Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel I. Tochten naar het Noorden 1652-1686
(1916)–E.C. Godée Molsbergen– Auteursrecht onbekendJournaelse aenteyckeninghe, gehouden bij den onderchirurgijn Pieter van Meerhoff, wegens dese laetste als 2e persoon mede geweestGa naar voetnoot3).Anno 1661. Den 30 JanuariAnno 1661. Den 30 Januari is begonnen ende aengenomen de reys nae de Namaquas, met ons 13 man sterck, als volgt:
| |||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||
Pelagius Weckerlijn van Cosnits, met 2 Hottentoos ende 5 draeghossen, die ons goed droegen, de Soute rivier gepasseert sijnde, hebben wij ons coers N.N.O. genomen tot aen de steert van den Tijgerbergh aen een brack water, daer sijn wij die nacht gebleven, dien dagh gemarcheert 4 mijlen. | |||||||||||
Ultimo ditoUltimo dito weer opgepackt, ons cours N.N.O. ende ½ mijl gemarcheert hebbende, veranderden wij ons cours ende sijn N.-oost gegaen; wij sagen 7 reynosters ende sijn gemarcheert over den Tijgersbergh aen een cleyne rivier, sijn daer blijven rusten, dien dagh gemarcheert 2½ mijl. Een weynigh gerust hebbende, sijn 4 Hottentoos van Oedasoas volck bij ons gecomen, seyden na de Caep te gaen, schreeff dadelijck een klein brieffken aen mijn Heer Jan van Riebeeck, om te laten weten, dat onse ossen haer wel begosten aen te stellen in t dragen. Denselven namiddagh heb ick, Pieter van Meerhoff, een hartebeest geschooten; dien nacht begost het seer sterck te regenen dat wij genoegh te doen hadden om ons goet te bergen ende droog te houden. | |||||||||||
Ady primo FebruaryAdy primo February des morgens is Oedasoa bij ons gecomen met 2 schapen om te verruylen; wij souden wel een gereult hebben, maer hij woude 5 staff cooper hebben met nogh een stuck taback, en wij wouden sooveel niet geven; hebben datelijcq opgepackt, onse cours N.O. genomen, ende sijn tot aen een moye revier gecomen, dogh het water staet nu stil, maer in den regentijt gaet daer een sterck water: dit water is gansch vol mosselen, van fatsoen gelijcq in 't Vaderlandt in de binnenwaters, ende sijn daer blijven rusten, wij zagen 2 renosters ende 3 vogelstruysen; dien dagh gemarcheert 2 mijlen. | |||||||||||
2e dito2e dito's morgens weer opgepackt, ons cours N.N. oost genomen tot aen een kleyne watervaley, daer wij rusten, gemarcheert 1½ mijl. Naedat wij gerust hadden, hebben wij weer opgepackt, ons coersverandert en sijn noort gegaen tot aen een drooge revier, bequaemen dogh sooveel water als wij van doen hadden, ende sagen 9 muyleselsGa naar voetnoot1) ende 4 vogelstruysen; daer sijn wij deselven nacht gebleven, ende gemarcheert 1½ mijl. | |||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||
N.N.O. gegaen, sagh een leeu voor mij op het padt staen, soodra hij mij gewaer worde gingt hij aan het loopen; wij marcheerden dien voormiddagh tot aen een drooge kleyachtige revier, ons beesten costen niet langer voort; wij begosten daer te graven om water, bequaemen dogh heel weynigh en dat soo dick dat wij 't niet drincken conden. Dien voormiddagh marcheerden wij 2½ mijl; nu wat gerust hebbende hebben wij weder opgepackt ons cours N. genomen recht op Riebeecks casteelGa naar voetnoot1), 't welck is een bergh bij ons soo genaemt 7 a 8 mijlen in 't rondt ende daer blijven rusten aen een moye revier, spruytende uyt dit geberchte; aen desen bergh onthout allerhande gedierte, te weeten leeuwen, renosters, paerden, vogelstruysen ende hartebeesten met meenichten omdat daer altijt goet gras en schoon water is; dit geberchte is heel kenbaer en can even gesien worden van de Caep; om dit geberchte is redelijcq goet boulandt nae het seggen van Pieter Cruythoff; dien dagh marcheerden wij 4 mijlen en ½ ende dien selven nacht hadden wij de voorsegde leeu gedurigh omtrent ons, dogh deede ons kleyne schade. | |||||||||||
4e dito.4e dito. Weer opgepackt ons coers oost genomen over den rugh ter sijden Riebeecks casteel, ende aldaer gecomen sijnde hadden wij een uyr gemarcheert, veranderden wij ons coers en sijn N.O. gegaen, ende sijn dieselve tijt den Taeffelbergh uyt 't gesicht gegaen, dat wij hem niet meer te sien en kreegen; de rugh over gepasseert hebbende, quaemen aen een kleyne revier, daer wij SoaquasGa naar voetnoot2) 3 huysen sterck, sijnde van de roovers, die d'andre Hottentoos haer beesten affnemen, soo onse twee Hottentoos ons seyden; ick vraegde haer na de Namaquas, sij wisten ons gansch geen bericht van de Namaquas te doen; nogh een kleyne hooghte overgemarcheert, quaemen wij in een schoone valey aen de oostsyde van Riebeecks casteel daer wij bleven rusten, denselven dagh gemarcheert 1½ mijl, denselven dagh hebben wij 13 paerden gesien en 5 reynosters en eenige vogelstruysen en duizenden van hartebeesten. | |||||||||||
