De regenboogkleuren van Nederlands taal
(1917)–H.J.E. Endepols, Jac. van Ginneken– Auteursrecht onbekend
[pagina 222]
| |
Elfde hoofdstuk.
| |
1. Een locale en sociale groeptaal.Het Oost-Indisch mist verschillende eigenschappen van de locale groeptalen. Een eigenaardig algemeen gesproken dialect, sterk afwijkend van het A.B.N., komt in Indië niet voor. In meer dan een opzicht vertoont het zelfs de wezenlijke kenmerken van de sociale groeptalen. Het is de taal van ambtenaren, kooplieden, industrieelen. Al rekenen wij dus het Oost-Indisch bij de locale groeptalen, men vergete niet, dat het slechts gedeeltelijk op dezen naam recht heeft. | |
2. Waarom er geen Indische mengtaal ontstond.De oorzaken, die het ontstaan van een taal als het Afrikaansch, in Indië hebben tegengehouden, liggen zoowel in het verleden als in het heden. Het Maleisch-Portugeesch heeft vroeger het ontstaan van een eigen dialect in Indië verhinderd. In den tegenwoordigen tijd zijn er allerlei factoren werkzaam. In de eerste plaats is het in onze Oost gesproken Nederlandsch meestal het Nederlandsch van menschen, wier taal reeds gevormd is, als zij in Indië komen en die na een zeker aantal jaren daarenboven weer Indië verlaten om vervangen te worden door anderen, die ook min of meer zuiver Nederlandsch spreken. De band met het moederland blijft voortdurend bestaan en maakt de kans tot een samensmelting van Nederlandsch met de Archipel-talen al uiterst gering. In de tweede plaats draagt het onderwijs, van de laatste jaren vooral, er toe bij opkomende afwijkingen tegen te gaan. | |
Oefening.1. Tot welke groeptalen behoort het Oost-Indisch in meer dan een opzicht? - 2. Waardoor werd en wordt nu nog het ontstaan eener Oost-Indische taal, zooals het Afrikaansch, verhinderd? | |
3. Het Indisch-Nederlandsch in de 17de en 18de eeuw.De beste tijd voor het ontstaan van een eigenaardig Nederlandsch-Indisch dialect was zonder twijfel de 17de en 18de eeuw, toen de band met het moederland veel losser was en van scholen geen sprake kon zijn. Onder zulke omstandigheden ontwikkelde zich in Afrika het Afrikaansch. Zeer waarschijnlijk ware dan ook, indien er niet het Maleisch-Portugeesch was geweest, een eigen dialect ontstaan. Een begin er van heeft bestaan, maar de kiemen kwamen niet tot ontwikkeling. Toen de invloed van het Maleisch-Portugeesch verdween, was de gunstigste tijd voorbij. Toen was de band tusschen moederland en kolonie reeds zoo sterk geworden, dat het A.B.N. zegevierend een opkomende mengtaal kon weerstaan. | |
4. De kiemen van een mengtaal verstikt.De kiemen van een oorspronkelijk Nederlandsch-Indisch dialect kan men o.a. waarnemen bij 17de en 18de eeuwsche Nederlandsch-Indische schrijvers. Bij | |
[pagina 223]
| |
hen komen woorden en uitdrukkingen voor, die of wel geheel aan de Archipeltalen ontleend zijn, of wel een speciale, van het gewone Nederlandsch afwijkende beteekenis hebben gekregen. Ook de officieele stukken en bescheiden van de Oost-Indische Compagnie, de scheepsjournalen enz. leveren voorbeelden op van zulk een oud-Indisch-Nederlandsch. Sommige der toen gebruikelijke woorden, zijn in leven gebleven, maar de meeste zijn op het oogenblik in onbruik geraakt. | |
5. Oude leenwoorden.Aan het Portugeesch of Maleisch ontleend waren o.a. kiporsol = parasol, pitjes = geld (ontleend aan especi Portug. = munt), dat o.a. zijn weg vond uit Indië naar den roman van Sara Burgerhart, mandor = opzichter (Port. mandador), kwispedoor (Port. cuspidor) in het A.B.N. opgenomen, gerenegeerden (Port. renegados), kaaiman (Port. caïman) enz. Van deze woorden zijn: mandoer, kwispedoor, kaaiman, nog in gebruik. | |
6. Locale beteekenissen.Eigenaardige beteekenis kregen de Nederlandsche woorden: lijfeigenen (slaven), verstekelingen (zij die zich bij het vertrek van een schip aan boord wisten te ‘versteken’), vernufteling of Comp. fabryk (een ambtenaar, dien men tegenwoordig met een opzichter van openbare werken zou kunnen gelijkstellen), roesemoesen (stroopen en plunderen), visschers met drooge netten (zeeroovers), hij staat in de grondverf (hij is nog niet geheel gekleed), lors- of mors-handel (sluikhandel), kakkerlakken (albino's), vrij-man (een gewezen militair der O.I. Compagnie). | |
Oefening.1. Wat waren de oorzaken, die in de 17de en 18de eeuw het begin van een Nederlandsch-Indisch dialect deden ontstaan, dat zich echter niet verder ontwikkelde? - Geef voorbeelden dezer taal a) vreemde woorden; b) Nederlandsche. | |
7. Het Maleisch-Portugeesch.Van heel wat meer beteekenis dan in Afrika is het Maleisch-Portugeesch in onze Oost geweest. Deze mengtaal van Maleisch en Portugeesch, maar waarin ook andere elementen waren opgenomen, is een geheelen tijd de algemeene omgangstaal geweest, verdrong zoowel het Maleisch als het Portugeesch en dreigde zelfs het officieele Nederlandsch der Compagnie met den ondergang. De heerschappij van het Maleisch-Portugeesch duurde tot in de 2de helft der 19de eeuw. Toen begon het achteruit te gaan en scheen het Maleisch zijn plaats te zullen innemen. Maar daar in de 19de eeuw de band met het moederland veel nauwer werd en het onderwijs gaandeweg verbeterde, kreeg het Nederlandsch meer kans en begon, gesteund door regeering en school, langzaam maar zeker veld te winnen. Wat zijn de oorzaken geweest van den overwegenden invloed dezer Maleisch-Portugeesche mengtaal: 1o Het Maleisch-Portugeesch was, toen de Nederlanders in Oost-Indië kwamen, reeds sedert jaren sterk | |
