| |
| |
| |
| |
Twaalfde hoofdstuk. Het Oost-Indisch.
Het Nederlandsch dat in Suriname en in Oost-Indië wordt gesproken is eigenlijk maar half een dialect meer en vormt een overgang tot de volgende groeptalen. Trouwens het Surinaamsch kan om het gering getal personen nauwelijks in aanmerking komen. Maar verder zijn velen, misschien de meesten, van hen die in Oost-Indië Nederlandsch spreken, er niet geboren: en hebben dus in hun kinderjaren meestal een der bovengenoemde dialecten geleerd. Ook leven in Indië vele Nederlandsche huisgezinnen: of heelemaal alleen, of slechts in groepjes van drie of vier tusschen de inlanders in. Het verkeer is dus maar heel losjes. Verder is er hier ook slechts een zweem van provinciale solidariteit. Eindelijk, en ten allervoornaamste: velen blijven er maar zes of twaalf jaar, en komen dan weer stilletjes naar Nederland terug. Dat noemt men tegenwoordig algemeen de ‘trekkers’. Daartegenover staan de ‘blijvers’. Dit alles neemt echter niet weg, dat het Nederlandsch onzer Oost-Indiën toch zeker een der voornaamste groeptalen vormt, die afzonderlijk moet worden besproken, en het meest op een dialect gelijkt. Het Oost-Indisch Nederlandsch valt in twee groepen uiteen: 1o. Het Nederlandsch der Sinjo's en Nonna's. 2o. Het Nederlandsch der Europeanen, beide voor het eerst wetenschappelijk behandeld door F. Prick van Wely: Neerlands taal in 't verre Oosten, Semarang-Soerabaia 1906. F. Prick van Wely: Viertalig aanvullend hulpwoordenboek voor Groot-Nederland3, Weltevreden 1910.
| |
I. Het Nederlandsch der Indiërs.
Het Nederlandsch der Sinjo's en Nonna's, d.w.z. der lager staande Kampongs-Indo's - men moet ze tegenwoordig Indiërs noemen - levert een merkwaardig mengelmoesje op van Maleisch, Javaansch, of wat verder de taal der Moeder uit den kampong zijn mag, en het Nederlandsch van den Vader. De beschaafde inlanders, die probeeren wat Nederlandsch te spreken, brengen het meestal veel verder. Maar hun getal is vooralsnog te klein, om in aanmerking te komen, al moet worden toegegeven, dat hier in de laatste jaren door het onderwijs heel wat verbetering is gekomen. De invloed die van deze Indiër-taal op het Algemeen Nederlandsch uitgaat, is natuurlijk bijna gelijk aan nul. Zij is er echter niet minder interessant om.
Zien wij eerst eens naar de klankleer. De Nederlandsche g en h worden beide verkeerd uitgesproken en dikwijls met elkaar verward, omdat de Javaan voor beide de sterk geaspireerde eind-h van vele Javaansche woorden als sawah en loewih gebruikt. Dat men evenwel altijd g voor h en h voor g zou zeggen, is een fabel, waarvan pas later de psychologische verklaring kan volgen. Maar dat de Indo-Europeaan goud en hoede dikwijls als hout en goede ver- | |
| |
staat
en dus voor heen en weer nog al eens gevaar loopt geen en weer te schrijven, is een onloochenbaar feit. De j wordt dikwijls dj als in radja, juist: djuist. De w wordt meer gevocaliseerd, zoodat men soms eer oe ervoor meent te hooren: wil, oewil. De r roffelen zij met luiden tongratel, juist gelijk de Javanen. F en v, en s en z worden ook beide verward. De ee in meneer, neen, klinkt menìr, nìn; de u wordt oe in moeziek, roezie, moeseum. Ui klinkt naar de eu en ij naar de è (ε:) toe, maar ze wisselen beide sterk onder invloed der voorafgaande medeklinkers; cijfer: ceefer. Ik cha naarr chus. Ik gep bìjk-pijn. Uu en ie lijken dikwijls veel op elkaar, en voor -l, -nt en -st worden allerlei klinkers verlengd, zoo wil: weel, tante: taante, is: ees, belast: belaas, lastig: laastig enz. Leeuw en meeuw klinken léoe, méoe, kieuw: kioe, nieuwsgierig: nioesgierig. Ten slotte is hun intensiteitsaccent, dat heel vaak ten onrechte op de slotsilbe van het woord valt, veel te zwak en hun muzikale zinmodulatie meest typisch Indonesisch: een klagend teemtoontje met steeds een stijging op het einde van den zin. In de verkortingen komt dit vooral duidelijk uit: dos-à-dos wordt: sado of doos. Oppas(ser): ppas. Dah neer. Dah ster (voor dag meneer en dag zuster). Ja stoor (ja Pastoor), baboe: boe, dispens-jongen: spen, assistent: ssistèn, Adrianus: Noes. De reden van dit alles is de eigenaardige gutturale stoot, die de Javanen aan alle eindlettergrepen geven: ook in het Javaansch vallen dientengevolge in eigennamen b.v. vaak alle silben weg voor de laatste: Wakidjan wordt Djan en Kartini: Ni, enzoovoorts.