5e dito.5e dito. Weer opgepackt met regenachtig weer, ons cours noortoost genomen. Ick ben vooruyt gegaen, gelijck ick altijt plagh te doen en ons 2 Hottentoos volgden mij nae, quamen, aen een holle rivier, daer een leeu op de Hottentoos uytsprongh, waerover zij begosten te roepen ‘Mr. Pieter bijteman.’ Soodra deselve leeu mij gewaer worde liep hij nae Riebeecks casteel; nogh een weynigh voortgaende treffte ick een trop hartebeesten aen, daer ick vier van ques- | |||||||||||
[pagina *12]
| |||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||
te, maer bequam daer een van, dat leyden op een van onse ossen, marcheerden tot aen de groote berghrivier,Ga naar voetnoot1) zijn die Gottloff sonder moeyte gepasseert ende daer blijven rusten, hadden dien dagh 3 mijl gemarcheert; ende dewijle wij nu doende waren om het hartebeest in stucken te cappen, souden daer eenige van ons volcq vuur maecken om te kooken, raeckte de ruyghte en drooge boomen in brant, soodat wij genoegh te doen hadden om ons cruyt en brootsacken aen een cant te crijgen, soodat wij in groot pericul stonden van ons leven, want had daer een vonck vuur aen het cruyt gecomen, soo hadden wij met malcander in de lucht gevloogen, het vuur had ons bijna omsingelt. Denselven nacht is daer een zeekoe dicht bij ons vuur gecomen, soodat de schildwacht sijn snaphaen daerop loste, ende oock drie wolvenGa naar voetnoot2) hadden wij noch gedurigh omtrent ons huylen de heelen nacht. | |||||||||||
7e dito7e dito weer opgepackt, ons cours N.O. ½ mijl gemarcheert hebbende, sijn gecomen aen een rivier, spruytende uyt het vaste geberchte, streckt nae het N.N.W. die wij genaemt hebben de kleyne berghrevier;Ga naar voetnoot3) die rivier is gansch vol zeekoeyen, daer sijn wij blijven rusten; nadat wij gerust hadden sijn 8 Soaquas bij ons gekomen, die wouden ons wijs maecken dat die Namaquas ons doot souden slaen; ick liet haer vragen van onse Hottentoos, off daer 1 a 2 met ons wilden gaen en wijsen ons de Namaquas: ick soude hem tabacq en coraelen geven; maer daer woude niemandt aen, sij gingen van ons aff, ende ons 2 Hottentoos gaven de moet halff verlooren en seyden, gelijck de andere, dat de Namaquas ons souden doot slaen. Ick gaff haer goede moet en belooffde dat sij geen noot souden hebben: wij packten datelijcq op en gingen N.N.O. aen ter sijden een groote uytsteeckende hoeck van 't vaste geberchte, genaemt Blocxberg; 1½ mijl gemarcheert hebbende sijn gecomen aen een moras, is spruytende aen de N. zijde van de voorsz. Blocxbergh; dit moras gepasseert hebbende, hebben wij ons cours verandert en zijn N.N.O. gegaen ¼ mijl, sijn daer blijven rusten, denselven dagh gemarcheert 2½ mijl, worden daer een trop paerden gewaer wel 16 ingetal, ginck daer na toe, meynden aen te schieten, ick queste daer een van, maer | |||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||
hij ontquam 't. Ondertusschen een van ons, genaemt Jan Jansz. Wit, hadde fenijn ingecregen, ick gaff hem datelijcq wat in en hij worde geholpen. | |||||||||||
8e dito8e dito weer opgepackt, ons coers genomen nae het geberghte ende een uur gemarcheert, veranderden wij ons coers, en sijn het geberchte gevolcht streckende N.N.O., marcheerden tot aen 2 schoone rivieren loopende neffens malcander, daer wij rusten, gemarcheert 1½ mijl; naedat wij gerust hadden is weder een van de Soaquas bij ons gecomen die des daeghs te voren bij ons geweest had en seyde dat hij met ons na de Namaquas woude gaen, ick belooffde hem indien hij met ons wilde gaen, ick soude hem een stuck taback geven soo langh als mijn snaphaen, een copere stock, een copere kettingh, een weynich coraelen; oock dat hij ons maer bequaeme passagie wijsen soude, daer wij met de beesten soude cunnen comen; maer hij woude alle dingen vooruyt hebben, dat stont ons niet wel aen want hij meende ons te abuseren hadt hij maer kans gesien; ick liet hem al ons dingen sien om dies beter moet te krijgen, het stont hem wel aen; ons 2 Hottentoos cregen oock goede moet; nae dat wij wat gerust hadden, hebben wij weder opgepackt ons coers N. langs het geberchte ende passeerden twe schoone rivieren en sijn aen de derde blijven rusten, gemarcheert twee mijlen. | |||||||||||
9e dito9e dito weer opgepackt ons cours N.O. passeerden onderwegen redelijck goet boulant nae het seggen van Pieter Cruythoff en 10 a 12 schoone valeyen met loopende rivieren, in deselve valeyen staet gras, een halff mans lenghte, seer goet om hooy van te maeyen; marcheerden tot aen een schoone rivier, daer wij rusten, gemarcheert 2 mijlen; nadat wij wat gerust hadden, sijn weder voortgegaen ons cours noort tot aen een valey met een schoone lopende rivier, daar sijn wij den nacht gebleven; gemarcheert 2 mijlen. | |||||||||||