[pagina 224]
| |
verspreid. 2o Ons klankenstelsel, onze grammatica en syntaxis zijn voor den inlander zeer moeielijk, terwijl het creoliseerende Maleisch-Portugeesch noch door zijn klanken, noch door zijn inwendigen bouw den inlanders groote moeite veroorzaakte. 3o De Nederlanders der Oost-Indische Compagnie besteedden in 't algemeen weinig of geen zorg aan de geestelijke vorming van den inlander. In hoeverre dit van invloed is geweest op de zwakheid van het Nederlandsch, in het bijzonder tegenover het Maleisch-Portugeesch, zal nader blijken in een volgend hoofdstuk. Het Nederlandsch in Indië heeft feitelijk aan het Maleisch-Portugeesch te danken, dat het geen sterk creoliseerende mengtaal is geworden. Dit is de goede zijde van het feit, dat het Nederlandsch in Indië tegen de vrije concurrentie met vreemde en inlandsche talen niet opgewassen bleek. De toestand van onze taal op het einde der 17de eeuw wordt eigenaardig geïllustreerd door het volgende: Alleen op Zondag werd te Batavia in de Protestantsche kerken in de vroegpreek Nederlandsch gepreekt. In dienzelfden tijd verklaarden twee predikanten, dat zij niet meer in hun moedertaal konden preeken en verzochten daarom verlof om in het vervolg dit in het Portugeesch te doen. Als voornamen maatregel tegen het veldwinnen van de vreemde taal bepaalden de toenmalige bewindhebbers, dat de slaven een hoed mochten dragen, wanneer zij blijken gaven de Hollandsche taal redelijk te verstaan en te spreken! | |
Oefening.1. Zeg iets over de beteekenis van het Maleisch-Portugeesch in Oost-Indië. Vergelijk Oost-Indië met Zuid-Afrika. - 2. Wat waren de oorzaken van den grooten invloed van het Maleisch-Portugeesch gedurende zekeren tijd? - 3. Wat is het gunstig gevolg geweest van het geringe uitbreidingsvermogen van het Nederlandsch in de 17de en 18de eeuw? - | |
8. Invloed van het Nederlandsch op de Archipeltalen.Ofschoon het Nederlandsch er niet in slaagde zich tot één taal te vermengen met de Indische talen, heeft het toch eenigszins invloed uitgeoefend. Maar deze inwerking ging niet dieper dan de oppervlakte en droeg daarenboven een eigenaardig karakter. Inwendige wijziging in den bouw der inlandsche talen bracht het Nederlandsch niet of weinig te weeg. Wel drong het aan de omgevende talen een aantal woorden op. Deze werden overigens dikwijls zeers terk gewijzigd, wat hun klinkers en medeklinkers betreft en meer pasklaar gemaakt voor inlandsche ooren. Ook de beteekenis onderging soms een wijziging. Woorden, wier klanken niet al te lastig bleken voor Maleische spraakorganen zijn o.a.: biet, boontjes, kool, radijs, bier. Woorden die met kleine verandering werden overgenomen: andoek (handdoek), seperai (sprei), bolzak (bultzak), opsiender (opziener), telepon (telefoon), kenèk (knecht), kenap (knaap), gelas (glas), karap (karaf), koesier (koetsier), isetal (stal), pelanel (flanel), djas (jas). Onherkenbaar tenzij voor een oud-gast zijn daarentegen: | |
[pagina 225]
| |
apokat (advokaat), obroes (een overste), kopral aplos (korporaal van aflossing). Wij noemden alleen Maleisch-Nederlandsche woorden, maar hetzelfde verschijnsel neemt men waar bij het Javaansch, het Soendaneesch, het Madoereesch, de talen der buitenbezittingen. | |
9. Waar het hart vol van is...De meeste der in de inlandsche talen opgenomen woorden zijn kenmerkend door hunne beteekenis. Het zijn lage cultuurwoorden, namen vooral van stoffelijke dingen. Woorden voor geestelijke begrippen ontbreken bijna geheel. Hiervoor is maar een oorzaak aan te geven. De Nederlanders hebben zich eeuw in, eeuw uit, zeer weinig bekommerd om de geestelijke nooden hunner onderdanen. Voor de Compagnie was de handel het voornaamste. Leger en vloot kwamen in de tweede plaats, daar men hiermede de voor den handel noodzakelijke rust moest handhaven. De rest liet de Bewindhebbers vrij wel koud. Een innerlijke vervorming van den inlander in den geest van hun heeren, heeft men in vroeger tijd niet nagestreefd. En toch is het volstrekt noodig, dat een volk de mentaliteit van een ander volk in zich opneemt, indien het de taal van dit volk wil overnemen. | |
10. Beteekenis van het Christendom.Merkwaardig is in dit verband het feit, dat daar, waar het Christendom onder de bevolking van Indië de meeste vorderingen heeft gemaakt, de invloed van het Nederlandsch op de inlandsche talen het grootste is, zooals op Ambon, in de Minahassa en de Molukken. Van zuiver stoffelijk oogpunt waren de Spanjaarden en Portugeezen, als we ze naar onze nieuwere denkbeelden beoordeelen, slechte kolonisten. Maar 1e. waren ze hierin toch beter dan vele andere Europeesche volken van die dagen en 2e. zijn zij er veel beter dan wij in Indië in geslaagd hun talen en daarmee min of meer de West-Europeesche beschaving te verspreiden in de door hen in bezit genomen landen. Spaansch of Portugeesch worden er nog steeds gesproken, zelfs daar, waar de oude veroveraars voor goed verdreven zijn. Overal, dus ook in Amerika, Afrika en Ceylon, waar het Nederlandsch in aanraking is gekomen met een of andere inlandsche taal, doet zich hetzelfde verschijnsel voor. Vooral in Indië is dat zoo opvallend, omdat de Nederlanders eeuwenlang deze kolonie ongestoord hebben kunnen besturen. | |