Als we verder de grammatica en de syntaxis beschouwen, merken we, dat ze voortdurend enkel- en meervoud verwarren, de tijden van het werkwoord niet weten te onderscheiden, de persoonlijke voornaamwoorden bij de persoonsvormen weglaten, evenals het lidwoord bij de nomina, met verbuiging en geslacht geen raad weten, de onpersoonlijke en de wederkeerige werkwoorden in hun eigenaardige beteekenis niet voelen, vele voorzetsels verkeerd gebruiken, de inversie niet weten toe te passen, nomina met verba en vice versa dooreen haspelen, met de hulpwerkwoorden het looze voorwerp ‘het’ en de partikel ‘er’ in den blinde rondtasten, de woordschikking der vraagzinnen op een alleronmogelijkste wijze verbrabbelen, de copula getrouwelijk weglaten, en alleen nevenschikkende zinnen bouwen: om de eenvoudige reden dat hun moedertaal van al deze cultuurweelde niet het flauwste schijntje bezit. Men ziet, ook dit begint al aardig op Creoolsch te lijken. Alleen het gebrek aan verkeer tusschen de verschillende kleine groepjes heeft het opkomen van een Creoolsch-Nederlandsch belet, maar in de kringen der leerlingen van vele scholen wordt volop Creoolsch gepraat. De Sinjo's, net als alle Indoneezen houden veel van geijkte uitdrukkingen en quasi-grappige gezegden. Zij stellen er dan ook een eer in, allerlei Hollandsche staande uitdrukkingen en spreekwoorden te debiteeren; maar men moet niet vragen naar juiste beteekenis en vorm. Dikwijls
| |
| |
worden er zelfs twee of drie dooreen geward. Verder vertalen zij nog voortdurend allerlei figuurlijke uitdrukkingen woordelijk uit hun Javaansch-Maleisch, zoo dat ook het idioom tot een marteling, zoo niet tot zinloozen rimram wordt voor Hollandsche ooren. Ik laat nu een paar staaltjes volgen:
De kleeren des konings is prachtig. - De beenderen van de koe maakt men knoopen. - Het paard kan verdedigen met de achterpooten en den bek. - De haan was blij, toen hij geprezen wordt. - Gisteren was ik ziek geweest. Het kin haat naar gus (gaat naar huis). Ik heb mijn vader geplant (begraven): Mal. tânam. De medicijn is niet afgegaan (heeft niet geholpen): Mal. ôbat: kruid en kruit. Een losbandige broek (waarvan de bandjes los zijn). Verbitterde jenever (met bitter). Zonder geweten (zonder te weten) enz. enz. - Gaat u dikwijls naar Indië, tante? - Ja, kind, bijna ieder jaar... wil oom gaan... voor de saken. Voor Daranginongan. Voor den suiker. En dan weer terug met retour. Ach, soo gemakkelijk, met Fransche mail... Verdraai geen pink om... En Alima... zij weet al. Parijs, ddhouane, zij doet alles... zij ghelpt oom met de kaartjs... jij moet haar sien: net een ddàme (h)ekleed... corset... ghoed... jij lacht jou slap!’ (Couperus: De kleine zielen I, blz. 39). - Een ingezonden stuk van de Sumatra-bode luidt als volgt: Geachte Redactie Sumatrabode. Bij deze beleef ik u te verzoeken om het bericht van Emmahaven ddo, 26 dezer in Sumatra Bode te wijzigen. Daar wordt geschreven, die een meid met uniformpet S.S.S. op het hoofd zet. Bedoelde meid onzin. - Bovendien wordt onze chef niet ontvangen, omreden niet zijn eigen schuld en niet gedaan. - Over deze zaak willen wij niet bemoeien, daarom hoop ik dat u morgen het laat wijzigen. - E.H. 29.9, 1904. - Post scriptum onder een ander ingezonden stuk in het Indische ‘Nieuws van den Dag’: Gelieve deze plaatsruimte medegedeeld tot Hoogen dank, Uw Dw.