Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel I. Tochten naar het Noorden 1652-1686
(1916)–E.C. Godée Molsbergen– Auteursrecht onbekend[5] Copie daghregister gehouden bij den corporael Willem Muller, wegens 't gepasseerde op sijn reyse, gedaen met den tolcq Herry, te landewaert inGa naar voetnoot2).In 't jaer onses Heeren 1655 den 7en September sijn wij van het fort de Goede Hoope gescheyden met 9 personen van welcken trop was opperhoofft den Corporael Willem Muller, ende sijn den eersten dagh niet verder gemarseert dan 'tusschen den redoutGa naar voetnoot3) endehet fort; daer hebben wij ons rendevoe gehouden. | |
[Den 8en do.]Ga naar margenoot+ hebben wij niet gevordert; dan wij hebben ons coper verpackt in 11 packen. | |
[Den 9en do.]Ga naar margenoot+ sijn wij gemarseert tot aen het ronde bosjen,Ga naar voetnoot4) alwaer wij dien | |
[pagina 18]
| |
nacht gebleven sijn; maer 's avonts als wij ons goet overgesien hadden, soo hebben wij onsen eenen sack broot en ons speck gemist, dat ons de Hottentoos ontstolen hadden. | |
[Den 10en do.]Ga naar margenoot+ hebben sij een beest geslaght, 't welcke wij op sulcken manier ons leven niet en hadden gesien, hebbende hetselve met touwen op d'aerde neder getrocken ende levendigh in de sij de van den buyck opgesneden;Ga naar voetnoot1) het ingewant daer uyt gehaelt sijnde hebben het bloet daer met potten uytgeschept ende alsdoen het vel affgedaen aen stucken gehouden. | |
[Den 11en do.]Ga naar margenoot+ 's Morgens vroegh hebben sij de beesten beginnen te laden, ende wij ons veerdigh makende, is ons opperhoofft daer bij gegaen om te sien hoe sij het maackten, ende wij al gereet stonden om te gaen, is Herry toe comen lopen ende heefft, niet geseyt hebbende, eenen groten stock in de hant, willende onsen Corporael daermeede slaan, waerover wij stil stonden ende hetselve aensiende hoe het afflopen wilde. Waer over den voornoemden Herry wederom is bij ons gecomen, seggende: ‘Goo Goo reght’,Ga naar voetnoot2) off hij seggen wilde, ick heb u hier niet van doen, als wanneer wij begonden te voeteren, nemende onsen cours Z.t.O. ende Z.Z.O. aen; ter plaetse gecomen sijnde, daer wij dien nacht bleven, bevonden dat de Hottentoos het kasken, daer de pijpen in waren, g'opent hadden, ende daer een deel pijpen ende sleghte coralen uytgenomen ende weder toegemaeckt, vorders ons coper oversien hebbende, bevonden dat sij eenige plaetkens ende staeffkens uyt de packen gehaelt hadden; wij geloven dat sij ons daerom bij het packen van de beesten niet wilde hebben. | |
[Den 12en do.]Ga naar margenoot+ 's morgens vroegh is den Corporael Symon Huybrechtsz.Ga naar voetnoot3) van 't fort bij ons gecomen neffens 8 personen, ons vragende off wij noch moet hadden om verder te gaen;Ga naar voetnoot4) waerop wij hem antwoorden | |
[pagina *4]
| |
Plaat 2
Blz. 18 Hottentots Wijf. | |
[pagina 19]
| |
van jae, ende hem vorder verhaelt hebbende, hoe sij het met ons gemaeckt hadden, waerop hij, corporael, weder na onse fortresse is vertrocken ende onse Heer Commandeur 'tselve verhaelt, waerop den heer Commandeur ons terstont met den voorn. Corporael ende 4 soldaten heefft versien met nieuwe victualie, die ons niet qualijck en quam door oorsaecke dat de Hottentoos een partij ontstolen hadden; den Corporael met sijn volcq 's nachts bij ons gebleven sijnde, is des 's anderdaeghs 's morgens, wesende; | |