10e dito10e dito weer voortgevaeren, ons coers al N. langhs het geberchte, hetselve geberchte begint hier met een cromme bocht allenskens naer het west te trecken; marcheerden 2 mijlen, doen hebben wij wat gerust, dewijl wij nu rusten heb ick Barent Wander ader gelaten, die van groote hoofftpijn klaechde; naedat wij wat gerust hadden, hebben wij weder opgepackt ende sijn al N. gegaen, volgende de reynosterpaden, die langhs onder het geberchte loopen; hadden wij die paden niet gevonden, het soude ons heel moeyelick gevallen hebben, want het is hier anders niet dan dorens ende kreupelbos, sagen onderwegen een reynoster met een cleyn jongh bij haer; quaemen aen een fontijn ende sijn daer gebleven, 2 mijlen gemarcheert. | |||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||
11e dito.11e dito. Weder opgepackt, al noort gegaen sijnde tot op het casteel Meerhoff aen; is een ronde bergh, leggende op het vaste geberchte gelijcq een casteel ende is heel kenbaer, kan wel 17 a 18 mijlen gesien worden eer men daer aencomt, marcheerden tot aen een valey aen de Z.W. hoeck van 't selve casteel ende hebben aldaer gerust, gemarcheert 2 mijlen. Onder de voornoemde bergh sijn 4 a 5 schoone fontijnen, bij deselve fonteynen staen veel Soaquas huysen, daer sij uyt- ende intrecken, ende een musquetschoot aen de noortsijde van dit casteel is een bequaeme plaets, om over het geberchte te comen na de Oliphantsrivier, daer wij de eerste reys overgingen in t jaer 1660Ga naar voetnoot1) naedat wij wat gerust hadden hebben wij weder opgepackt, sijn al noort gegaen, passeerden onderwegen veel Soaquas huysen daer sij uyt- en intrecken; wij marcheerden tot aen t voorsz. padt, dat over t geberchte gaet, vonden daer nogh eenige Soaquas huysen, die ledigh stonden, bleven dien nacht daarin, quaemen ons wel te pas, want het begost sterck te regenen; 2 mijlen gemarcheert, deweyle dat wij hier geen Soaquas en vonden op dees sij van 't geberchte, en de Soaqua, die ons beloofft had met ons na de Namaquas te gaen, is den 10 verleden van ons in t geberchte geloopen om dassen te schieten, is nogh niet weer gecomen, dat wij twijffelen aen sijn wedercompste, soo hebben wij den | |||||||||||
12e dito12e dito goetgevonden als volgende, dat Pieter Cruythoff hier aen dees sij van tgeberchte soude blijven met de beesten en ick, Pieter van Meerhoff, hebbe nogh 4 man bij mij genomen ende een Hottentoo genaemt Hans van Neurenburg met broot voor 4 dagen om over het geberchte nae de Oliphantsrivier te gaen en sien off ick de voorseyde Soaquas niet conde vinden, want wij souden geen een van haer met ons gehadt hebben na de Namaquas; ick heb mijn coers Z.O. over het geberchte genomen en een stuck weegs in t geberchte gecomen sijnde worden wij 3 Soaquas gewaer; gingen in t eerst voor ons loopen, maer soo ras sij mij sagen quaemen sij terstont bij mij, sij kenden mij nogh van de voorige reijs, sij sijn met mij gegaen naer de Oliphantsrivier; aldaer gecomen sijnde hadden wij 2 groote mijlen gemarcheert, gingh bij haer sitten, liet haer een pijp taback suygen en liet 2 man van mijn bijhebbende volcq visschen, in de tijt van ½ uyr hadden sij sooveel gevangen als sij dragen conden, te weten schoone carpers, liet de Soaquas van ons Hottentoo vragen waer de bequaemste wegh was om na de Namaquas te gaen; sij seyden wij mosten de Oliphantsrivier volgen en gaff tot antwoort dat ick de | |||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||
paden volgen woude aen de westzijde van t geberchte; sij seiden dat daer geen water die wegh meer te becomen was; ick liet het volck wat eeten; ondertusschen is Pieter Cruythoff weder bij mij gecomen met 3 a 4 man om de rivier te besien, hadde de beesten aen d'ander sijde van t geberchte laten blijven, ick verhaelde hem alle gelegentheyt ende hij is weder terugh gegaen; ick ben met drien daer gebleven om haer wat uyt te vragen; dewijle wij hier saten quam de Soaqua bij ons die den 10e verleden van ons gegaen was en hadde de andere gewaerschout van ons compste. | |||||||||||
14e dito14e dito hebben wij stil gelegen om onse beesten te laten rusten, ende dewijle wij stil lagen hebben ons volcq maghtigh veel vis gevangen ende des namiddaghs sijn 3 Soaquas bij ons gecomen. Wij vraeghden haer nae den Soaqua die met ons gecomen was; sij seyden dat hij nae de Namaquas gegaen was, hij soude morgen wedercomen, ick gaff haer broot te eeten en yder een stuck taback; sij seyden dat de Namaquas geseyt hadden dat sij ons schapen wilden geven als wij daer quamen, dan souden sij ons sien te vatten met alle man en slaen ons doot; wij seyden wij hadden daer geen vrees voor; sij aten 'wat en scheyden soo van ons, ende ick Pieter Meerhoff, heb mijn snaphaen genomen en ben een weynich langs de rivier gegaen om een vogel te schieten, soo heb ick een levendigh monster vernomen met 3 hooffden, gelijcq drie kattenhooffden en hadt drie lange staerten in 't water uytcomende niet wetende wat het voor een gedierte is geweest.Ga naar voetnoot1) | |||||||||||