Oefening.1. Heeft het Nederlandsch grooten invloed uitgeoefend op de Archipel-talen? Van welken aard is deze invloed geweest? - 2. Maak een vergelijking tusschen het Nederlandsch en het Spaansch of Portugeesch in de koloniën dezer volken. - 3. Wat zijn lage cultuurwoorden? Vertel iets omtrent het verband tusschen godsdienst en taaluitbreiding. - 4. Waarom werden door de bewoners van Indië woorden als: biet, kool, bier, enz. overgenomen? Wat stond o.a. het overnemen van andere woorden dikwijls in den weg? - 5. Welke klankverschijnselen merk je in de volgende overgenomen woorden op: seperai - opsiender - gelas - koesier - bolzak - kopral - | |
[pagina 226]
| |
Geef gelijksoortige voorbeelden uit de Nederlandsche dialecten, vergeleken met het A.B.N. | |
11. De Indische papieren stijl.Het gesproken en geschreven Nederlandsch der Europeanen had vooral in de jaren tusschen 1870 en 1880 deze karakteristieke eigenschap, dat het zich kenmerkte door een zekere boekentaalachtige deftigheid. De meeste Nederlanders waren ambtenaren, opgegroeid in den tijd van de heerschappij der boekentaal, die door hun ambt telkens de deftige stadhuistaal der officieele staatstukken onder de oogen kregen en zelf moesten gebruiken. In den nieuweren tijd heeft het geschreven Nederlandsch veel van het boekentaalachtige verloren en is de gesproken taal soms heel wat natuurlijker dan in het moederland. | |
12. Indische woorden.Natuurlijk is men gedwongen specifiek Indische begrippen door Indische woorden weer te geven op straffe van misverstaan te worden. De terminologie van den rijstbouw neemt men derhalve in hoofdzaak over. Namen van Indische ambten (radja, mandoer), dieren (orang oetan, kalong = vliegende hond), planten (sirih, vroeger betel, pisang), kleedingstukken (sarong, kabaai), gereedschappen en wapens (patjol, kris), muziekinstrumenten (gamelan, rebab = tweesnarige viool) zijn na korten tijd iederen baar bekend en worden een deel van zijn taalschat. | |
13. Het fijne taalgevoel gaat verloren.Men moet in Indië onderscheid maken tusschen ‘blijvers’ en ‘trekkers’. De trekkers, zij, die na korteren of langeren tijd Indië verlaten, verliezen niet hun fijner taalgevoel. Integendeel zij gaan er meestal op vooruit: hun dialectische eigenaardigheden slijten af en met een zuiverder Nederlandsch dan zij gekomen zijn, keeren zij terug naar het moederland. Iets anders is het met de blijvers, die in Indië blijven en soms door hun huwelijk met een inlandsche vrouw vreemd worden aan de vroegere Europeesche omgeving. Zij verliezen zeer dikwijls een deel van hun fijner taalvoelen: zij gebruiken allerlei zegswijzen verkeerd, onderscheiden niet meer de beteekenis-nuancen van synoniemen, kortom hun taal verindischt in den ongunstigen zin van het woord. | |
14. Indische klanken.Een karakteristieke eigenschap bij hen, die te midden van inlanders hun jeugd doorbrengen, of gedeeltelijk overgelaten worden aan inlandsch dienstpersoneel, is een verschil van uitspraak met het Nederlandsch uit het moederland. Onder invloed van de Indische landstalen wordt bij de uitspraak van de r o.a. sterk geroffeld. Indische jongens en meisjes behouden deze uitspraak hun leven lang, zelfs als zij hun latere opvoeding in Holland krijgen. Epenthesis, apocope der slot-t, verlenging van korte klinkers is bij de in Indië opgevoede Europeanen zeer gewoon en gaat bij hen terug op invloed van hun omgeving. Het Indisch, meer in het bijzonder het Maleisch, deed verder zijn | |
[pagina 227]
| |
invloed voelen bij den klemtoon (schertsend: klemtòòn), die bij de in Indië opgevoede Nederlanders soms geheel anders is dan in ons land. | |
15. Indische omgangstaal.Het spreekt van zelf, dat de taal van den Nederlander groote schakeeringen vertoont. In de sociëteit, aan bitter- en rijsttafel wordt er een heel wat lossere omgangstaal gesproken dan op de officieele bijeenkomsten. Daar ontwikkelt zich een taal doorspekt met allerlei Indische woorden, terwijl aan Nederlandsche woorden een zeer speciale beteekenis wordt gegeven. Een kanarievogel of geelvink is een inlandsch politieagent. Iemand, wien men in ons land een glas stroop aanbiedt, zal vreemd op kijken, maar in Indië begrijpen, dat men hiermede een of anderen drank van vruchtensap bedoelt. Bij ons in huis gaat men naar boven, d.i. de trappen op, maar in Indië gaat men dan per spoor de bergen in om een kouden neus te halen. | |
16. Soldatentermen.Soldaten zijn mennekes en de tropische zon draagt den naam van koperen ploert. De B.V. is de Buitenlandsche Vijand, zooals de I.V. de Inlandsche Vijand is. Vaak zoekt de soldaat zijn troost bij een muskietenvestje of een glaasje Jan Doedel. De slokjesboer of staart (Chinees)(*) zal hem hieraan helpen. | |
17. Ambtenaarstermen.Een ambtenaar, die in zijn plichten is te kort geschoten, zal ‘middels’ Tante Pos van zijn chef een boterbriefje ontvangen, waarin hem een zachte wenk wordt gegeven om pensioen te nemen en de heeren van den stipzolder (rekenkamer) zullen wel zorgen, dat hij niet meer ontvangt dan hem toekomt. | |
