Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel I. Tochten naar het Noorden 1652-1686
(1916)–E.C. Godée Molsbergen– Auteursrecht onbekend[Onbekendheid met het binnenland]Van het binnenland wisten de Nederlanders vóór 1652 zo goed als niets.Ga naar margenoot+ Sommige schipbreukelingen van de Nieuw-HaerlemGa naar voetnoot4), het in 1647 in de Tafelbaai verongelukte schip, hadden een klein eind het land durven in- | |
[pagina 10]
| |
gaan ‘zijnde oock eens den opperstuyrman, timmerman, ende corporaal van verschreven schip Haerlem soo verde gegaen tot daer d'inwoonders haer huysen stonde ende voor die tijt hare woonplaatsen hielden.’ Ze waren ‘vriendelijck ontvangen ende bejegent’, waaruit bleek dat de inboorlingen niet zo kwaadaardig waren als velen meenden. Dat er nu en dan wel eens blanken door hen gedood werden, kwam van het ‘nemen van haer beesten’; zo had bijvoorbeeld het volk van Wollebrant Geleynszen's vloot in 1648 tijdens het bergen van de goederen van de Nieuw-Haerlem ‘in plaetse van d'inwoonders eenige recompense te doen over het goet tractement aen die van 't schip Haerlem bewesen, 7 à 8 van haer beesten onder de voet geschoten ende sonder betalen wegh genomen.’Ga naar voetnoot1) In den beginne hebben de Hottentotten ook niet in het minste de verkenning van het in de buurt van de Tafelbaai liggende land belemmerd. Zo konden de assistenten Pieter van den Helm en Frederick Verburg al wandelend op ontdekking uitgaan. Het Dagregister vermeldt het op 1 Oktober 1652: dat de assistenten vroegerGa naar voetnoot2) ‘eens uitgegaan zijnde agter den Tafelberg om, na de andere zijde van het land om de Zuid, en aldaer gevonden [hadden], volgens hun rapport, eene baai die fraai besloten en vol schoone boschgagie was’; deze baai kreeg de naam van de Houtbaai,Ga naar voetnoot3) waarheen herhaaldelik verkenningen over land en per jacht plaats hadden. Buiten Jan van Riebeeck's last geschiedde een tocht van vier ontevredenenGa naar voetnoot4). 25 September 1652 leek het of de gehele vestiging aan de Tafelbaai zou verlopen. ‘Het anker is al weg’, zei een bootsman, ‘de kabel zal welhaast volgen: zijn zijluiden nu weg, daer zullen er welhaast meer deurGa naar margenoot+ gaen’Ga naar voetnoot5). Maar 3 Oktober kwam er al een der weglopers terug en kort daarna de overigen, ‘niet verder kunnende komen dan omtrent 24 mijlen van hier om de Oost’. Vertrokken waren ze ‘op hoop om over land in het vaderland te komen.’ Hun joernaal is opgenomen in het Dagregister in dato 4 Oktober; met rood krijt was het door Jan BlankGa naar voetnoot6) geschreven, aanvangend: ‘In den naam des Heeren Jezu Christi.’ De uitrusting bestond uit vier beschuiten, wat vis, vier degens, twee pistolen en een hond. Boven- | |
[pagina 11]
| |
dien had Blank als verdedigingsmiddelen wat ‘rottekruid, om de wilden, die hem vangen mogten, mede te vergeven’ en ‘item een oud scheermes’ meegenomen. In het kort is dit hun wedervaren: 25 September zagen ze twee renosters, een ijzervarken en twee struisvogels. Men volgde het strand. 26 dito, kwam men langs het strand bij Kaap Agulhas. Als voedsel dienden ‘vier jonge vogels, die in het nest zaten en drie eyeren’, s'avonds toen men aan het strand legerde, wat ‘clipkonten’Ga naar voetnoot1). De volgende dag trokken de weglopers zeven mijlen langs het strand, tot ze rustten ‘voor eenen zeer hoogen berg.’ Daarna verzamelde men mondkost en ‘kalbassen om water in te nemen’ en 29 September begon de klimpartij, die reeds twee van de reizigers moedeloos maakte. De dag daarop ‘was Gerrit het ook al moede, en voor mij alleen konde geen dans maken, daarom resolveerden wederom na het fort te trekken, op hoop van barmhartigheid en genade in Gods naam.’ Hun onderneming leerde, wat de ondervinding later herhaaldelik zou bevestigen, dat landreizen in Zuid-Afrika uiterst bezwaarlik waren. |
|