Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel I. Tochten naar het Noorden 1652-1686
(1916)–E.C. Godée Molsbergen– Auteursrecht onbekend[Vermijding van Zuid-Afrika]Ga naar margenoot+ Nederlandse zeevaarders hebben namen gegeven aan baaien en rivieren bij het aandoen van Zuid-Afrika. Het liefst vermeed men het land, zoals een stuurman op Jacob van Heemskerck's vloot aantekent op 23 Julie 1601: ‘Ick acht het voor goet, datmen loopt opde hoogte van 36 ofte 36½ graden, omme alsoo de Cabo de Bona Sperance met Godes hulpe te beter te passeeren, om oorsake dat so wanneer men komt zeylen met een goede Westelijcke wint ende men de Caep schoudt tot op deze voorschreven hooghte, alsdan salmen bequamer windt houden, om alsoo voorbij te passeeren, dan of men dicht bij landt quam, wandt dan loopt men peryckel van stilte, ende variable winden te krijgen, het welcke wij op onse ander reyse wel bevonden hebben, so in 't gaen, als in 't komen, maer principalijck op de wederomreyse is het goet hem ontrent het landt te houden, tot op 8 ofte 10 mijlen van landt, want ontrent het land loopt de stroom gemeenlijck Westwaert op.’Ga naar voetnoot1) Maar wanneer de gezondheidstoestand van het scheepsvolk of de watervoorraad noopte tot ter reede komen, moest men wel beproeven ergens ‘de wal aan boord te krijgen’ in plaats van het ruime sop te houden. Zo ging het Admiraal Pieter Both, toen hij in 1601 op de terugreis was:
‘Den 8 July syn in een Baye te reede gekomen, ende dat vermits onsGa naar margenoot+ | |
[pagina 7]
| |
ander Schip seer leck was, synde syn Vuren huydt in Zee meest afgespoelt, om daer te krengenGa naar voetnoot1), ende alles weder te repareeren; daer ick met twintich musquettiers een land tocht dede, om volck te verspreecken, ende beesten te bekomen, 7 Mannen ende een Vrou vindende, die teeckenen deden, dat ons beesten bestellen souden; vonden het een schoon landt, sonder veel gheboomte, dan wel herten, ende Olyphanten; bequaemen, behalven waeter, weynigh verversinge als Mosselen, dies het de naem van Mossel-BaeyGa naar voetnoot2) gaven;Ga naar margenoot+ saegen alhier tot diversche tijden twee Zee-PaerdenGa naar voetnoot3) uytter Zee op strant komen, sijnde seer groot, ende een verwonderinge om sien. Tot den 14 dito hier gelegen, alles weder klaer gemaeckt, ende ons vers water inghenomen hebbende, sijn met een Noord-Oosten wint t'seyl gegaen, om de Caep te passeren, bevonden dese Baeye te leggen op 34½ graedt. Den 16 dito met weynich voordeels langens de wal seylende, kregen een contrarie wint, dies het weder in een Baey setten, daer dagelijcks met de Inwoonderen handelden, soo veel Ossen, Calveren ende Schapen bekomende, als sout hadden om te souten, ende vers op te eeten, koopende een Os om een stuck van een ijsere hoep, van een hant langh, alles naer advenant, dies het de naem van de VleysGa naar margenoot+ BaeyeGa naar voetnoot4) gaven, leggende op de hooghte van 34¾ graden bij Oosten de Cabo dos AguilasGa naar voetnoot5), van waer den 21 dito weder 't seyl gingen. Den 23 dito t' Zee sijnde sijn andermael genootsaect gheweest lande te soecken, mits ons ander Schip weder een leck bekomen hadde, dies in een andere Baye geraeckten, leggende op de hooghte van 34⅔ graden, alwaer haer Schip op ruymden, ende 2 a 3 lecken bevonden, die gestopt sijn, mosten hier wegens de stercke Weste winden tot den 30 deser maent blijven leggen, doen met een Oostelijcke wint zeyl ginghen, dan die contrarie krijgende, sijn gedwongen geweest weder in te loopen, daer den 2 Augusti naer een ReviereGa naar voetnoot6) gevaren, om volck te soecken (daer geweldige Zee-paerden in waeren) 't welck ghevonden hebbende, bequam 5 Schaepen voor kleyne stucxkens ijser; des avondts aen boort komende kregen een harden Zuyd- | |
[pagina 8]
| |
oosten wint, die des morgens uyt den Noort-oosten waeyde, diesGa naar margenoot+ zeyl gingen om de Cabo te passeeren, dese Baye den naem van Vis-Baye ghevende, vermidts (behalven de vijff Schaepen) niet als schoone Vis alhier bekomen hadden’Ga naar voetnoot1). |
|