18. Jongenswoorden.Een leerling, die voorkaait (voorzeggen) of een strootje (sigaret) smookt in den vrijen tijd tusschen de schooluren, zal de kans loopen een katje (uitbrander) te ontvangen. Zijn de opgaven bij een examen paja (moeielijk), dan zal hij snijen (een slechte beurt maken). En rijen beteekent een goeie beurt maken, dus beide juist het omgekeerde als hier te lande. | |
19. Andere groepen.Naast den verreweg overwegenden ambtenaarsstand vindt men in Indië kooplieden, planters en industrieelen, wier talen minder stijf zijn dan de ambtenaarstaal en meer aan de inwerking der Archipeltalen bloot staan. Ook hier onderscheidt men weer verschillende groeptalen. De taal der tabaksplanters van Medan heeft natuurlijk typische eigenaardigheden, evenzoo de taal van hen, die werkzaam zijn in de suikerplantages, de tin-mijnen, petroleum-bronnen enz. | |
20. Het temperament der inlanders.Ook kunnen verschillen ontstaan als gevolg van het sterk onderling afwijkende karakter der Archipel-bewoners, waartusschen de Europeanen wonen en waarvan zij eigenaardigheden overnemen. Zoowel de bescheiden onderworpenheid van den Javaan, soms uitbarstend als een vulkaan in woeste driftbuien, als de luidruchtige blufferigheid en ruwheid van den Madoerees | |
[pagina 228]
| |
wijzigen het karakter van de onder hen wonende Europeesche jongens en meisjes en derhalve ook hun taal. Van den anderen kant echter, krijgt menige volwassen Europeaan te midden der inlandsche bevolking een al te sterk gevoel van eigenwaarde, dat onder bedaalde omstandigheden niet veel verschilt van grootheidswaanzin en overslaat tot ‘tropenkolder’. Ten slotte heeft het Engelsch van Engelsch-Indië vooral in handelskringen een onmiskenbaren invloed op den woordenschat uitgeoefend. | |
Oefening.1. Welke karakteristieke eigenschap had vroeger het Indisch Nederlandsch der Europeanen? - 2. Verklaar het ontstaan dezer eigenschap. - 3. Noem eens eenige Nederlandsch-Indische sociale groeptalen. - 4. Wat weet gij van het Nederlandsch der blijvers en trekkers? - 5. Vertel iets van den invloed door de Indische landstalen op het Nederlandsch uitgeoefend bij volwassenen en bij kinderen. | |
21. De taal van Sinjo's en Nonna's.Boven zagen wij, dat een eigenlijke mengtaal van het Nederlandsch en de Indische talen niet ontstaan is en dat de kansen op het oogenblik hiervoor al zeer gering zijn. Toch is er een soort mengtaaltje of liever zijn er allerlei mengtaaltjes ontstaan, waaraan men den naam van Nederlandsch niet mag geven, omdat de wezenlijke eigenschappen van het Nederlandsch voor het grootste deel zijn verdwenen en de vreemde bestanddeelen verreweg de meerderheid vormen. Wij noemen deze taal beter: de taal der Sinjo's en Nonna's. Sinjo's en Nonna's zijn afstammelingen van een Europeaan en een inlandsche vrouw. Deze Sinjo's en Nonna's behooren van moederszijde veelal tot de lagere standen. Hun ontwikkeling is meestal gering. Zich vooral thuis gevoelend te midden van het volk hunner moeder en niet of slechts even geduld door den Europeaan, vormen zij een eigenaardig element in Indië. De taal der Sinjo's en Nonna's valt in verschillende sterk afwijkende mengtaaltjes uiteen. Immers zij bestaat uit het Nederlandsch van den vader en het Javaansch, Maleisch of een der andere dialecten, dat door de moeder wordt gesproken. Van deze moeder ontvangen zij in de meeste gevallen hun opvoeding (?) en hooren dus in hun jeugd geen of slecht Nederlandsch. In den laatsten tijd brengt de school in dezen een verandering aan en wordt de taal van vele Sinjo's en Nonna's dan ook gaandeweg meer vernederlandscht. | |
22. Afwijkingen in de klanken.Eenige vaste eigenaardigheden kenmerken bedoelde mengtaaltjes. Verschillende Nederlandsche klanken vallen niet in het gehoor van den Sinjo en men wijzigt ze dan zoodanig, dat de woorden onherkenbaar zijn. Het is hetzelfde verschijnsel, dat zich bij het Nederlandsch der Europeanen vertoont, al is het daar in minder sterke mate. De g en h uit het Nederlandsch worden niet alleen verkeerd uitgesproken, maar ook vaak met elkaar verwisseld, zoodat zinnen als: Jij bent niet hek genoeg om gulp te verwachten, ik | |
[pagina 229]
| |
reis geen en weer, niet zeldzaam zijn. Het weglaten der t en het verlengen der klinkers komt bij den Sinjo in nog sterkere mate voor dan in het Nederlandsch der Europeanen. De w wordt dikwijls met een vocaal oe uitgesproken, dus oewil voor wil. De r wordt sterk geroffeld. | |
23. Grammatische en idiomatische afwijkingen.De Indische talen hebben een geheel anderen zinsbouw dan het Nederlandsch, maken dikwijls geen onderscheid tusschen enkel- en meervoud, kennen geen lidwoord, en missen tijdsuitgangen. Vele dezer eigenaardigheden vindt men terug in de taal der Sinjo's en Nonna's. Nog veel sterker vertoont zich het bij de Europeanen reeds opgemerkt verschijnsel, dat men de beteekenis der geijkte uitdrukkingen niet juist doorvoelt. Daarenboven vertaalt men letterlijk figuurlijke Javaansche of Maleische uitdrukkingen en komt aldus tot allerdwaaste zegswijzen: 't is allemaal pot water, ik laat mijn kaas niet van mijn boter nemen (zie no 27). | |
24. Mengtaaltjes.Nog enkele lokale mengtaaltjes zijn er in Indië waar te nemen. Zij zijn echter van zoo weinig belang en hun invloedssfeer is zoo beperkt, dat het voor ons geen nut heeft ze te bespreken. Chineesch-Nederlandsch, een vermenging van Chineesch en Nederlandsch, is in gebruik onder Chineesche koelies en kleinere kooplieden. | |