15e dito15e dito weder opgepackt en sijn de rivier gevolght die al noort loopt, passeerden onderwegen veel Soaqua huysen die al ledigh stonden, marcheerden 2½ mijl, doen hebben wij wat gerust, ondertusschen sijn 12 Soaquas bij ons gecomen, brachten 5 a 6 dassen en een weynigh honingh, die ons volck reuylde voor taback, een uur gerust hebbende, is onse Soaqua weergecomen en seyde dat hij de Namaquas gesien hadt, begeerde dat wij onse beloffte aen hem gedaen souden voldoen; hij meende ons met bedrogh aen te gaen, maer ick seyde als wij de Namaquas sagen soude hij t hebben; hier maeckte hij ons veel leugenen wijs, ick cost het voor de waerheyt niet geloven; hij seyde dat de Namaquas hem hadden vernomen, hadden nae hem geweest met hasagayen en hij ontliep haer; wij costen hem | |||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||
niet verder met ons crijgen, nogh niemant van de andere, al wat wij haer oock belooffden: de Namaquas souden haer doot slaen, was altijt haer antwoort. Wij hebben opgepackt en sijn voortgegaen langs de revier ende sij sijn weder teruggegaen, naedat wij verstaen costen, soo wouden sij ons niet gaerne bij de Namaquas hebben, marcheerden tot aen een morassische rivier, spruyt west van ons uyt t geberchte en loopt in de Oliphantsrivier, daer hebben wij gerust; gemarcheert 2½ mijl. | |||||||||||
Den 16eDen 16e weer opgepackt en sijn de rivier gevolght nogh al noort; wij hadden dien dagh een heele moeyelijcke wegh, want de bergen loopen hier dight aen malcander op beyde de sijden van de rivier, soodat hier qualijck te passeren was met onse beesten; omtrent 1½ mijl gemarcheert, sijn wij op de hooghte gecomen, daer wij d'ander reys het vuur sagen, 't welck de Soaquas seyden de Namaquas te sijn; wij verlieten hier de Oliphantsrivier en sijn tusschen het geberchte N.W. gegaen, ½ mijl de coers gegaen, hebben wij de beesten gerust, 2 mijlen gemarcheert, ondertusschen dat de beesten rusten, hebben wij overal in t geberchte lopen soecken off wij daerdoor costen comen, hebben de rest van den dagh lopen soecken eer wij een bequaeme passagie vonden voor de beesten, want noordelijcq woude ick niet verder gaen, want ick wist wel, dat wij daer niet opdoen souden, want wij costen anders niet sien dan groote geberghte en naer het west wist ick wel dat daer vlack landt was, soo ick voor desen gesien hadt van een hoogh geberghte. | |||||||||||
18e dito18e dito weer opgepackt en sijn N.W. gegaen, gecomen in een valey tussen tgeberghte, begosten daer uytcompst te sien: sagen daer vlack landt; tusschen W. en N. kosten wij geen bergen meer sien, marcheerden omtrent 3 mijlen, quaemen aen een crael daer de Namaquas mochten 3 a 4 weecken gelegen hebben ende sijn daer blijven rusten. Wij hebben de rest van den dagh van d'een bergh op d'ander geloopen, om te sien off wij se gewaer konden worden, vernamen haer niet; sagen overal oude cralen bij cralen daer sij gelegen hadden met meenighte van beesten ende schapen, tegen den avondt word daer een vuur aengestoocken W.Z.W. van ons op een bergh. Ick Pieter van Meerhoff hebbe bij mij genomen onse twee Hottentoos en sijn daer nae toe gegaen, halff weegh van 't geberghte ge- | |||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||
comen sijnde begost Donckeman te roepen: ‘Mr. Pieter, Namaqua,’ ick sagh omhoogh, telden 23 stucx, die op de clippen stonden en sagen nae ons; ick gingh nogh wat hooger, ende onse Hottentoos worden soo vervaert, die ick bij mij hadt; sij namen haer schoenen van haer voeten en wouden weer terughloopen, seyden ‘Namaqua boeba kros moscoqua’;Ga naar voetnoot1) ick nam mijn verrekijker om te sien off het soo waer, ick sagh dat sij gewapent waeren met drooge huyden en hadden een vel op haer slincker arm hangen, pijl ende boogh op haer scholderen ende in yder handt een hasagay; ick gaff mijn Hottentoos goede woorden en seyde: sij souden niet vervaert wesen, Namaqua soude ons niet doen, ick belooffde haer wat, sij souden met mij gaen, en soo ver als dat sij niet en wouden, soo soude ick het mijn Heer seggen, als ick aen de Caep quam; sij kosten van bangheid haest niet een woort spreecken doen ick sulcx seyde; eyndelijck soo sijn sij met mij gegaen; boven gecomen sijnde costen wij haer niet gewaer worden waer sij in de klippen waeren geloopen, ick liet onse Hottentoos roepen: sij souden bij ons comen: wij souden haar taback, coraelen en brasGa naar voetnoot2) geven, maer sij gaven ons geen antwoort; ick wachte daer een halff uyr op een bergh, meynde sij souden bij mij comen, ick cost niet langer wachten want den avont overviel mij, soodat het heel doncker was, doen ick weder bij ons volcq quam; wij verhoopten sij souden wel des anderen daeghs bij ons comen soo sij bij ons wouden wesen. | |||||||||||