- Uit het ‘Poepilsch of Pitesch’, het taaltje der indertijd zoo beruchte Pupillenschool te Gombong geeft Prick het volgende gesprek. De onderwijzer komt de school in met een sigaar, die dreigt uit te gaan. Hij hoort het volgende gesprek; ‘Kassian die Tjet! Geven reck aan de Tjet.’ - ‘Is der niks reck.’ - ‘Geven dan reck aan de Tjet met de eeuwige reck.’ - Wat beteekent: Jammer, 't hoofd (Tjet=gestreepte, geverfde, meerdere van tjet = verf). ‘Geef een lucifer (Maleisch, rek van korek api) aan het hoofd.’ ‘Ik heb geen lucifers.’ ‘Geef hem dan vuur met een brandglas.’ - ‘Dames en geeren! Ik proponeert, wij drinkt deze op de gezondheid van de dames, vooral van de lieve meissies. Want de lieve meissies wordt lieve vrouwtjes; ik drinkt slamat met de gezondheid van oude en jonge dames. Altijd blijft zij lief! Als jong, zij is onze beminde, wij vindt hem lief; als oud, zij is onze moeders, hij ben ook lief. Dus lang leve de oude en de jonge meissies, hip, hip, hoerah’ (Frank: Oost-Indische menschen en dingen). Itoe Mijnheer koerang opvoeding (die Mijnheer heeft geen opvoeding gehad). Mijnheer ada zonder kassian (die Mijnheer is zonder medelijden). Mevrouw poenja boedjang ada baë baë onbeleefd (mevrouw d'r knecht is zeer onbeleefd). Saya poenja schoenen ada vuil (mijn schoenen zijn vuil). Och Marie, kassian toch met je broer. Kassian met jij. Jij moet | zelf weten. Wie schulden maak, die betaal. Jij ben 't niet hek genoeg om gulp te verwachten van mij! Je begrijp misschien niet Marie! Ze zetten me in den boei. Ze hebben ampioen gevonden bij mij in huis, ik moet | afkoopen. (Van Rees: Herinneringen Indisch Officier4 I blz. 242). Tabé, dames ada baai? (gaat het goed?) Dank U, zal | kapitein ons weer tjerita's (geschiedenissen) zeggen? Hier dit jongmensch met rambot krul (krulhaar) zal | U vertellen. - Betoel? (werkelijk?) | Kennen goed dansen | hoor. Louise en Jenny goed leeren; zullen alle meisjes jaloers. | Betoel sajang (inderdaad jammer) | Dragman niet kennen spelen. Dragman spelen klavere-net (clarinet). U moet niet kwalijk nemen ja, maar ik | belet om naar de park terug te gaan, Ja, de logementhouder, weet U, hij | een mooie
| |
| |
paard te koop. Ik wil gaan, hij geeft niet, | moet eerst probeeren de mooie paard (v. Rees, Eigen Haard 1879 blz. 337) - Dank U, ik | nooit havanna-sigaren. Havanna-sigaren ruík stink. U is zeker nooit in Holland geweest, Mijnheer R? - Nee! maar ik | toch | Hollander. Is U dan in Holland geboren? Nee te Poessoeroean geboren. Dan zijt ge ook geen Hollander, maar een Javaan. Nee, ik zeg Jezus Christus | in een stal geboren, | hij | toch geen paard. Tjoba probeer. Och Soeda. Heb je dit reeds gedaan? Antwoord: al! (Mal. soedah). Dah menir, dah mefro (L. Couperus: De Stille Kracht). Mevrouw Van Does, legt een dik, naar achter omkrullend, slap geleed wijsvingertje tegen een van de door haar meegebrachte stopflesschen en fluistert: - Inten - inten! - Zoo? vroeg mevrouw Van Oudyck. Doddy, met groote oogen, en Theo, geamuzeerd, tuurden naar de twee stop-fleschjes - Ja,... U weet wel, van die dame... van wie ik u gesproken... Haar naam wil zij niet noemen. Kassian, vroeger haar man een groote piet, en nu... ja tóch zoo ongelukkig; zij heeft niets meer. Alles op. Alleen nog deze twee fleschjes. Al haar juweelen heeft zij uit laten nemen en de steenen