25. Taal en karakter der Sinjo's.De bekende schrijver Fabricius laat in zijn stuk Tòtòk en Indo twee Sinjo's een gesprek voeren, waarin niet alleen al de typische eigenaardigheden van hun Indisch-Nederlandsche kromtaal voorkomen, maar waarin men ook eenige hunner karaktertrekken terugvindt. Het milieu is al dadelijk, karakteristiek. Op een zachten mooien Indischen avond met schitterend maanlicht ligt de Sinjo Herman voor het open raam te ‘guitaar-spelen’ en flauw-weemoedige liedjes te kweelen. Kinderlijk naïef is de wijze, waarop zij, hij en zijn vriend, zitten te praten over een grooten brand, een bal, ziekte, reizen en jacht. Deze belangrijke conversatie gaat gepaard met allerlei uitroepen en verwenschingen. IJdelheid en genotzucht typeert deze Sinjo's. Men vergete echter niet, dat alle Sinjo's niet zijn als Herman en Cornelis. Er zijn er ook, die uitmunten door trouw, aanhankelijkheid, matigheid. Men wachte er zich dus voor al te haastig te generaliseeren. Uitdrukkelijk vermeldt Fabricius, dat bij de opvoering de tooneelspelers, die voor Herman en Cornelis optreden, in de woorden, die zij zeggen, de g met de h moeten verwisselen. | |
Totok en Indo. aant.
| |
[pagina 230]
| |
en weldra ontspint zich het volgende gesprek) Herman. Zeg, ken jij deze? (Speelt en zingt): Brapa dalem kali Palembang, Saja brani memboewang djala. Brapa dalem kris masoeq pinggang, Saja brani memboewang djiwa (aant.). Cornelis, Ja, dâ's goed zeg! Maar wat nòg, één toch te weinig loh? Herman. Ach, de rest komt terech! Zeg, hoor je nog wel eens iets van jouw tante, die toen op Randoe Sarie bij jou is? Cornelis. O, zeg, zij is nou op Batavia. Ik krijg juist gisteren brief van haar. Zij is pas verhuisd naar Kemajoran. Haar huis is afgebrand. Herman. Wah, zeg, ik heb in Holland één keer een brand gezien, zeg; was een groot huis, zeg. En riboet! (drukte) Van alle kanten komen menschen, inééns vóór dat je weet vier brandspuiten met bellen, één met stoom; die lui maken de straat open en ze passangen (aanbrengen) die pijpen d'r in. En toen gaan ze in dat huis. Je moet zien, zeg, met van die helmhoeden op, kan hun niks schelen zeg, de rook kwam al overal d'r uit: b'l! b'l! ze gaan toch maar d'r in, en alles kaaien ze naar buiten, stoelen, glazen, sajang (jammer), zeg. Cornelis. Waren nog menschen in dat huis? Herman. Ze waren allemaal al d'r uit, alleen één kleine meneer, hij kon niet d'r uit. Hij wordt van boven naar beneden gekaaid zeg. Cornelis. Oh, maar ik heb op Batavia al één keer één groote brand gezien, zeg. Herman. Ben je al ooit op Batavia gewees. Cornelis. Ja zeg, verleden jaar krijg ik 14 dagen verlof van de baas. Nou, ik heb lol daar, zeg. Was nooit eerder gewees, moet je weten. Ik gaat ook naar Petit Trouville (aant.). Wij hebben van alles meegenomen, lontong, ketoepat (aant.). Eerst zijn wij op Priok (aant.) gaan kijken. Adoe (uitroep van bewondering), je moet zien, zeg, zoo groote zeeschepen, nog grooter als die booten naar Griessik. Herman. No ja, met zoo'n boot was ik indertijd gegaan. Cornelis. Ja zeg, en ze liggen zoo maar aan de muur, je kan zóó pàkken zeg, je kan zóó pàkken! Herman. Wah, in Amsterdam net eender, allemaal zoo. - En hoe lang zijn jelui daar gaan baaien, daar op Petit Trouville? Cornelis. O, tot 's middags. En 's avonds maken wij afspraak om naar Dierentuin te gaan, naar 't bal. Herman. Maar vanwaar haal jij kleeren om te dansen? Cornelis. Na, ik heb toch zwarte pak met witte vès. Bruine schoenen koop ik op Pasar Baroe (winkelhuis) (aant.). En van mijn nichtje krijg ik das (gebaar over de lengte van zijn borst), geel met rooie bloemen. En mijn tante zij geef mij odeur, zeg. Oh, heerlijk op je zakdoek, tjinta hati (aant.). Herman. (Lacht). Cornelis. Na tien dagen ben ik weer teruggegaan. Herman. Wat heb jelui nog meer gedaan op Batavia? Cornelis. Na ja, nontonnenGa naar voetnoot1) zoo, naar bioscoop en na afloop elken keer naar | |
[pagina 231]
| |
die bami-chinees (aant.) op Noordwijk.... hoe heet hij nog weer.... na, a, soeda (aant.) (uitroep), al vergeten zeg.... bami eten en tsjap-tsjaï (aant.). Maar je heb toch niet zooveel lol als op Soerabaja, zeg. Herman. Ja, op Soerabaja meer rameh (pret, lol), ja? - En nou, wat schrijf jouw tante in die brief die jij ontvangen heb? Cornelis. Zij is ziek geworden, kasian (och arm). Zij had mij weer gevraag of ik wil loseeren bij haar; maar nou.... kèn niet. Herman. Tjilaka (aant.) loh! Wat scheelt haar? Als maar niet.... die ziekte! Cornelis. No, ja, wat meen je. Eh, de cholera? Herman. Ja, zeg. Cornelis. Waarom durf je niet te zeggen? Herman. Ja Tji, durf niet Tji; ik weet zelf niet, maar ik ben bang die naam uit te spreken. Als ìk... zou niet naar Batavia durven gaan in deze cholera-tijd. Cornelis. Ben je gek, zeg, kom terèch! Herman. En wat een lol; je mag niet eten dit, je mag niet eten dat. Ys mag je niet drinken, alleen maar thee. Cornelis. Wie zeg dat? Herman. No, ik heb gehoord. De residèn heef verbojen, is overal bekend gemaakt. Cornelis. Ik hoef niets van aan te trekken. Ik heb toch mijn djimatGa naar voetnoot1), hier deze ring, kijk maar, onder de steen zijn kruiden. Herman. Ja, vandaar jij heb altijd geluk. Als