19e dito19e dito hebben wij goetgevonden die voormiddagh stil te leggen, verhoopten dat sij souden bij ons comen, gelijcq sij seden; omtrent 10 uyren denselven voormiddagh sijn wij se gewaer geworden, daer sij des avonts te vooren geweest hadden, sij quaemen wat aff, begosten te roepen dat sij bij ons souden comen, wij waren niet quaet; sij quaemen een weynigh aff, doen riepen sij weder aen, sij quamen eyntelijcq met haer 7 omtrent een musquetschoot van ons, de andere bleven in 't bosch sitten, ick liet onse Hottentoos haer te gemoet gaen; de Namaquas gingen sitten aen de eene sijt van een moras en | |||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||
onse Hottentoos aen d'ander sijde riepen malcander langh toe eer sij dorsten bij ons comen; op het lest quamen sij over, soo heb ick Pieter van Meerhoff een pijp taback in mijn mont genomen en sijn deselve te gemoet gegaen om te sien off sij oock eenige kennis van taback hadden; bij haer gecomen wesende quam datelijck een van haer die mij de pijp uyt de mont nam begost te roocken, die hadt meer bij de Caepse Hottentoos geweest; ick deed haer geleyt tot de plaats daer sij lagen, ik liet Donckeman vragen off het capiteyns waren omdat sij soo costelijcq versien war en gelijcq hiernaer breder gementioneert; Donckeman vraeghde aen een van de slechtste wie de coninck van de Namaquas was; hij worde mij gewesen doch was kenbaer genoegh, want is een man gelijcq een reus, veel grooter als Cattibou de grootste slaeff die aen Compies schuyr leydt; wij gaven haer datelijck wat broot, sij aten daer lustigh van; doen sij gegetenhadden, heb ick yder een schoone pijp met taback gegeven, sij wouden wel roocken, maer de meeste part costen niet, den coninck in plaets van na hem te trecken blies van hem aff, nam sijn pijp tot 4 a 5 reyzen en wees hij soude nae hem trecken, hij begost te leeren, sij leerden alle te samen deweyl wij hier waeren, soowel mans als vrouwen, dat sij geck na den tabacq begosten te worden. Wij lieten den coninck al ons dingen sien, twelck hem wel aenstont, pricipael de stocken ende taback, ick vereerde den coninck een France hoetbandt, met eenige France coraelen en sijn soon een vergulde kettingh, dat sij beleeffdelijck aennamen; den coninck liet ons seggen wij souden morgen aen sijn huys comen, twelk ½ dagh reysens daer vandaen lagh; wij begeerden dat daer een off twee van sijn volck bij ons mochte blijven om ons het reghte padt te wijsen, waerop hij antwoorde: jae, ende liet daer 2 blijven; de coninck woude vertrecken; doen hij bij dat ander volcq quam die in 't bos saten, heefft er nogh 2 affgestuyrt ende sijn met haer vieren bij ons gebleven tot des anderen daechs. | |||||||||||
20e dito20e dito opgepackt om na des coninghs huys te gaen, ons coers W. genomen over den rugh van een klipachtigh geberchte, ende over t selve gecomen wesende hebben wij ons coers Z.W. gestelt, 2 a 3 santduynen over gepasseert hadden, quamen wij in een santachtige valey, daer sij met haer crael lagen; doen wij haer crael begosten te naderen is den coninck ons tegemoet gecomen met sijn 3 soons, die al soo cloeck van stature sijn als haer vader; sij wesen ons aen een plaets ter sijden haer crael daar wij leggen souden, soo hebben wij ons leger neergeslagen bij twee groote klippen, wij packten ons goet | |||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||
op malcander, lieten ons beesten gaen eten, dogh daer was weynigh gras, want sij hebben een machtige groote quantiteyt beesten; wij gaven de 4 die ons het padt gewesen hadden yder een bosjen coralen met een stuck taback, de coningh bij ons sittende met sijn soons en drie capiteyns, wij vereerden haer yder een kettingh van de France coralen tot welcompst, die sij heel beleeffdelijck aennamen ende ick gaff de coninck een soopjen brandewijn, den coninck liet datelijck een jongh vet kalff halen ende sijn soons lieten oock een schaep haelen, sij lieten ons seggen dat sij ons die vereerden, en lieten oock seggen ons volck soude daer lustigh op aen eeten, als die op waren, souden wij meer crijgen: wij wouden het ten eersten voor niet niet aennemen, vereerden haer nogh een stock cooper, een bosjen roode coralen met een stuck taback, daarmede sijn se in haer crael gegaen; doen ick wat gerust had ben ick Pieter van Meerhoff