Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel I. Tochten naar het Noorden 1652-1686
(1916)–E.C. Godée Molsbergen– Auteursrecht onbekend[Ontmoediging door de mislukking]De lust tot reizen in het binnenland verflauwde sterk. Kommandeur enGa naar margenoot+ Raad rapporteerden aan Heren BewindhebbersGa naar voetnoot1) over de tocht en eindigden aldus: ‘Wij gedencken altijt soodanighe langdurige en dangireuse Lantreysen in 't toecomende niet meer te ondernemen tenzij UEEden ons sulcx volgens submisse voorstel bij onse voors-jongste missive gedaen om eens een proeff te water 't zij dan langhs dese oost off noortcust te mogen nemen expresselk gelast wort, te meer wij bevinden dat de voorige Lust en genegentht hier toe inde meeste Liefhebbers begint te verflouwen en aff te nemen.’ En Pieter van Hoorn, Extraordinaris Raad van Indië, op zijn uitreis aan de Kaap vertoevend, schreef aan Heren Zeventien: ‘De lant rijse naer de groote Rivier Vigiti Magna ende groote stadt Monomotapa ende verwachten negotien in gout en tanden vandaer m[e]ijne maer Chimerique Consepten zyn’.Ga naar voetnoot2) Voorlopig was het dus gedaan met de verre landtochten. |
|