bewaart zij hier in. Alles geteld. Zij vertrouwt mij toe, om te verkoopen. Door mijn melk heb ik relatie. Wil u zien, mevrouw Van Oudyck, ja? Móoie steenen! De residen, hij koop voor u, nu u weêr thuis is. Doddy, geef mij een zwart lapje; als fluweel, is het beste... Doddy wist een stukje zwart fluweel door de djait te laten zoeken in een kast met naaitrommel. Een jongen bracht glazen met tamarinde-stroop en ijs. Mevrouw Van Does, in haar slapgeleede vingertjes een tangetje, legde een paar steenen voorzichtig op het fluweel... - Ja!! riep zij uit. Zie toch die water, mevrouw! Pr... ààchtig! Mevrouw Oudyck zag toe. Zij glimlachte allerliefst en zei toen met hare zachte stem: Die steen is valsch lieve mevrouw. - Valsch?? kreet mevrouw Van Does. Valsch?? Mevrouw Van Oudyck zag naar de andere steenen. - En die andere mevrouw... - zij boog aandachtig, en zeide toen zoo lief mogelijk: Die andere... zijn... òok valsch... Mevrouw Van Does zag haar aan, met plezier. Toen zei ze tegen Doddy en Theo, leuk: Die mama van jullie... pinter! Zij ziet dadelijk! En zij lachte luid uit. Allen lachten. Mevrouw Van Does deed de kristallen weêr in de flesch. - Een aardigheid, ja, mevrouw? Ik woû alleen maar zien of u verstand had. Natuurlijk, u geloof mijn eerewoord: ik zoû u nooit verkoopen... Maar... deze... kijk... En plechtig nu, bijna godsdienstig, opende zij het andere stopfleschje, waarin slechts enkele steenen waren: ze legde ze met liefde op het zwarte fluweel. - Die is prachtig... voor een leontine, zei mevrouw Van Oudyck, turende op een zeer grooten brilliant. - Nou... wat zeg ik u? vroeg de Indische dame. En zij tuurden allen op de brillianten, op de echte, die uit het ‘echte’ stopfleschje, en hielden ze voorzichtig tegen het licht. Mevrouw Van Oudyck zag, dat zij allen echt waren. - Ik heb heusch geen geld, lieve mevrouw! zeide zij. - Deze groote... voor leontine... een koopje: ik verzeker u, mevrouw! - O, mevrouw, neen nooit! - Hoeveel dan? U doet goed werk als u koop. Kassian, haar man vroeger groote piet. Raad van Indië. - Twee-honderd... - Ja, kassian!! Twee-honderd! - Twee-honderd-vijftig, maar niet meer. Ik heb heusch geen geld. De residèn... fluisterde mevrouw Van Does. Van Oudyck bespeurende, die, nu de rol was afgeloopen, naar de achtergalerij kwam. De residèn... hij koop voor u! - Zie nog meer materiaal bij Prick v. Wely t.a.p., en H. Obdeyn: Indische Spreek- en Schrijffouten.
Met behulp van het nieuwe materiaal der ‘Indische Fouten’ door A. de Geus, Weltevreden 1922, kunnen wij zelfs een systematisch overzicht beproeven.
1. Ten eerste dan is voor den Indiër onze woordschikking met de inversie één groot geheim. En daarom maakt hij zich aan de volgende zinnetjes schuldig:
| |
| |
Op school hij let nooit goed op.
's Morgens om zes uur mijn pa gaat al uit.
Dikwijls de gardoewachters, die waken moeten, dutten.
Ik ga uit school, hij zei tegen mij.
Als donker, ik kan niet meer lezen.
Als ga ik naar Sangir, al lang mijn haren, ja!
Brutale nest jij bent.
O, bijna uit mijn schrift!
Als je hebt op Semarang gelaten, laat maar.
Eh, zoo trotsch als ik ben niemand op de wereld.
Ik pas gekomen, de dokter mij gevoeld (onderzocht).
Met Nettie jij gaat altijd naar Decapark.
Maar hoe hard hij ook riep, kwam Jan niet.
Wanneer een Javaan gaat verhuizen, het huis wordt niet afgebroken maar verkocht.