in haer leger gegaen, de coninck liet mij seggen ick soude in sijn huys comen, ick gingh met hem; doen ick in sijn huys quam breyde hij datelijck een schoone bereyde huytGa naar voetnoot1) neer, daer ick op moest gaen sitten, de huyt was soo sacht alsoff het laaken had geweest; de coninckliet een groote houte kan met soete melck comen daer hij mij meede tracteerde; den coninck vereerde ick nogh eenige France coralen, die hij heel beleeffdelijck aennam; sij hongen se al dadelijck om haer hals; ick kreegh mijn tabacksdoos voor den dagh en liet se taback roocken ende ick liet den coninck seggen door onsen tolck: dat dit allemaal maer een proeff was, maer aen de Caep was van alles genoegh wat hij mocht begeeren, als hij daer comen woude; hij liet mijn seggen, dat hij ditmaal niet cost comen: hij moste eerst slagh leveren met Oedasoa offte vreede maecken, oock waeren der eenige Soaquas, die most hij aen een kant helpen, dan soude hij na de Caep comen; ick versocht dat daer eenige van sijn volcq met ons mochten gaen, wij souden een Duytsman in de plaets soo langh laeten hier blijven, totdat wij se weder brachten, den Duytsen capiteyn sou desen geven wat sij hebben wouden, als hij se maer sagh; hij antwoorde dat hij ditmael geen volcq kost van hem laeten gaen, want hij hadde voor de Soaquas op te soecken. Tegen den avondt bracht den conincx soon nogh een schaep met een jongen bock, die wij aennemen mosten; vereerden haer weder yder een stock cooper met een stuck tabacq; de meesten tijt van de middagh heefft den coninck bij ons geseeten, ende wij tracteerden haer met broot, schapenvleys ende | |||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||
taback; tegen den avondt liet den coninck een triumph blasen, daer ick bij stont, op dese manier, te weten: sij stelden haer wel 1 a 200 kloecke persoonen in 't ront in een ronde ringh, hadden elck een hol riet in de handt, sommige waeren langh, sommige kort, andere dick, andere dun ende een stont daer in 't midden met een lange stock, die songh, de andre bliesen in de rieten en dansten in 't rond, deden veel schoone actien met haer voeten, de vrouwen dansten rontsom den ringh, het gaff soo een geluyt, off men basuynen hadde hooren blasen; den coningh sadt een stuck weegs daer van daen op sijn stoel, de stoel is een rondt hout, 3 a 4 vinger dick, heerlijcq met coopere coraelen beset, die dragen sij gemeenlijck mede waer sij gaen. Dit spel duyrde omtrent 2 uyren met allerhande dansen, doen scheyden sij uyt, de coninck gingh met mij naer onse plaets, daer roockte hij oock een pijp taback off twee, ende begost doncker te worden, scheiden hier van ons en ginck na huys, sij begosten weer te blasen in haer instrumenten, dat duyrde tot 3 a 4 uyren in den avont, daermede hebben sij gerust; volcht de Memorie ban haer gelegentheben ende maniere van cleebing &a. Vooreerst daer den coningh huyshout hebben sij haer leger gemaeckt gelijcq de Hottentoos aan de Caep, hare huysen sijn oocq met matjens gedeckt, daer staen 73 huysen in 't ront, buyten deselve crael staen drie huysen ende die daerin woonen, hebben geen beesten, sij sijn gelijck posten, die van d' eene crael nae d' ander loopen waer de coninck haer stuyren wil; haer huysraedt sijn groote pullen van een heel hout uytgeholt, boven met enge halsen, oock hebben sij calbassen, daer 20 a 30 mengel nat in magh, die diep in 't landt groeyen, daer vergaeren sij haer melck in en sij karnen haer booter oock in de houte pullen; de coninck is genaempt Akembie, is een man van gissinge out omtrent 60 a 70 jaeren, als hij spreeckt soo spreeckt hij met heel bedachte redenen; haer dracht sijn allerley schoone bereyde vellen, als tijgers-, luipaerts- ende dassenvellen, heel treffelijck bereyt en met coopere cooraelen heerlijck versiert; sij hebben hair op 't hoofft gelijck de Hottentoos aen de Caep, maer sommige hebben locken soo langh als een Duytsman, deselve locken hebben sij gans vol copere coraelen geregen, dat hanght haer hoofft rontom; aen haer hals hebben sij kettinghs die 15 a 16 mael om gaen, veel hebben ronde coopere plaeten onder aen de kettingh hangen, aen haer armen hebben sij veel yvore ringen en coopere ringen onder | |||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||
