Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel I. Tochten naar het Noorden 1652-1686
(1916)–E.C. Godée Molsbergen– Auteursrecht onbekend
[pagina 27]
| |
[R. van Goens' voorschriften]Toen Rijckloff van Goens, de Oude, in 1657 aan de Kaap was om erGa naar margenoot+ inspectie te houden op last van Heren Bewindhebbers, gaf hij 16 April een instructie aan Jan van Riebeeck, waarvan enkele punten betrekking hadden op de verkenning van Afrika's binnenland. ‘Naeuw ondersoeck’ moest gedaan ‘in alles wat eenige proffijt voor d' E. Comp.e soude moogen geeven...en is mijn seeckere oppinie dat men sulx beeter te lande dan te waater sal connen doen, omdat d' experientie al geleert heeft dat ons volck vrij en vranck sonder eenigh hinder reede 50 mijlen divers in 't landt hebben geweest. De custe van Angola streckt sich op de 10 graden ende soo voorts suydwaerts tot verbij Cabo Negro, &ca. tot aen dit lant, het soude mettertijt van hier te lande connen ontdeckt werden off men de luyden aldaer met haer coopmansz. soude connen wennen tot ons alhier te comen off haer goederen aff te handelen 't welck d' E. Compe. vrij oncostelycker en proffijtelicker soude comen, en soude ick cleyne swaerigheydt maecken om van hier de revier van Spirito Santo ende de stadt van Monomotapa te doen bereysen... Tot dit werck moest men eerst 8 à 10 couragieuse jonge luyden, daeronder een landmeeter ofte ander ervaeren persoon animeeren en gelijckse reede 50 mijlen hebben geweest voort tot deze reyse allenskens gewennen ende voortstouwen om de secreeten van Africa meer ende meer 't ontdecken.’ Verder looft Van Goens een premie uit ‘aen degene die verder dan 50 mijlen van hier gingh, ende noch meer die 100 mijlen verre reysde, ende soo voorts die tot aen de revier van Spirito St.Ga naar voetnoot1) quam yts notabelder al was 't 150 gulden ijder persoon, voornamentlijck soo sij voor d'E. Compe. eenigen apperentien van voordeel opdeeden dat hun daer en booven apart sal beloont werden naer de saeck meriteert.’Ga naar voetnoot2) Goede gedachten, maar waarvan het auteursrecht Jan van Riebeeck toekomt, die al 22 Desember 1655 in het Dagregister had laten optekenen: ‘alsoo wij geen quade hope hebben, om t' eenigen tijt noch tot kennisse ende onderhandelinge te comen met die van Monomotapa ende Butua etc. Maer heefft sijn tijt ende nader ervaringe, mitsgaders oock noch eenige meerder te doene moeyten tot verder ondersoeck van noden.’
De veeruiling met de Hottentotten vlotte niet, want wel kwamen ze met vee tot op drie dagreizen van het Fort, maar trokken zonder handel gedreven te hebben weer het binnenland in. Men vermoedde dat Harry er achter zat en hen van de Nederlanders afkerig wilde maken; als dan de blanken geen vee konden bekomen zouden ze het land wel weer verlatenGa naar voetnoot3). Een landtocht moest dienen om de handel te herstellen. |
|