[Den 13en do.]Ga naar margenoot+ wederom vertrocken, wij ons selven gereet gemaeckt hebbende,Ga naar margenoot+ begonnen te marseren ende namen onsen cours Z.O. aen, ende een halff mijl gemarseert sijnde, sagen wij een wonder dingh van de Hottentoos vrouwen, benevens den pas daer wij gingen, alwaer eenen grooten steen lagh; dese vrouwe gesamentl. een groen tackjen in de hant genomen ende op hare buycken op denselven steen gaen leggen, spreckende eenige woorden, die wij niet en verstonden: haer gevraeght hebbende wat hetselve beduyden, waerop sij seyden ‘Hette Hie’, ende wesen omhoogh als off sij seggen wilde, het is een offerhant tot Godt.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 20]
| |
Wij hebben denselven dagh gemarseert tot in de duynckes van de bay FalsGa naar voetnoot1), bij een soete revier,Ga naar voetnoot2) alwaer wij dien nacht bleven leggen. | |
[Den 14en do.]Ga naar margenoot+ begonnen wij smorgens vroegh te marseren, maer hebben weynigh gevordert, want de ossen vermoeyt waren van den vorigen dagh, wij namen onsen cours Z.O.t.Z. ende zagen den cleyne Leeuwenbergh Z.Z. west van ons leggen, vorders hebben wij niet uytgereght, als bleven dien nacht in de duynkes; maer savonts als wij ons coper oversagen misten wij een van de lange sackjens daer de staefjes in waren. Soo hebben wij de platen oversien, bevonden daer te wesen 111 van de groote ende 45 van de cleyne, soo seyde ons opperhoofft tegen Herry dat de rest van de platen ons ontstolen waren, dewelke seyde voor mij Nosie,Ga naar voetnoot3) maer weet ghij mij te zeggen wie het heefft, ick sal het u weer beschicken, hetwelck ons onmogelijck was om te doen, want doordat de packen dickwijls van de beesten affvallen, zoo blijfft d'een hier ende d'ander daer, soodat wij bij alleman niet connen blijven. | |
[Den 15en do.]Ga naar margenoot+ heefft Herry een partij van sijn volcq naer den Hottento LubbertGa naar voetnoot4) toegesonden, dewelcke op | |
[Den 17en do.]Ga naar margenoot+ Doen is hij weder van ons vertrocken, ende heeft met hem genomen 8 stx. van Herrys beesten; macr als Lubbert vertrecken soude, begonnen de vrouwen ende mans geweldigh te twisten, 't welck wij niet en verstonden, doen quam Herry aenlopen ende seyde ‘Goo’; marserende doen soo voort, totdat wij uyt de duynkes quamen, be- | |
[pagina 21]
| |
vonden daer een schone valey te wesen, dewelcke wel meer dan 4 mijlen breet was, wij hadden onsen cours O.N.O. tot dat wij weder in d'andere duynkes quamen, daer marseerden wij in soo langh dat wij aen een valey quamen, daer water in stont; daer gingen wij door ende daerdoor gegaen sijnde, sloegen wij de rechterhant om, vonden daer een oude crael: daer hebben wij dien nacht onse resedentie gehouden. | |
[Item den 18en do.]Ga naar margenoot+ bleven dien dagh daer noch leggen, vermits Herry noch niet marseren wilde. | |
[Den 19en do.]Ga naar margenoot+ sijn eenige van onse Hottentoos vertrocken; het was omtrent 8 uyren, als wij begonnen te marseren, ende hebben weynigh gevordert, door oorsaecke dat het daer soo waterigh was want de beesten vielen daer tot den buyck toe in, ende dat door de sware vraght, die sij op het lijff hadden, wij hielden onse vorige cours ter tijt toe dat wij een gelegen plaets vonden daer wij dien nacht bleven. | |