ik jou djimat had... ach soeda, laat maar staan. - - Ik denk maar aan Sorsien. Maar altijd heb ik ongeluk, zeg nou sèllef! Cornelis. Nou wach maar, jij krijg haar. Ik voorspel jou. Niet aan denken eers. Herman. Je heb gelijk. Als ik denk, Allah, zeg, ik wor zenuwachtig. Cornelis. No daarom, beter, je denk maar niet eraan. Nou, maar ik wil jou vertellen van mijn tante, ja? Zij is niet door de cholera aangetast. Kun je nagaan! Hoe kan je brief schrijven, als je de cholera te pakken heb! (Grijnst). Herman. Wat heef zij dan? Cornelis. Andere buikziekte; al een week lang is zij in de buik. De dokter wil zij niet raadplegen. Zij zeg, de medicijn, die hij haar geef, heef haar nog nooit genezen. En van dieet, hoe ken hij weten, zeg zij, die dokter is pas tien jaar in Indië. De doekoen (aant.) heef haar belezen en zij moet nou sterke voedsels nemen. Herman. Waarom schrijf zij niet een brief aan Mama-Tjang (grootmoeder) op Soerabaja? Zij weet immers alles van obat-obatanGa naar voetnoot2). Cornelis. Ja zeg, en voor buikziekte weet zij een acrobaat middel. Zij heef mij zelf eens gegeven. Wach, hoe is dat nog... Je neem laboe-aër (soort watermeloen) en ketjap-benteng (beste soja), maar nommer satoe (prima), weet je, en goela djawa (bruine suiker) en nog wat, maar de punaises van weet ik niet, zie je. Maar 't is een acrobaat middel. Ik heb eens zelf gehad. Ik werd beroerd in mijn kop. Na een dag zakte de pijn naar mijn rug en van mijn rug naar mijn buik. Ik heb van haar obatGa naar voetnoot3) ingenomen en mijn buik | |
[pagina 232]
| |
laten oeroeten (masseeren) met minjaq poeti (kajapoeti-olie). Na twee dagen verdwenen, zeg. Weg heelemaal! Herman. (Tokkelt op de guitaar.) Herman en Cornelis. (Zingen samen). Na eenigen tijd loopt het gesprek over de jacht. Herman. Is hier veel te jagen? Cornelis. Oh! Wilde zwijnen en ajam alas (boschkip). Vol! Herman. Nou, dan gaat ik Zondag jagen. Ik heb kaliber 16, een gladloop, een voorloopers. Cornelis. Weet je nog wel, wij indertijd op jacht? Dat jij hem smeert? Herman. Oh, mm-mm, in die djagang-tuin (maïsveld) van de loerahGa naar voetnoot1), maar ik had hem toch geraak, één keer maar, dòrr... gwiek gwiek, en was hij dood. Cornelis. Wij hebben toen immers nog dengdengGa naar voetnoot2) gezonden aan Mama-Tjang? Herman. Was jij al eens op drijfjacht geweest hier? Cornelis. Nou zeg, nog niet lang, ik kom met vier thuis; rameh, zeg. Ik gaat met een tuinmandoer en vier kerels, allemaal met toembah (lansen), achter de tuinen. Daar is een rawah (moeras). Eerst de honden d'r opuit en wij wachten in een groote kring. In eens hooren wij: Kaïng Kaïng, gong gong, gong gong; ik dach daar heb je 't gedonder. Ik stond alvast gereed en ineens vlak bij mij: kresek (klanknabootsing) kresek, een groot zwijn: ik geeft 'm; raak, maar aangeschoten. Hij smeert hem; ik achtervolg hem, en vlak bij de rawah, hij springt er in: djegoer! (klanknabootsing) Net kom een koelie en die kaait hem met zijn toembah: djris! (uitroep) achter zijn kop. Toen riepen ze mij: ‘Toean, toean! di sini ada tiga! Nga brani kloear!’(aant.) Ik laad mijn spuit weer en er naar toe; één groote met twee kleine gendjih (jongen); drie kerels er omheen; ze dorsten niet d'r uit. Ik spant allebei hanen en ik schiet: drèl! Alle drie geraak, dood! Toen pikoelan (draagstok) gemaak en naar huis gebrach, maar ik was dood-af, zeg. Ik heb ze allemaal weggegeven, één aan de baas. Herman. Als ik zooveel krijg, ik maak dèngdèng en babi kètjapGa naar voetnoot3), ik stuurtnaar Mama-Tjang. Cornelis. Ik heb ook gedaan, zeg. (af) Herman. (Alleen. Leunt het venster uit. Kijkt naar de maan. Steekt een sigarette op. Gaat op de bank zitten. Neemt de guitaar. Gaat languit liggen, trekt zijn beenen omhoog en zingt). | |
26. Indische krantentaal.Beschaafde Sinjo's kennen natuurlijk beter Nederlandsch dan Herman en Cornelis en dezelfde schrijver Fabricius typeert in zijn stuk Dolle Hans een anderen Sinjo, die zeer zuiver Nederlandsch spreekt. In kleinere Indische couranten vindt men soms Nederlandsch van een taalonkundigen Sinjo-redacteur, dat terecht den lachlust van den Europeeschen lezer opwekt. De groote Indische bladen schrijven zulk Nederlandsch niet, tenzij bij wijze van aardigheid. | |
[pagina 233]
| |
Oefening.1. Wat zijn Sinjo's en Nonna's? - 2. Is de uitdrukking, de taal van Sinjo's en Nonna's wel geheel juist? Licht uw antwoord nader toe. - 3. Noem eenige kenmerken van de z.g. taal der Sinjo's en Nonna's. - 4. Zoek uit het fragment van Totok en Indo voorbeelden van de in 3 genoemde kenmerken der Sinjo-taal. - 5. Geef uit de Nederlandsche dialecten en uit het Afrikaansch zoo mogelijk overeenkomsten met de Sinjo-taal. - 6. Verbeter het kranten-Nederlandsch van no. 26. - 7. Gebruik de woorden uit no. 27 in goede zinnen of omschrijf duidelijk de beteekenis. - 8. Bewijs uit de wijze, waarop in nr. 27 de woorden in zinnen worden gebruikt, dat de figuurlijke en eigenlijke beteekenis door elkaar geward worden. - 9. Vertel iets omtrent den invloed van Indië op het A.B. Nederlandsch. Het lied van Insulinde
door G. Jonckbloet. Het geurt in 't paradijs-aroom der vruchten,
Het snikt en weent in 't gamelan-geklank,
Het regenboogt in Salak's bliksemluchten,
Het tippelt met de glatiksGa naar voetnoot1) rank op rank.