2. De vraagzinnen worden ook bijna alle omgezet: het vraagwoord komt dan meest achteraan.
Zijn naam wie?
Hij woont waar?
Je hebt dat potlood betaald hoeveel?
De hond zijn naam, welke is de mooiste?
Meneer A waar woont hij?
Ik leen van jou potlood, ja?
Heb je hoeveel griffels?
Meneer wie heeft vandaag surveillance?
Jij hoeveel fouten?
Jouw fiets deze?
Op de races hoeveel gewonnen jij?
Ah, jij zoo lief, net engel! (uitroepende zin).
Jelui al gezien die vliegmachine?
Allah, te erg toch met jou!
Die bloem is hoe?
Is nieuwe dírecteur dat die daar?
Wat is dat toch deze?
Jouw buik is nog ziek, of niet?
3. Van vele nomina kunnen wij verba maken; maar de Oosterling maakt daar toch wel een wat al te vrij gebruik van, met mailen, zoeten, medicineeren enz.
Kleine kinderen worden geluierd.
Op zijn veertigste jaar ging Abdoelah kluizen (kluizenaar worden).
De kleeren worden gekofferd,
Mijn broertje is gisteren gecastorolied.
Dat meisje stijlt goed.
Wij zijn naar Bandoeng getreind.
Vele Inlandsche meisjes zijn thans geschoold (hebben de school bezocht).
Wat is het toch onsmakelijk een vrouw te zien pijpen (een pijp rooken).
Hij is gekind (Inl. Nederl. voor: hij heeft reeds kinderen.
Zij is bemand (Inl. Nederl. voor: zij heeft al een man).
Moeten we dasseeren? (een das om doen).
N.B. Het dragen van een das is in strijd met de Moh. Soennah!
Eerst gingen we hengelen, daarna netten.
4. Of en waar onze twee lidwoorden moeten gebruikt worden, is vaak een heele vraag.
Hij gaat naar Residentiekantoor.
Hij woont op Koningsplein.
Hij kocht vierkante liniaal.
De Javaan draagt kris.
Zijn vader gaf hem pak slaag.
In minimum van tijd.
5. Ons grammaticaal geslachtsgevoel duldt het nog niet: alles maar onzijdig te maken:
Waar is mijn pen nu? Ik heb het zoo even nog gebruikt (hem, ze).
Het lag zoo even nog op mijn schrijftafel (hij, ze).
Waar is de brief? O, ik heb het al op de post gedaan (hem).
De dame nam de vuile kleeren en gaf dat aan den waschman (ze).
Ja, het zijn wel mooie vruchten, maar ik heb het veel te duur gekocht (ze).
| |
| |
6. Onze meervoudsvormen blijken moeilijker dan wij dachten:
Op de binnenplaats zijn bijna geen jongeluis.
Die lucifersen worden al langer hoe slechter.
Mijn broertje kreeg een doos railsen.
Die boer had veel veeën.
Op de tafel waren de eterijen uitgestald.
Wij hebben op de Jaarbeurs geen inkoopingen gedaan.
Heb je die trouweratie gezien?
7. En ook het antwoorden op een gewone vraag schijnt nog een heele kunst:
Heb je je werk al af? - Al!
Ken je dien meneer ook? - Ken.
Heb je veel plezier gehad? - Veel.
Kun je die moeilijke som wel maken? -
Kan.
Komt die som uit? - Kom(t) uit.
8. Niet is de makkelijkste ontkenning en allemaal de beste samenvatting:
Allemaal wisten het niet.
De betrekking van Regent vindt men in alle gewesten van Sumatra niet.
Zoo als ieder niet onbekend is.
In elke residentie is de bevordering niet gelijk.
Allemaal werden geroepen.
Allemaal moesten schoolblijven.
Allemaal gaan vanavond naar Dierentuin.
9. De wederkeerige werkwoorden blijken een ondoorgrondelijk geheim:
Het paard kan verdedigen met den bek en de achterpooten.
Na een hevig gevecht moest de vijand overgeven.
Toen hij een oogenblik bedacht had, zeide hij:
De heeren gaan aankleeden om visite te maken.
Ik moet schamen altijd voor hem.
Wij moeten oefenen de menschen netjes te ontvangen.
De grootste pret van de jongens zijn, dat ze stilletjes zonder toestemming van hun ouders achter het huis verschuilen om sigaren te rooken.
Schaam je niet? riep de dame.
Wie met een andermans zaken bemoeit, komt dikwijls bedrogen uit.
