Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel I. Tochten naar het Noorden 1652-1686
(1916)–E.C. Godée Molsbergen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd
| |
[pagina 3]
| |
[Bevel tot onderzoek van het binnenland]Heren Bewindhebbers van de Generale Verenigde Nederlandse Geoctroyeerde Oost-Indiese Compagnie zouden zeer tevreden geweest zijn als de vestiging aan de Tafelbaai beperkt ware gebleven tot de uitvoering van het stichtingsplan: een fort, een tuin en een hospitaal. Hoe groter de ‘ommeslagh’ werd, des te meer zouden de onkosten bedragen. Door een samenloop van omstandigheden was het, en tegen hun zin, dat aan de voet van de Tafelberg langzamerhand een stad groeide, die van heel grote betekenis zou worden voor de Nederlandse stam: de moederstad van het volk der Boeren. Maar de Bewindhebbers konden alleen de lasten zien en het ontstemde hen dat de inkomsten uit Afrika's Zuidpunt verre benedenGa naar margenoot+ verwachting bleven. Kommandeurs en Goeverneurs werden telkens aangemaand om te bezuinigen en om middelen te zoeken tot vermeerdering der inkomsten. Het binnenland moest nauwkeurig onderzocht worden: wellicht kon er een bloeiende handel ontstaan met de machtige en beschaafde rijken, die op kaarten als in het prachtwerk ‘Begin ende Voortgang van de ..... Oost-Indische Compagnie’Ga naar voetnoot1) stonden vermeld: Monomotapa, aan de Rio de Spirito Santo, Vigiti Magna, aan de rivier van die naam, en andere; sommige namen hadden de belofte van minerale schatten in zich: Rio de Ouro (Goudrivier) en Medaos do Ouro (Goudduinen)Ga naar voetnoot2). Ten tijde van de vestiging aan de Tafelbaai gaf een ‘Liefhebber’, na opsomming der streken waarheen Bewindhebbers hun kielen zonden, aldus uiting aan de verwachting: Ja! wasser nog een Werld, men zoud' er henen varen
Als Voordeel en Proffijt daar in verborgen lag.
Dat blijkt aan deeze TogtGa naar voetnoot3); men doet vol Goede Hope
De Kaap van Goede Hoop, als zonder zorgen aan,
En sgoon daar duyzenden van Mensgen-EtersGa naar voetnoot4) lope:
Zij eten slegs malkaar, wij zijn gereed tot slaan.
| |
[pagina 4]
| |
Ik zi het ingewand der hoge Bergen zoekken,
Op hoop van puyk Metaal. Den HottentoGa naar voetnoot1) verbaast,
Di sidderd ende lild, ja sgijnd de Tijd te vloekken,
Om dat ons Donder-bus tot lof van Holland raast.
Men trekt te Landwaards in doorsnuff'lend alle hoekken
Men vind een beter Aard' van MensgenGa naar voetnoot2); stel u sgrap
Man-moedig Neer-lands volk, gij vind door lang te soekken,
Gij hebt u 's Heeren wensg, dat's puyk van KoopmansgapGa naar voetnoot3).
De lange reeks land- en zeetochten, op last van Kommandeurs en Goeverneurs aan het Fort of Kasteel ‘de Goede Hoop’ gedaan, hebben niet in hun tijd geleid tot de ontdekking van Afrika's rijke goud- en diamantvelden; maar wel hebben ze veel fantasties van de kaart doen verdwijnen, de kennis van het binnenland verbreid en allerlei belangrijks voor het nageslacht bewaard. Op de eerste scheepstocht naar Oost-Indië waren de Nederlanders met Hottentotten in aanraking gekomen. Een beschrijving van dit merkwaardige volk, gegeven door de adelborst Frank van der Does luidt aldus:Ga naar voetnoot4) |
|