Fluweelzacht klinkt het uit de pantoenGa naar voetnoot2)-droomen,
Geneuried door het geluw maagdelijn,
Dat stralend spreekt met bloemen en met boomen
Van liefdeweelde of liefdezielepijn.
Lied van mysterie!... Van mysterieleven,
Dat oog en oor des Westerlings verbaast,
Schijnbaar in hèm begrijplijk schrift geschreven,
In waarheid voor zijn geest geheim-omwaasd.
Geheim-omsluierd trots ons trotsche wanen:
Ons een gesuis van ziele-omneevling blank;
Voor sluik gesloten zielen van Javanen
Hellichte tintling van kristallen klank.
Klank van het grootsch-majestueus verleden
Van keizerrijken met geweld ontwricht,
Van 't zwijmel-zwarte en somber-slaafsche heden,
Van schooner toekomst glanzend zonnelicht.
| |
Indisch Hollandsch. aant.
| |
27. Taal bij het klein-ambtenaars-examen. aant.Ziehier wat de heer Boissevain, die eenigen tijd in Indië vertoefde, ons omtrent de taal van aanstaande klerken mededeelt: Maar ik acht het van waarde en van beteekenis, dat men wel wete, hoe jongens, ouder dan 18 jaar, die om betrekkingen solliciteeren, en hoe volwassenen van gemengd ras in Tropisch Nederland, Nederlandsch spreken en schrijven. Om dit te vernemen heb ik officieele gegevens vergaderd. Ik heb gevraagd welk Nederlandsch geschreven wordt door jonge mannen, die een aanstelling begeeren bij instellingen van openbaren dienst, bij spoorweg-directies en handelshuizen. Ik heb uit vier steden bijeen een groote verzameling authentieke stukken, doch kies er slechts zeer enkele van uit. Eerst schrijf ik eenige antwoorden over, die schriftelijk gegeven zijn door adspirant-ambtenaren (aant.) op het klein-ambtenaars-examen. Eenige woorden en zegswijzen waren hun voorgelegd, die ze in een zin te pas moesten brengen om te bewijzen, dat ze bijvoorbeeld wisten wat het woord huichelen of snoeven, wat eigendunkelijk en een drijfveer beteekenen. Ik cursiveerde de woorden wier beteekenis moest aangeduid worden: Gehuicheld liep de jongen weg, omdat hij een gulden kreeg. - De eigendunkelijke prent toont aan, hoe een duiker te water gaat. - Wanneer het regenen gaat, kan men aan de wolken het drijfveer zien. - Door kouvatten kan men wel tering krijgen en de tering naar de nering zetten. - De booswicht liep snoevende de straat op om zich niet te laten pakken. - De Javanen bevroeden zich alle met djagoeng (maïs). - De goed ingewikkelde man is bevattelijk voor alles wat opgegeven wordt. - Eigendunkelijk zal ik in dit examen slagen. - | |
[pagina 234]
| |
Het beste raad ik je aan Piet, dat je met je neus niet overal snoeft. - De gierigaard is huiselijk, omdat hij geen geld wil uitgeven. - Hij haalde zijn hart aan die vrouw op, door ze te vermoorden. - Het mocht den visscher gelukken den drenkeling zijn hart op te halen aan een haakstok. - Bloeiend als een vroege druif is de wijsheid bij dien jongen ingeprent. - Hij is de Benjamin wil zeggen: Hij is het hoofd van al die ondeugden. - Water in zijn wijn doen = bedriegen, iemand in het ooitje nemen, iemand zijn geheimen openbaren, iemand beleedigen. - Veel noten op zijn zang hebben = iemand die nog jong is, waarvan veel te verwachten is, - zegt men van iemand, die veel kwaad heeft uitgevoerd. - Een spaak in het wiel steken = de eerste steen leggen. - Iemand voor het hoofd stooten = iemand te vertikken. - Lont ruiken = hij is er niet bij met zijn werk. - Alles op één kaart zetten = niet met het verstand werken, - Een steen is onvermurwbaar, daar geen enkel persoon een steen met de hand kan murwen. Nu volgen antwoorden geschreven door aspirant-ambtenaren bij een spoorwegonderneming: De ingewikkelde zaak werd buiten alle verwachting in enkele dagen door den scherpzinnige berooid. - De soldaten hebben een drijfveer noodig om de paarden over de rivier te voeren. - Men gevoelt zich overal erg verzwakt over de ledematen en dat het wel noodig is zich flink te verkrachten met sterk voedsel. - Weshalve wege men naar huis gaande, begon het te regenen. - De eigenaar van den toko begaf den kassier zelfvertrouwen het geld te bewaren. - De voorbarige man was gisteren met zijn voorbarige dingen overladen. - Wees toch niet zoo voorbarig zei een vader tot zijn zoontje, die uit school kwam. - De koetsier sprong uit den wagen en brak zijn been, weshalve ik hem verboden had. - De klerkentraktement wordt door den chef zich bepaald tot 120. - De arme vrouw kermde van honger op straat, doch haar smeekenging was hulpeloos. - Ik vertrouw die man zelfs niet, dat hij zwemmen kan, als ik er bij ben. - De sneltrein is in de verdwaalde spoor terecht gekomen. - Daar