Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel I. Tochten naar het Noorden 1652-1686
(1916)–E.C. Godée Molsbergen– Auteursrecht onbekend[Pogingen tot het vinden van kaffers in het noorden]Toen men de Hottentotten meende te kennen, hoopte men ten NoordenGa naar margenoot+ van hen Kaffers te vinden.Ga naar voetnoot1) Daarom ging in 1670 op bevel van Kommandeur Jacob BorghorstGa naar voetnoot2) en de Raad schipper Gerrit Ridder Muys met de hoeker de Grundel op tocht langs de Westkust.Ga naar voetnoot3) Deze tocht geschiedde op uitdrukkelik bevel van Heren Bewindhebbers van 24 Augustus 1669. Muys was opgedragen te varen ‘langs de wal en soo veel zeemanschap toelaet, tot omtrent de Tropicus toe, doende empassant aan alle baeyen, inhammen ende Rivieren, die bequaemelijck in te lopen sijn, peylende derselver gronden en diepte, mitsgaeders op wat hoogten die sijn gelegen met haere situatien pertinent aff, wel toesiende op derselver gelegentheyt, ende off de havenen bequaam sijn tot berginge van schepen, alsmede offer eenige ververschinge en brandthout voor deselve, en dat oock gevoeglijck aldaer gecapt ende hierwaers bij gelegentheyt gebracht conde werden, te vinden soude mogen wesen, waeromme dese voyagie ten principaelen aengeleyt ende ondernomen wert. Ende dewijle het seecker is, dat Ul. langs de voorsz. cust geen Hottentoosen maer een natie caffres genaamt sult comen op te doen moet Ul. omzigtig daermede te werck gaen, gelijck op u volck mede doorgaens geduyrende de Reyse sult dienen te doen.... Werdende Ul. mede aanbevolen, omme (is 't doenlijck) eenige van die natien tot lijffeygenen te ruylen ofte negotieren.... En op dat dese besendinge recht en naer d'orde van onse Hren majores soude mogen comen uyt te vallen, hebben Ul. bij desen toegevoegt den persoon van Sivert Jans. boon als een goet stierman ende ervaeren caertemaeker op Batavia gebruyckt wesende.’ |
|