[Den 20en do.]Ga naar margenoot+ sijn wij seer vroegh aen het marseren gegaen door oorsaecke dat wij onsen reys garn souden vervordert hebben wij namen onsen cours Z.Z. Oost aen en hebben dien dagh redel. gevordert; maer als het nu op den middagh is gecomen, soo bennen 2 van de Hottentoos vooruyt gedreven ende hebben onsen grijsen os achter gelaten, door oorsaecke dat hij niet langer gaen en conde ende dat door sijne sware ladingh, die hij dagelijcx op het lijff heeft: want hij moet het coper, de taback ende pijpen alleenigh dragen, ende als wij Herry dan wat seggen, soo hout hij hem off hij het niet en verstondt, doch nu den os een weynigh gerust hadde, soo seyde Herry datter 3 man van ons vooruyt souden gaen, hetwelck alsoo geschiede, om te sien waer sij met de beesten gebleven waren, dewelcke sij niet gevonden en hebben offte niet connen sien, bleven soo langh op eenen hoogen duyn tot dat wij daer bij quamen, doen heeft Herry tegen ons gezeyt: ‘lost het goet van den os, ick sal gaen sien offick se vinden can, ende als ick se gevonden heb sal ick met een ander beest comen tot hulp om dat coper te dragen.’ Wij daer een lange tijt geseten hebbende, begon het ons te verdrieten, soo hebben wij het coper wederom op het beest gepackt ende sijn gemarseert tot aen een valey die niet verde en stont van een plaetse daer wij soet water cregen. Soo haest als wij daer gecomen waren ende hadden den os eens laten drincken, soo quam Herry met een beest aen, nam daer een partije coper op ende een partije op den onsen, doen gingh hij weder met ons totdat wij quamen aen de strant van de Caap Vals, alwaer wij dien nacht bleven. | |
[pagina 22]
| |
[Den 21en do.]Ga naar margenoot+ bennen 2 man van ons langhs de strant gegaen, dewelcke een jongen walvis vonden, die daer gestrant was; de Hottentoo's hebben die oock gevonden, daer sij terstont aenvingen om stukken van te snijden; sij hielden dien dagh groote feest met het speck van den vis. Onse 2 man dan de strant langhs gaende, quamen aen een clip, sij sagen off daer geen mosselen en waren, bevonden daer een groote hoop te wesen, maer het en waren geen mosselen als bij ons fort sijn, sij hebben ettelijcke meede gebrocht, die wij terstont coockte, als sij nu gecoockt waren, souden wij die beginnen te eeten, bevonden daer soo veel korlkens in, dat wij die qualijck conden eten, meenden dat het perelkens waren, door die oorsaecke hebben wij daer ettelijcke bewaert,Ga naar voetnoot1) vorders en hebben wij dien dagh niet gevordert, als oock | |
[Den 23en do.]Ga naar margenoot+ begonnen wij alsdoen vroegh te marseren, onsen cours namen wij Oost aen totdat wij quamen aen de strant ende doen bennen wij de strant langhs gegaen, totdat wij sijn gecomen bij een soete revierGa naar voetnoot2) die van het geberghte aff quam, doen wij dese reviere een weynigh langs gegaen hadden vonden wij een out crael, daer bleven wij dien dagh leggen. | |
[Den 24en do.]Ga naar margenoot+ sijn bij ons gecomen 8 vreemde Hottentoos die van Herry seer vriendelyck onthaelt wierden: want soo haest sij daer gecomen waren, heefft hij terstondt ider man 6 armringen gegeven, ende | |
[Den 25en do.]Ga naar margenoot+ waren sij noch even besigh met smeden van armringen, dese Hottentoos waren van de strantlopers die lestleden de beesten aen het fort verreuylden, blijvende hier noch bij ons. | |