Men vergist deerlijk, als men meent, dat de dessaman in niets belang stelt.
Vreemdelingen matigen dikwijls een oordeel aan over zaken, waarvan zij geen verstand van hebben.
De Javaansche ambtenaren geven in den regel veel moeite om hun kinderen een goede opvoeding te geven.
Als die knaap niet verbetert, zal weinig van hem terecht komen.
Ik heb nu al drie spellen achter elkaar verloren, ik ga wreken.
Ik verschoon elken dag een schoon nethemd.
Ik baad zich elken morgen om 6 uur.
Hij vertoeft zich in de vacantie meestal op Soekaboemi.
Na zijn pensionneering ging hij vestigen op Bandoeng.
10. Natuurlijk begrijpt de Indiër ook niet, waarom wij bij elken persoonsvorm van het werkwoord naar een onderwerp zoeken:
Als regent, altijd koel weer.
Als Zondag, zijn de kantoren gesloten.
Hij is niet dom, maar ontbreekt aan geld om zaken te doen.
Ik wou maar dat elken dag Zondag is.
Overal is niet zoo warm als te Soerabaja.
Toen de man zijn einde voelde naderen, wachtte den dood kalm af.
In den laatsten tijd is hier erg heet.
Ziet mier, denkt leeuw.
11. Noch, waarom wij in elken zin een werkwoord verlangen te vinden:
Boos jij maar!
Van jou dit kom?
Zeere oogen ik.
Zij pas eerste leerjaar.
| |
| |
Misschien van mij fout (een som).
Loh, geen inkt meer!
Hoeveel fouten jij?
Vervelend nest jij.
Hij al lang dood.
Ik twee sommen al af.
Wie al genomen mijn sloffen?
Oah, zoo bleek die paars,
Als races wij twee dagen vrij.
He, he, allemaal wordt geroepen.
Allah, al twee sommen, die kleine meid.
Soedah maar, al genoeg!
Vervelend hier, kom, wij biljarten?
Kom wij gaan, ja?
Vroeger zij groote dame, woont op Koningsplein, nu blij kleine huisje in gang Belle, kassihan toch, ja?
Jij vraagt meer rijst? Alles op, ister niet één korrel.
Als deze met bamboe-hoed niet Si Jan, mijn nek d'r af!
Meer Nederlandsch klinken:
Meneer, Jan hij plaagt me!
Mama zij is altijd zoo lief voor ons.
12. Dat het onderwerp en het gezegde in getal moeten overeenkomen, acht de Indiër een onmogelijke eisch, een Westersche gril:
De familie N. ontvangen niet van avond.
Er zijn honderden menschen op de vergadering, het meerendeel durven echter niets te zeggen.
De kleeren der bruid was prachtig.
De hoeven van het paard is ongespleten.
Op straat is reeds veel menschen.
Het vleesch der varkens worden gegeten, maar ze zijn niet zoo gezond als koevleesch,
Een zijner kameraden kwamen hem afhalen.
Het vleesch van de koeien worden per kattie verkocht.
De padi duren zes maanden, eer men ze oogst.
De prijs van de verschillende soorten rijst zijn verschillend.
Van de kanariepitten worden olie geperst.
Achterstallige debiteuren zullen onvoorwaardelijk crediet worden geweigerd.
Het volk, dat nimmer feesten hebben gevierd, zijn te beklagen.
Van deze ambtenaren kunnen veel liefde voor hun volk verwacht worden.
Het gevoel van de verschillende volken op de wereld zijn verschillend.
De bibit worden meestal op kleine akkers geplant.
13. Onze West-Europeesche werkwoordstijden passen niet in de verbeelding van den Indiër:
De dief verzette zich hevig, toen hij gearresteerd wordt.
Gisteren was ik ziek geweest.
In het begin van de 19e eeuw telt Java slechts 6 millioen inwoners,
Zoodra ik opstond, zie ik, dat mijn horloge gestolen is.
Ik wou maar, dat altijd vacantie is.
Toen ik op Semarang kwam, had ik mijn grootvader gevraagd, of ik een motorfiets krijg.
Op Djogja wordt vroeger altijd groote feesten gegeven.
Op school let ik goed op, daarom was ik altijd nommer een geweest.
Toen ik nog een kleine jongen ben, was ik toch alleen naar school gegaan.
Papa geeft nooit straf, hij was altijd lief voor ons geweest.
