Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel I. Tochten naar het Noorden 1652-1686
(1916)–E.C. Godée Molsbergen– Auteursrecht onbekend[Tocht van vrije luyden]De ‘vrije luyden’ vonden het resultaat zeer gering. Ze zouden zonderGa naar margenoot+ geleide van Compagniesdienaars, meenden ze, meer vee verkrijgen. Bij resolutie van 8 November 1657 werd hun toegestaan een tocht te doen mits ‘niet meer voor 't bestiael sullen geven als d'E. Comp. in gewoonte gebraght heefft om de jegenwoordich al gestelde marckt (sijnde wel drie mael soo hoogh als over 5 jaren) niet meer te vergrooten.’Ga naar voetnoot1) Deze landtocht, door acht vrije luyden op 9 November aangevangen, leverde 1 magere koe op, 3 kalven en 47 oudeschapen ‘gereuylt van de CharinguriarsGa naar voetnoot2), een troep die vroeger al Nederlanders overvallen hadGa naar voetnoot3). Nu hadden ze ‘volgens de waarschouwinge van de drie Hottentoos op haerlandreyze mede gehadt gedaen’ weer een overval in den zin, ‘sulck dat de vrije luyden een schrick gecregen hebbende, niet voornemens zijn vooreerst op haer selffs weer uyt te gaen’.Ga naar voetnoot4) 18 November waren de reizigers thuisgekomen.
Bij resolutie van 30 November 1657 werden de kolonisten aangemaand niet op landtocht te gaan, maar zich meer bezig te houden met de landbouw: ‘soo is den vrije luyden het uytgaen te ernstiger ontseyt ende in plaetse van dien gerecommandeert haer op 't velt staende granen te mayen, ende sien thuys te crijgen, alsoo haer d'E. Compe. aen den lantbouw alsoo veel gelegen laet, mitsgaeders oock in plaets van al dat uytlopen, maken te versorgen dat hare huysen ende schuyren tot berginge van voorsz. granen claer ende vaerdigh crijgen.’ |
|