[Den 26en ende 27en do.]Ga naar margenoot+ sijn sij (de beesten al gepackt sijnde) smorgens van ons gescheyden ende namen met haer alle onse Hottentoos, behalven 2 die ons de beesten holpen packen. Sij namen oock met haer 11 stx. beesten van Herry ende lietender bij Herry noch elff. Als sij nu vertrocken waren begaven wij ons op de reys ende namen onsen cours O.Z.O. aen, door een schone valey, totdat wij quamen onder het geberghte, daer het clipachtig was; daer hebben wij dien nacht onse resedentie gehouden. | |
[Den 30en]Ga naar margenoot+ sijn wij den bergh opgemarseert maer als wij ten halven op waeren, mosten wij het coper van onsen os affnemen ende dragen 't met alleman na boven toe, daer gecomen sijnde, bevonden daer een schoon | |
[pagina 23]
| |
pleyn daer men wel een regement soldaten soude in batalie hebben gestelt: Soo hebben wij het coper weder opgepakt ende togen doen op de reys namen onsen cours Oost aen totdat wij quamen door een schone valey maer het worden doen soo mistachtigh, dat wij niet van ons sien en conden. Wij hadden doen onse cours Z.Z.O. aen en behielden dien tot den avont bevindende meede dat hier een heel ongesonde lucht was, want als wij op d'aerde gingen sitten soo wierden wij soo stijff ende trilden dat wij qualijck op conden comen: wetende niet off wij staen off vallen soude. | |
October anno 1655.[Octob. Den eersten dito.]Ga naar margenoot+ merseerden wij tusschen de clippen door, houdende onse vorige cours, totdat wij quamen aen een moeras dat redelijck diep was. Dit moeras dan door gecomen sijnde, namen wij onsen cours Zuyen aen en gingen eenen bergh op, die seer hoogh was, dezen bergh beneden gecomen sijnde quamen wij in een schone valey; door dese valey gecomen sijnde, gingen wij eenen bergh op, beneden desen bergh liep een schone reviere daer wij door gingen, wij hadden die reys een Z.Z. Westen cours, totdat wij quamen ter plaetse, daer wij dien nacht onse resedentie hielden. | |
[Den 2en do.]Ga naar margenoot+ sijn daer 2 man van ons uytgegaen om te sien off sy de strant conden vinden en weten te seggen hoe dat het daer gestelt was; want ons Herry seyde van groote dingen, hetwelck sy contrarie hebben bevonden, hebbende meer dan 3 mijlen gelopen, daer sy anders niet en hebben gevonden dan mager lant. Een weynigh verder gecomen sijnde, sagen sij 2 Hottentoos; maer sij conden daer niet bij comen, gelovende dat het degene waren, die bij Herry hielden. Dan dese 2 man haren wegh houdende, quamen soo verde dat sij de strant in 't gesicht cregen, maer daer niet aen conde comen door oorsaeck dat het te laet op den dagh worden, ende het was naer haer vermoeden noch wel 2 mijlen gaens. Naer haer gesicht soo streckte de cust W.N.W. ende O.Z.O. tot soo verde als sij sien conde; daer scheen offer een bay in liep, dewelcke streckte N.N.O., en vorders niet conden sien, sijn sij weder naer ons toegecomen om te sien off de 2 Hottentoos, die sij gesien hadden, d'onse waren, hetwelck sij alsoo hebben bevonden. Alsoo wij dan Herry soo lang gevolght hadden, dat onse victualie op was ende oock sagen dat wij hieromtrent geen beesten vernamen, als meede een heel ongesont lant was, als voren verhaalt is, soo sijn wij genootsaeckt geworden om weder na 't fort te keren, hetwelck wij gesamentlijck hebben besloten, dat wij des ander daeghs, wesende den | |
[pagina 24]
| |
