ongebaand veld, vol molshopen en gaten, tussen vallen en opstaan’ vond men water ‘en gaf het den naam van Boonen-fontein, om redenen.’ De weg naar de Piketberg werd doorde Hottentot kapitein Hannibal gewezen; een rivier geleek op de Diepe Rivier bij de Koeberg.Ga naar voetnoot1) De Oude Kraal aan de Noordhoek van de Piketberg ‘genaamt de Bange Hoek’ bereikte men, waar Boesmans verhaalden dat enkele dagen geleden een wagen met blanken er geweest was. Hannibal werd bang, ‘wyl hem de handeling van Dronke Gerrit nog in versscher geheugenis was,’ en met moeite gelukte het hem van vluchten af te brengen. De Boesmans wisten te vertellen dat met de wagen een Compagniesdienaar uit de post aan de Groene Kloof reisde. Aan het spoor bemerkte men dat de wagen op de terugtocht was. Bij een rivier ‘na gissing wel duizent schreden breet, vol Meeuwen, Duykers, Endvogels, en ander vliegend en zwemmend gedierte’ en waar zeekoeien gehoord werden, sloeg men het kamp op; de Hottentot naam was Quaecoma. Op 26 Oktober kwam men aan Hannibal's kraal, waar zes kapiteins woonden en drie en twintig hutten stonden. Dat ze zo weinig vee bezaten, verklaarden ze aldus: ‘Dat zeker vryman, in de wandeling Dronke Gerrit genaamt, korte jaaren voorleden, met eenige anderen verzeld, aan hunne kraal was gekomen, en zonder yets te zeggen, van alle kanten daar op vuur gaf, verjagen de dus de Hottentots, stekende hunne huysjes in den brand, en nemende al het vee met zig, zonder dat zy wisten uyt wat oorzake, wyl ze niemand van de Hollanders ooyt beledigt hadden..... Van een andere kant worden ze ook met stroperyen geplaagt van een Natie van Hottentots, die over de Olifants-Rivier, in byna ontoegankelyk gebergte huyshouden, waar van het land op hunne taal Thynema genaamt, en de Capiteyns dier roofvogels Throghama Tkousa, Doe odie, Tkeringnouw genaamt zyn.’ Hannibal's volk leefde van olifantenjacht. Korporaal Daniel Tous van de Groene Kloof en de vrijman Christoffel Lutje hadden met hun wagen er twaalf grote olifantstanden gekocht, en men vertelde, ‘dat in den voorleden droogen tyd hier geruyld hadden de vryluyden Pieter Janszoon, Kees Oorlam, Potje en Karos op Zy.’Ga naar voetnoot2) Aan de andere kant van Hanni- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
bal's kraal stroomde de rivier Tythouw, die niet in zee, maar in een zoutpan uitliep. Het wemelde er van flamingo's en andere watervogels. Op 29 Oktober zag men een klein beekje ‘door de Namacquas Thie They en van ons Schilpadden-poel genaamt’ en kam peerde achter de ‘Theima Koethama of Wolvenberg.’ In deze streek groeiden gombomen; de ‘Namacquaaze Hottentots noemen die gom Traap, en bezigense tot het vastzetten van assegaajen, messen, enz.’ De weg was verderop zeer moeilik door klippen en molgaten; ‘wy reden eenigen tyd langs een berg, door de Hottentots Thou genoemt, na zekere Hottentottin (de redenen waarom zyn my bekent, maar al te natuurlyk, om hier plaats te hebben); het woord Thou betekent in de Gonnemasche taal 't schaamt-deel van een vrouw.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Olifanten werden in deze streken reeds zeldzaam,Ga naar voetnoot1) doordat de Hottentotten er velen doodden. Sonqua waarschuwden de kraal als er een olifant in de buurt was, ‘daar ze dan met alle de jonge manschap op uyt komen, en deze beesten zoo lang plagen, tot dat zy door onrust, en wonden van Assegaayen, pylen &c afgemat, hun laatsten adem uytblazen.’ Aan de voet van een berg lag Olofs Fonteyn; de berg heette Thokoe ‘dat is Tho's berg genaamd,’ naar Kapitein Tho die er enige jaren tevoren door een leeuw verslonden was. Eindelik bereikte men de Olifantsrivier, die hier en verder naar boven Tharakkamd of Ruige Rivier heette. De overtocht was heel moeilik en het te volgen pad niet minder door ‘het mizerabelste veld, dat 'er bedagt kan worden. Het is al te maal rood zand, bosschen, en door de mollen t' eenemaal ondermynt; had het my mogelyk geweest, ik zoude myn paard gaarne gedragen hebben, want die arme beesten konden hunne pooten niet verzetten, of zaten byna tot den boeg in de molgaten, en daar by scheen de zon tot brandens toe, en nergens was water te krygen, in somma, noit heb ik verdrietiger agtermiddag gehad.’ Bij een kraal van Hottentotten sloeg men het kamp op; de schildwacht voor de tent Jan Smit van Antwerpen werd des nachts door een leeuw weggesleept en gedeeltelik verslonden. Na veel moeite gelukte het de leeuw, die met de man in zijn bek naar het gebergte liep, te doden, waarby de Hottentotten veel moed toonden. Het lijk van Jan Smit en van de leeuw bracht men ‘beide aan de tent en begroeven den man, daar hy gegrepen was, gelyk wy den Leeuw mede onder de aard staken, op dat hem het vee niet ruiken zoude.’ De veehandel slaagde vrij wel. ‘En wyl hier ontrent geen meer Kralen leggen, en voor ons niet te doen viel, rezolveerde ik weder te rug te keeren, om de Gonnemasche Kraalen op te zoeken.’ De Namaqua aan de Koperberg konden in dit jaargetijde niet worden bereikt. Uit vrees voor leeuwen maakte men een kraal van doornbosjes vóór men de nacht inging. Het water van de Olifantsrivier stond hoog; ‘beneden strooms liet ik een touw dwers over de rivier spannen, alwaar 7 a 8 man langs stonden om het vee voor het wegdryven, wylze alle zwemmen moesten, te behoeden,’ schrijft Starrenburg. Via Olofsfontein en de Tho-berg wilde men naar de Piketberg, maar ‘de schelmscheGa naar voetnoot2) Hottentot Dikkop’ wilde de troep op een dwaalspoor leiden; twee trekossen stierven door gebrek aan water. Na veel sukkelen kwam men 21 November aan de Breede Rivier ‘daar wy even aan deze kant 3 Kralen vonden, bestaande uyt de Capiteyns:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
‘Aan die van Koekezon namen wy ons verblyf en zonden volk met tabeetjesGa naar voetnoot1) Tabak na de andere Capiteyns, die daar op by ons quamen.’ Via de Sonqua-drift en Riebeecks Kasteel trok men langs de Hazenberg in de richting van de Saldanhabaai; de Groene Rivier en de Groene Kloof worden nog vermeld, Starrenburg bezocht aan de Zoute Rivier de kralen van Bego en Paardevanger en 7 Desember was men aan het Kasteel terug, met 179 ossen. |
|