malcander; om haer middel hebben sij kettinghs van cooper ende ijsere coraelen onder malcander, die wel 30 a 40 mael om haer lyff gaen; voor haer schamelheyt hebben yder een yvoren plaet hangen,Ga naar voetnoot1) aen beyde haer beenen hebben sij gevlochte riemen met coralen beset; sij sijn omtrent 330 kloecke persoonen en 400 wijven ende kinders, sij erneren haer meest van haer bestiael, haer koebeesten, die sij in de crael hebben sijn omtrent 4000 en wel 3000 schapen, sij gaen oock veel op de jacht soo men aen haer vellen sien; sij arbeyden anders niet dan in cooper ende ijser, daer sij heel nette coraelen ende kettinghen van maecken, sij bereyden oock treffelijcke huyden ende vellen; als sij ten oorlogh trecken hebben sij schilden van dubbelde ossenhuyden, die droogh sijn; die schilden sijn soo groot, dat sij daer heel voor schuylen connen; haer geweer sijn hasegayen, pijl en boogh; sij sijn heel vrundelijck tegen onse natie, oock sijn sij gansch trou, soodat sij anders niet van haer vernomen hebben dan alle vruntschap. T welck is hetgeen dat ick van deese natie hebbe connen vernemen; van wegen het landt, dat is anders niet dan zantduynen met kreupelbosch en doorens begroeyt; hier ende daer is een valey, daer sij haer onthouden, dieper in 't landt vertrouw ick wel dat het goedt landt sal wesen; dat sij nu hier leggen, dat is om des oorloghs wil. | |||||||||||
21e dito21e dito heefft de coninck opgebroocken en is vertrocken een uyr gaens van daer O.Z.O. van ons, daer is hij weder blijven leggen, dat sij om 't gras deden dat daer soo weynigh voor de beesten was; des namiddachs liet den coningh ons een jongh osjen brengen ende liet ons seggen dat hij mij en Cruytthoff dat schonck; wij vereerden hem 6 stocken cooper ende een stuck taback. | |||||||||||
22e dito22e dito hebben wij opgepackt nae haer corael te gaen om ons affscheyt te nemen van den coningh; aan de corael gecomen sijnde, quamen sijn soons ons te gemoet en wees ons waer wij leggen souden. Wij ontladen onse beesten ende lieten se wat rusten, ondertusschen lieten wij de coningh bij ons haelen met sijn soons en vier capiteyns, vereerden haer te samen over de 50 ℔ hart broot ende yder een va- | |||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||
dem taback met pijpen daerbij en het overschot van t cooper daer sij machtigh op vlamden, een van des conings soons hadde beyde sijn ooren uytgescheurdt, hechte deselve aen malcander en oock een van de capiteyns, waarover sij mij seer beminden, ick most belooven, dat ick metten eersten weder bij haer most comen; ick hadde een fijne lakense slaepmuts die de coningh machtigh behaeghde, begeerde se van mij, ick schonck se hem, doen sijn soons dat sagen wouden sij der oock elck een hebben; wij maeckten datelijcq 3 a 4 stucx van de blaauwe cleetjens die wij hadden en hebben haer yder een gegeven, maar sij hadden machtigh sin in de roo mutsen; daer waeren eenige van ons volck die roode mutsen hadden, ick deed se haer geven en ick belooffde haer betalingh als wij aen de Caep quamen; de muts die de coningh van mijn creegh wees hij mijn dat hij se met coraelen rontsom woude behangen. Wij namen ons affscheyt, packten onse beesten om weder na huys te reysen, de coningh gingh met ons met sijn capiteyns wel een groot mijl ende wesen ons waer wij best door het geberchte conden comen, naemen ons coers recht oost van haer crael tot aen een kleyne revier, daer rusten wij, ick tracteerde haer nogh met broot en schapenvleys, taback en een soopie brandewijn; ½ uyr voor den avont scheyden sij van ons, sij hadden het geberchte in brandt laten steecken des daegs te vooren, omdat sij bequaemelijck daerdoor souden connen drijven met haer beesten; de brandt begost omlaegh te comen ende brande soo machtigh sterck, dat wij des nachts omtrent een uyr mosten oppacken, marcheerden een groot uyr gaens eer wij het vuur verbij quaemen, ontpackten ons beesten weer en sijn op het affgebrande gebleven, dat den dagh aenquam. | |||||||||||
23en23en weer opgepackt en sijn recht oost tusschen t geberchte gegaen, wij quaemen in een valey, daer wij rusten, gemarcheert 1½ mijl, dewijl wij hier rusten sijn sij hier in de valey met haer beesten gecomen, sloeghen haere huysen neer omtrent ¼ uyr van ons; doen wij wat gerust hadden packten wij weer op en sijn nogh al oost gegaen; omtrent ½ uyr veranderden wij ons cours en sijn Z.O. gegaen ½ mijl, doen veranderden wij ons cours weer en sijn recht oost gegaen omtrent ½ mijl; quamen doen weder aen de Oliphantsrivier, daer wij rusten; gemarcheert 2½ mijl. | |||||||||||
24en24en weer opgepackt, ons coers Z. genomen langs de Oliphantsrivier omtrent ½ mijl gemarcheert, sijn wij de riviere over gepasseert, want de Soaquas hadden al t gras op dees sij affgebrandt, naedat wij de rivier gepasseert hadden sijn wij nogh al zuyt gegaen tot onse oude plaets, daer ick de eerste reys lagh doen Jan Danckaert van | |||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||
mijn aff wasGa naar voetnoot1), daer hebben wij gerust; gemarcheert 3 mijlen. Wij waren genootsaeckt in 2 a 3 dagen hier stil te blijven om onse beesten te laeten rusten, want sij waeren soo affgedreven in t geberchte dat sij niet langer voort kosten. | |||||||||||