[3en October.]Ga naar margenoot+ weder terugh souden keren ende het coper met ons nemen. Als wij nu 's morgens ons selven gereet maeckten, soo quam Herry bij ons en seyde ‘waer wilt ghij henen met het coper’, waerop onsen corporael antwoorde ‘na de Caep’; doen seyde hij: ‘soo ghij dat doet, soo sult ghij geen beesten aen de Caep krijgen, ende ick en derve daer oock niet meer comen: want den Commandeur soude seer quaet tegens mijn sijn; ick en soude niet meer derven in sijn huys comen eeten offte aen boort varen om Spaence wijn ende broot te halen; maer bij aldien ick het coper meede neem, gelijck de Capiteyn geseyt heeft, ende brengh een hopen beesten meede, soo sal den Capiteyn seggen, ‘dat 's goet fatsoen, Herry compt hier en eet hollantse kaes ende boter, ende drinckt spaense wijn, ende ick sal u een huys laten maeken, ende morgen sullen wij aen boort varen, dan sult ghij Spaence wijn ende broot halen, ende bij aldien ghij het coper dan doch mee wilt nemen: daer is dan mijn mes,Ga naar voetnoot1) geefft dat de Capn., maer ghij sult dan den witten os hier laten, want de Cappn. heefft daer ander beesten voor aen de Caep.’ Wij dan beducht stonden, omdat hij ons het mes geven wilde, wisten niet wat wij doen souden, soo besloten wij dat wij hem het coper souden laten houden, door oorsaecke dat de heerGa naar voetnoot2) geseyt hadde doen wij uyt souden gaan, bijaldien dat wij van hem mosten scheyden ende hij het coper begeerden het hem souden laten volgen. Doen sijn wij met goede vruntschap van hem gescheyden ende hebben onsen graeuwen os met ons terughgenomen ende dat met believen van hem, omdat hij die niet voort conde crijgen, wij merseerden dan dien dagh terugh beneden den bergh, daer wij den 30en Zeptember overgecomen waren, doen gingh oock de slappigheyt van onse leden weder over, d'oorsaeck costen wij niet weten. | |
[Den 4en do.]Ga naar margenoot+ begaven wij ons vroegh op de reys ende marseerden doen reght toe over den hoeck van den bergh, die tusschen het groote bos ende het ronde bosken leyt. Onsen cours streckte W.N.W. Wij marseerden eerst door een schone valey, totdat het 2 uyren na de middagh was; doen quamen wij in de duynckes, merserende doen voort tot dat het avont was, ende bleven dien nacht in de duynckes rusten. | |
[Den 5en do.]Ga naar margenoot+ bennen wij uyt de duynckens gemarseert, totdat wij op de vlackte quamenGa naar voetnoot3); doen namen wij onsen cours West aen totdat wij op den wa- | |
[pagina 25]
| |
genwegh quamen, die wij langhs marseerden tot aen onse fortresse. Adii den 5en October 1655. was geteyckent Willem Muller Hendrick Hendricx Arnolt Fousten Jan Pietersz. van Bemmel. Jurgen Bittelmayer. Dit merck van Joris Jorisz. van Oldenzael.Poulus Dircx. Dit merck van Adriaen Thomasz, geweldiger ende dit merck van Christiaen Jansz. van Hoesem.Ga naar voetnoot1)
Toen Harry 8 Desember 1655 aan het Fort kwam, bracht hij slechts 13 beesten mee; hij beweerde dat hem vier zakken met koper en al de tabak ontstolen waren. Later bleek hij bezitter te zijn van honderden schapen en runderen, gekocht voor de achtergehouden ruilmiddelen, en zijn doel was om opperste kapitein der Hottentotten te worden.Ga naar voetnoot2) Een grote horde Hottentotten, de Cochoqua, onder hun hoofdman Gonnomoa, door de Hollanders ‘de Zwarte Kapitein’ genaamd, omdat hij zijn lichaam met roet inwreef, was in de buurt van het Fort gekomen tijdens Harry's afwezigheid. Hun veestapel wordt op 20.000 stuks geschat.Ga naar voetnoot3) Van hen werd veel vee gekocht, en men meende Harry voortaan niet meer zo nodig te hebben als in het verleden. |
|