Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel I. Tochten naar het Noorden 1652-1686
(1916)–E.C. Godée Molsbergen– Auteursrecht onbekend
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Jan van Herwaerden's landtocht.Ga naar margenoot+ Tegen den avondt compt den vendrigh Jan van Herwarden metGa naar margenoot+ al sijn volcq nevens een man van de Cochouquas wederom te keeren, met 3 koebeesten, 2 calven ende 10 schapen tot vereeringe aen den Commandeur van den grooten capiteyn der Cochoquas, genaempt Oedasoa; maer wierden evenwel betaelt, welcken Oedasoa met bijsonder aengenaemheyt d'aen hem gesonden schenckagie aenvaert ende d'onse heel wel getracteert had, maer niet cunnen resolveeren selffs mede te comen, excuseerende sigh op d'indispositie van sijn grootste vrouw, die heel dick swanger, oocq sieckelijcq ende, na 't bleecq, de eygen suster van de tolckinne Eva was, sijnde een man sonder baert, van redelijcke ouderdom, cleyn ende mager, seer statelijcq, ende van goet ontsagh onder sijn volcq hebbende, soo 't scheen hij noch iemandt van sijn volcq noyt cristen mensch gesien, ende gevraeght off den Hollantsen capiteyn oocq affcomstigh van groot volcq, ende wat luyden sijn, ende voors vendrighs voorouders waren geweest &a. Daerop na vereysch van saken was g'antwoortGa naar voetnoot1), ende bij denselven den gantschen nacht over den vendrigh gerecreert, die desgelijcx met fioolspel hem oocq dede doen, ende verscheyde poetsen maecken door seecker soldaet, tot hun ende al sijn volcx groot vermaecq, sonder veel als tegen den dagh wat te slapen, na 't welcke ende genot van sooveel soete melcq als 't volcq begeerden, van den andren affscheyt namen ende onsen vendrigh door voors. Oedasoa met een sleep van wel duysent menschen een halff uyr buyten 't leger uytgeleyt wierd, affirmatie gedaen hebbende dat seer gaerne met den Hollantsen Commandeur in vruntschap wilde leven ende sijn volcq soo veel bestiael aen denselven laten verhandelen als elcq van de sijne wilden missen; maer alsoo nabij geen weyden genoegh voor haer beesten, ende tusschen wegen weynigh water om te drincken was, gelijcq den vendrigh oocq verclaerde waer te wesen, costen sy niet wel dichter comen; maer indien den Commandeur daer coper ende coralen stuyrde, hij gaff sijn volcq consent tot handel &a. Den vendrigh verhaelde wijders, dat in 't Statenleger (langen tijt gedient hebbende) noyt soo veel volcx, in verscheyden negerijen off legers bestaende, bijeen hadde gesien,Ga naar voetnoot2) elcq even cloecke mannen wesende, wonende in seer groote ronde huysen van matten, ten minsten | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||
van 30 à 40 voeten wijtte in haer diameter, ende voornamentlijcq hadden den Oedasoa 3 dito huysen voor hem, die noch veel grooter waren, mitsgaders soo vol van hasegayen, pijl ende boogh, oft een formele wapencamer was. Ende wijders sijn slaepplaets op een heel fijn matjen in een cuyl op den grondt, gelijcq al de Hottentoos, oocq met vellen gecleedt ende soodanigh gesmeert, dat het hem langs 't lijff offdroop, dat de hooghste pracht is. Ende 't bestiael wasser soo overvloedigh veel, datter geen eynd aen te sien was; die oocq in een halven dagh al de weyden wel souden cael maecken van de gansche circumfrentie deser Caep met al dat, dat de Compagnie ende vrije luyden besaten, hebbende desen morgen gesien, dat de schapen alleen wel drie uyren besigh waren in 't uyttrecken van de cralen, eer de laeste buyten was, ende de beesten niet min, die soo groot waren als geen ossen in 't Vaderlandt cunnen wesen ende hij noyt aldaer gesien had, wesende na sijn verclaringe wel 2½ voet breet op den rugge ende billen, mitsgaders soo hoogh, dat hij (een heel langh persoon wesende) maar even over deselve sien ofte met den elboogh op den rugh reycken coste. In somma dit was een seer machtich ende rijcq volcq van bestiael, die na haar seggen de Caepmans &a. wel in haar holen souden doen cruypen als se wilden, maer lieten haer aen deselve soo veele niet gelegen, datter eens om opstaen mochten, ten ware sij haer te veel spel maeckten, sulcx dat wij harendthalven deselve niet behoeven te ontsien, ende soo wij daer wilden comen, den handel met haer volcq was ons open ende in liberteyt vergundt, maer om redenen voors. te verde om met soo groote troppen aan 't fort te comen. Affirmerende voors. vendrigh oocq, ingevalle hij coper ende cralen by sich hadt gehadt, gister- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||
avondt laet daer gecomen wesende,Ga naar voetnoot1) in haeste een goede partije beesten soude hebben gehandelt, maer hun gedeclareert hebbende dat eenlijcq met schenckagie van den Hollantsen Commandeur aen den oversten Oedasoa was gecomen, wierd van denselven ingehaelt, ende door sijn bevel datelijcq den draeghos by de sijne gebracht ende ordre gestelt tot bewaringe van al d'onse haer persoonen ende goet.Ga naar voetnoot2)
2 November trok Van Herwaerden er weer op uit ‘met de affgesanten........van Oedasoa,’ en 17 soldaten, een wagen met 6 trekossen, en een partij ‘coopmanschappen om tegen bestiael te verhandelen’. Hij bezocht zowel Oedasoa, als de andere ‘grooten capiteyn der Cochaquas genaemt Ngonomoa’ en bracht 7 November 203 schapen en 25 koebeesten mee. Een der opperhoofden was nog een oude bekende: ‘ende was desen Ngonnomoa selffs den persoon, bij ons genaemt den swarten capiteyn, welcke 's avonts noch bij den Commandeur aen 't fort was, doen Herry over 5 jaren d'E. Compagnie des anderen daeghs de beesten ontvoerde.’Ga naar voetnoot3) Herhaaldelik heeft Van Herwaerden getracht nog vee te kopen, maar zonder veel sukses.Ga naar voetnoot4) De Hottentotten deden alleen schapen of zieke koebeesten over.Ga naar voetnoot5) De gedane reizen, in kaart gebracht, kregen Bewindhebbers.Ga naar voetnoot6) Dieper het land in zouden, volgens Eva's verhalen, nog belangrijker vol-Ga naar margenoot+ | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *10]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Plaat 5
Blz. 36 Dansende inboorlingen. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||
ken wonen dan de reeds bekende Hottentotstammen: Chobona of Choboqua, die goud en paarlen zouden bezitten. Dan waren er de Namana of Namaqua, van wie veel vreemds (en onwaars) verteld werd: ze zouden wonen in stenen huizen, God vereren in kerken, zoals de Nederlanders deden, zwarte slaven houden voor het werk, ze zouden blank zijn met lang haar. Slaven, ivoor en vee was er volop.Ga naar voetnoot1) Zeven burgers wilden gaarne een tocht doen tot ontdekking van deze volken;Ga naar voetnoot2) zulk een tocht was mogelik doordat Heren Zeventien Van | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Goens' plannenGa naar voetnoot1) goedkeurden. Christiaen Jansen van Hoesum had de leiding, dezelfde die in 1655 een landtocht had meegemaakt. Een uitvoerige instructie kregen ze mee:Ga naar voetnoot2) |
|