Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel I. Tochten naar het Noorden 1652-1686
(1916)–E.C. Godée Molsbergen– Auteursrecht onbekend[Jan van Herwaerden's tocht]Ga naar margenoot+ Eind Februarie 1658, toen Compagniesvolk van Oostindievaarders eenGa naar margenoot+ groot deel van de kudden verbruikt had, was aanvulling nodig. ‘Na- | |
[pagina 32]
| |
demael’ begint de resolutie van 25 Februarie 1658, ‘de geruchten dapper loopen ende aen al de vuyren die men jegenwoordigh overal omtrent 't groote overgeberghte van Africa te landewaert in dagelijcx verneempt oocq apparent is dat bij ende langhs offte omtrent de Groote Berghriviere haer vele Inwoonders van de rechte Saldanhars met bestiaal sijn onthoudende, sonder dat nochtans eenige van deselve hier aen 't fort verschijnen’ zou men ‘een trop van 15 fixe mannen voor drie weecken geprovideert onder 't gesach van den sergeant Jan van Harwerden eens na voorsz. Inwoonders wedereen toght... laten doen...ende wel naeuw [laten] vragen na de namen van de troupen mitsgaders ten dien eynde pertinente aanteyckeninge...doen houden door den landmeter Pieter Potter van de dagelijcxe voorvallen beneffens pertinente notitie ende observantien van alle de gelegentheyt der lantdouwen, geberghten, rivieren &a. omme alles vorders ten dezen in de caerten te brengen, ten eynde men altijt weten mach hoedanigh de wegen in toecomende te bereysen.’ Op 26 Februarie 1658 vertrokken 15 Hollanders en drie betrouwbare Hottentotten onder leiding van Van Herwaerden met vijf pakossen, provisie voor drie weken, 660 ℔ koper, 75 ℔ tabak en 3 gros pijpen.Ga naar voetnoot1) Men nam de weg over de Lupaertsbergh, ontmoette vier leeuwen, en ‘een renoster.... die twee hoorens op de neus hadde staen, gelijck de bocken haer hoorens dragen.’ De ‘Diamant- ende Parelbergh’ liet men rechts liggen, links ‘de Sadelbergh’, en men kwam aan de ‘Grote Berghrivier.’ Pieter Potter ging met drie man en twee Hottentots op verkenning; ze zagen alleen zeven wilde paarden [zebra's]. Een der tochtgangers werd doodziek, ‘met de bloetganck gequelt sijnde.’ Deze, Gerrit Beukeren, voerde men op een draagos mee, maar het beest was zo uitgeput ‘dat ettelijcke maelen met voorsz. persoon is ter aerden nedergevallen.’ Beukeren stierf en werd ‘ter aerden gebracht.’ Charigurinars zag men, maar veel vee brachten ze niet; ook Sonqua, waar ‘niet van te handelen was’. Op de terugreis kwam men 19 Maart bij een riviertje ‘alwaer een groote leeuw een van ons volcq,Ga naar voetnoot2) sittende in ronde cringh om een kleyn viertjen, terwijl den sergeant de leste victualie omdeelde, heefft besprongen, denselven ondergehouden ende in de rechterarm gebeten ende swaerlijck gequest, dewelcke door den sargeant, die sulcx siende ende niet beter wetende off 't was een van de kalven, maer hem bekennende een snaphaen genomen, voor op 't hoofft geset ende doorschooten heefft.’ Nog een der tochtgangers overleed, 20 Maart was het gezelschap terug aan het Fort met elf koebeesten en 45 schapen. Kommandeur en Raad rapporteerden over de landtocht 31 Maart 1658 aan Heren Bewindhebbers. Men gaf in overweging om vaste handelsposten te vestigen. De reizigers ‘meenden seer goet soude wesen men op ver- | |
[pagina *8]
| |
Plaat 4
Blz. 32 Coedoe. | |
[pagina 33]
| |
haalde gevonden passagie over 't geberchte daer se doch alle deur moeten, een handelplaetse stelden, 't welck wij mede seer goet ende op 't hoochste geraden vinden, om overvloedigh bestiael te crijgen: maer souden dan op de nachtrustplaetsen die ten minsten tot ses toe vereysschen ook vaste cralen offyets gemaeckt dienen daer d'onse met haer gehandelt vee 's nachts voor de wilde dieren in beslooten souden cunnen leggen.’ Een dertigtal ‘goede ruyters ende soldaten’ moest beschikbaar zijn voor die veehandel. Dit plan is niet uitgevoerd. Landtochten alleen door vrije luijden met veeruiling als doel konden niet meer worden gedaan. Bij missive van 9 Oktober 1657 hadden Heren Zeventien nadrukkelik verboden dat kolonisten van inboorlingen vee zouden kopen.Ga naar voetnoot1) Compagniesdienaren aan het Fort hadden genoeg te doen met de Caapmans, die men verdacht het weglopen van slaven te bevorderen. Begin Julie 1658 sloot men vrede en rekende tevens met Harry af: 10 Julie ‘is den gewesen tolcq ofte (soo hem d'Engelse plachten te noemen) kingh Herry per 't Schapenjachtje uyt sijn rijck deses uyttersten hoecks van Africa na 't Robbeneylandt vervoert, neffens noch twee van sijn consoorten.’Ga naar voetnoot2) In September werd jacht gemaakt op weggelopen slaven, maar de vervolgers kwamen terug ‘sonder eenige opgevonden te hebben, maer overal veel renosters ende oliphanten met honderden bij den anderen, insgelijcx oocq veele elanden, harten ende steenbocken &a., mitsgaders verscheyde paerden in 't wilt, daer de Hotten toos dagelijcx om worden aengesproocken ons te brengen, maer schijnen tot de vanghst van d'een noch d'ander gansch niet te bewegen te sijn, wat men haer voor 't selve oocq belooft.’Ga naar voetnoot3). Een Hottentotse, Krotoa, die onder de naam Eva ten huize van de Kommandeur verblijf hield,Ga naar voetnoot4) ried aan over veeruiling in onder handeling te treden met de stam der Cochoqua, waarvan Oedasoa een der twee opperhoofden was.Ga naar voetnoot5). Bij resolutie van 30 Oktober 1658 werd besloten dat Jan van Herwaerden, Eva, en vijftien soldaten naar Oedasoa zouden gaan. Het rapport der reizigers is vol eigenaardige opmerkingen:Ga naar voetnoot6) |
|