27e dito27e dito hebben wij opgepackt en sijn de rivier gevolcht, marcheerden tot aen een plaets daer de oliphanten over de revier gaen; daer sijn wij weer gepasseert, ons cours al zuytwaert, marcheerden omtrent 2½ mijl, daer hebben wij gerust; naedat wij wat gerust hadden hebben wij weer opgepackt, marcheerden tegen de clooff over, daer het padt over het geberchte gaet daer wij rusten, hadden gemarcheert 2½ mijl. | |||||||||||
28en dito28en dito weer opgepackt, ons cours N.W. genomen over het geberchte ende hetselve gemarcheert sijnde quamen wij aen een moye valey daer wij rusten; gemarcheert 2 groote mijlen; hier cregen wij het casteel Riebeeck weer te sien Z.Z.W. van ons; naedat wij wat gerust hadden, hebben weer opgepackt, ons coers recht Z. waert genomen tot aen een schoone valey aen de Z.W. hoeck van 't casteel Meerhoff, daer sijn wij denselven nacht gebleven, gemarcheert 2 mijlen. | |||||||||||
Primo MeertPrimo Meert weder opgepackt ende ons cours nogh al Z. waert genomen, marcheerden omtrent 2 mijlen, doen hebben wij ons cours verandert en sijn Z.O. gegaen tot aen een valey dicht onder t geberchte, daar wij rusten; gemarcheert 3 mijlen. Dewijle wij hier rusten heb ick Matthijs Huybrechts ader gelaeten, die hem niet wel bevondt; wij sijn de rest van den dagh daer gebleven. | |||||||||||
2e Meert2e Meert weer opgepackt, ons coers al zuyt genomen, marcheerden tot aen een moye valey daer sij rusten, gemarcheert 3 mijlen; daer heb ick, Pieter van Meerhoff, een hertebeest geschooten, naedat wij wat gerust en het hartevlees ingezouten hebben, wederom opgepackt, ons cours al zuyt genomen marcheerden tot aen een moye valey, daer hebben wij gerust; gemarcheert 3 mijlen. | |||||||||||
3e dito3e dito weer opgepackt met regenachtigh weer, ons cours stellende al Z. waert recht op de Blocxbergh aen, marcheerden tot aen een moye valey met een schoone loopende riviere, daer wij rusten, hebben wij weder opgepackt, ons cours nogh al Z. waert genomen, omtrent 2 mijlen gemarcheert, veranderde ick ons coers en sijn Z.Z.W. gegaen tot aen het padt dat door het moras gaet hetwelck is | |||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||
spruytende ter zijden den Blocxberg, daer sijn wij dien nacht gebleven, gemarcheert drie mijlen. | |||||||||||
4e dito4e dito weer opgepackt, ons cours al zuytwaert omtrent 1½ mijl; doen veranderde ick ons cours, liet de Blocxbergh O. van ons, sijn Z.Z.W. gegaen, recht op het casteel Riebeeck aen, nogh 1 mijl dese cours gemarcheert, quamen wij aen de cleyne berghrivier daer wij rusten; gemarcheert 2½ mijl. Wij sagen onder weegen 23 schoone peerden bij malcander; dewijl wij hier rusten heb ick Frans Martens ader gelaeten, die hem niet wel bevondt. Naedat wij wat gerust hadden, hebben wij weer opgepackt, ons cours nogh al Z.Z.W. genomen, marcheerden tot aen de groote berghrivier, daer wij rusten, gemarcheert een mijl. | |||||||||||
6e dito6e dito weer opgepackt ons cours Z.W. genomen tot op den rugh aen de Z.O. hoeck van t casteel Riebeeck, daer cregen wij de Taeffelbergh weer te sien Z.Z.W. van ons, doen veranderden wij ons cours en sijn W.Z.W. gegaen omtrent ½ mijl, tot aen een cleyne rivier aen de W.Z.W. hoeck van het casteel Riebeeck, daer wij rusten, ende gemarcheert 1½ mijl. | |||||||||||
8e dito8e dito weer opgepackt, ons cours Z.Z.W. genomen tot aen een drooge rivier, bequamen dogh sooveel water als wij van doen hadden, daer wij rusten: gemarcheert 3 mijlen. Nadat wij wat gerust hadden, hebben wij weder opgepackt ons coers Z.W. genomen, marcheerden tot aen een morassige rivier daer wij rusten, gemarcheert anderhalff mijl. Hier sagen wij 15 schoone paerden, die hier gedroncken hadden; soo ras sij ons sagen liepen sij nae't geberchte. | |||||||||||
9e dito9e dito weer opgepackt ons coers Z. waert genomen, marcheerden tot aen de Mosselbanck, daer wij rusten, gemarcheert omtrent 3 mijlen. Naedat wij wat gerust hadden hebben wij weder opgepackt, ons coers Z.W. genomen, wij waren genootsaeckt een van ons draeghossen achter te laten, die niet meer voort cost, marcheerden tot aen een cleyn brock water, daer wij rusten, gemarcheert 1½ mijl. Naedat wij wat gerust hadden hebben wij weder opgepackt, ons coers Z.Z.W. genomen recht op de bracke rivier aen, marcheerden tot aen 't wachthuys Keert de Koe, daer sijn wij dien nacht gebleven, gemarcheert omtrent 3 à 4 mijlen. | |||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||
10e dito10e dito weer opgepackt, ons cours recht na t fort de Goede Hoope genomen. De reys is begonnen den 30 January ende volbracht den 11e Meert van U E onderdanighen dienaer (Was geteykent) Pieter meerhoff. |
|