het bootje anders zal zinken, heeft de jongen er een drijfveer aan gemaakt. - De jongen zette de tering na de nering aan dat meisje. - De gulzige jongen werd beroerd door veel mangas (Indische vrucht). - Ik vertrouw mij zelfs eigen niet, dat mijn zinnen goed zijn. - De jongen zat op de brug - een bandiet kwam bij en hem heeft z'n horloge gehuicheld. - IJs van een nacht = niet spreken over pas geleden leed. - Niet over ijs van een nacht = niet denzelfden weg volgen. - Tot het aandienen van een muur laat men de zeilen in de voorgalerij zakken. - Daar de versnapering van den dief zeer vlug was, hadden de eigenaren, die zaten te loeren, hem niet kunnen krijgen. - Zij beroeren den dood hunner vader. - Ik had een tijger gezien die huiselijk was, anders behooren ze niet tot de huisdieren. - Menschen, die iemand graag helpen, zijn hulpelooze menschen. De laatste hand leggen aan iets wil zeggen, dat de handel op de flesch is en er nog wat geld bij doet. - De dans ontspringen wil zeggen: als ik een dame ten dans heb gevraagd, die daarin weigerde. De laatste hand aan iets leggen: iemand de laatste eer bewijzen. - Een dief ontvreemd zich | |
[pagina 235]
| |
dikwijls, als hij iémand wil inbreken. - Mijn neef weifelt zich nog daarom, omdat hij niet vast in zijn schoenen zit. - De stad is roekeloos door de hongersnood. - Het ontvreemde mij een kip met 4 pooten te zien. - Het meisje werd op het bal roekeloos ontvreemd. - De candidaten, die voor het examen hun les nakeken, zullen bedenkelijk geslaagd zijn. - De dief ontvreemdde zich door zijn naam te veranderen. - De soldaat lag bedenkelijk te slapen toen de vijand aanviel. - De vlag strijken: de overwinning behalen. - Ongerijmd: met een ongerijmd versje brengt hij ieder aan 't lachen. - Met gepelde djagoeng (maïs) kan men gemakkelijk de kippen toelonken. - Het lijk van den drenkeling druip met de bandjir naar zee af. - Het schaapje in de weide lokt de beer toe. - Bloeiend is de inhoud van dit boek. - De knechten dommelen de ratten in het water. - De man haalde de held van zijn hart op de daden die hij gedaan had. - Willem je moet goed toetasten dat je geen verkeerde huwelijk aangaat. - 't Kind verklaarde de moeder dat zij de pleizierige Zondag moest teleurstellen. De moeder bepraatte het kind op een allerlei mogelijkheid, zoodat ze met huilen ophield. - Marthe is ziek. Ze scheel koorts. Een dag gaat zij niet naar school - want tot onderweg was zij ziek. - Uit deze voorbeelden moet men echter geen verkeerde conclusies trekken. De stand van hen, die bovenbedoeld examen doen, is vrij gering en veel invloed gaat van hen niet uit. Ook moet men bedenken, dat niet alle deze taaldwaasheden specifiek Indisch behoeven te zijn, maar, zij het dan in mindere mate, ook bij menig toelatingsexamen in ons land voorkomen. | |
28. Invloed van Indië op het A.B.N.Het A.B.N. heeft natuurlijk ook den invloed van Indië ondergaan. De band tusschen kolonie en moederland is in de latere jaren te nauw toegehaald, dan dat men in het koele Westen niets zou bespeuren van de talen uit het warme Oosten. Diepgaande is de invloed echter niet. Immers hij uit zich vooral in den woordenschat, maar is voor grammatica of syntaxis van geen beteekenis geweest. Verschillende Indische woorden voor specifiek Indische begrippen kent tegenwoordig ieder beschaafd Nederlander. Namen van Indische waren zijn natuurlijk ten eerste in handelskringen bekend, maar breiden zich dikwijls ver buiten deze kringen uit. Ook Indische militaire termen worden levende bestanddeelen van het A.B.N. Sarong, kabaai, klapper, bamboe, kraton, bakkeleien en dergelijke woorden hebben het Nederlandsche burgerrecht verworven. De invloed van Indië wordt echter gaandeweg grooter. Onze voorname dagbladen hebben een afzonderlijke rubriek over Indië, in de Tweede Kamer trekken de beschouwingen over Indië altijd meer de aandacht, in onze literatuur speelt Indië een steeds aanzienlijker rol. Indische romans en verhalen worden hoe langer hoe talrijker, terwijl in den laatsten tijd ook het tooneel Indische begrippen met veel succes helpt verspreiden. Een der eersten, die ons land meer vertrouwd heeft gemaakt met Indië | |
[pagina 236]
| |
en Indische woorden, is Multatuli geweest met zijn Max Havelaar. die echter tegelijkertijd de leverancier is geworden van allerlei scheeve en verwrongen voorstellingen omtrent den inlander. Eindelijk houde men in het oog, dat hoe langer hoe meer families naar Indië gaan en den bestaanden invloed bij hun terugkeer weer helpen uitbreiden. |
|