14. De beknopte zinnen zijn van onze Westersche syntaxis een lastig geval:
De Resident gelastte mij de moordenaar zoo spoedig mogelijk gearresteerd te worden.
De hoofden mogen de verdachten niet langer dan 3 × 24 uren aanhouden alvorens te worden opgezonden.
Nadat de rijst genuttigd is, gooit de vrouw een gendi in de lucht om stuk op den grond te kunnen vallen.
De Vader spreekt de hoop uit zijn sawah-aanplant niet te zullen mislukken.
| |
| |
De Resident had beloofd mijn zoon op de Europeesche school toegelaten te worden.
Als vader zijnde wil ik alles doen voor de opvoeding mijner kinderen.
15. En onze voorzetsels zijn heelemaal onnoodig òf ze worden verdubbeld:
Hij trekt mijn haar (aan).
Hij knijpt mijn arm (in).
De hond blaft den dief (tegen).
Wij luisteren (de) muziek (naar).
Mama knort de meid (op).
De dame bood de vruchten (op).
De huid der koe maakt men leer van (van de huid).
De melk bereidt men boter van (van de melk).
Van leder maakt men schoenen van.
Bij 8 moet men 4 bij doen om 12 te krijgen.
In dat glas wordt stroop in gedaan.
Op de sawah wordt een klein huisje van atap op gebouwd.
Tusschen de koffieboomen plant men meestal schaduwboomen tusschen.
Nu van zulke zinnetjes heeft W. de Vries ons ook al vele staaltjes in het vaderland gesignaleerd.
16. Sommige Imperatieven doen ons zonder nadere bepaling vreemd aan:
Zit maar op dien stoel.
Sta onmiddellijk in den hoek.
Lig een uur op bed.
maar goed is: Lig niet zoo te woelen.
17. En wij Westerlingen begrijpen niet onmiddellijk dat de Indiër met:
Tjobah, ik zie,
loh, ik probeer enz.
wil zeggen:
Laat het mij even zien
of Laat het mij eens probeeren.
18. Wel raken hier in Holland ook reeds in gebruik die ja-zinnetjes als:
Ik zit naast jou, ja?
Ik leen je potlood, ja?
Ik rijd met je mee, ja?
voor: mag ik met je meerijden?
19. Maar de irrealis in den tegenwoordigen tijdsvorm klinkt ons nog vreemd:
Heb ik maar geld, dan koop ik een auto.
Ben ik maar eenmaal geslaagd, dan heb ik nu al een betrekking.
Ah, vervelend die tram altijd zoo laat deze.
Heb ik maar een fiets, ik ben al half weg!
Adoe, en ik, ik ben al thuis!
20. De looze onderwerpen en voorwerpen ontbreken meestal in de Indiër-taal:
Loh, regent.
Is erg warm hier.
Waait hard.
Hoe gaat met uw vader?
Hij giert uit van pret.
Die arme jongen heeft ver gebracht in de wereld.
Ik kan niet uithouden.
21. De voorwerpszinnen nemen echter door een te-veel of een te-kort hiervan eigenaardig-scheeve houdingen aan:
Dat Vrijdag voor de Mohammedanen een gewichtige dag is, is het bekend.
Dat ik U niet gezien heb, spijt het me zeer.
Dat hij niet zou slagen voor zijn examen, heb ik het altijd wel gedacht.
En wat hij dacht, gebeurde het ook.
Of hij komen zal, is het nog onzeker.
Dat het thans te laat is, begrijp ik het. -
Immers iedereen is bekend, dat de Buitengewesten bij Java ten achter staan.
| |
| |
Voor zoover het mij bekend is, vindt dit spel zijn oorsprong in Voor-Indië.
Hoe krissen eigenlijk gesmeed worden, kan ik het niet zeggen, daar ik nooit gezien heb.
Ik ben niet met u eens, mijnheer.
Mijn zoon (die examen voor de H.B.S. gedaan had) heeft goed afgebracht.
Het archief was slecht bij gehouden, zoodat dikwijls een gezoek van belang wordt.
22. Het woordje er is - evenals in Vlaanderen - ook hier weer een struikelblok van belang:
Hij had al veel huizen gezien, nu heeft hij eindelijk een gehuurd.
Ik ben niets op gesteld, dat hij mij komt bezoeken.
Dat hij niet geslaagd is, schaamt hij zich er over.
In vroeger tijd er was eens een koning.
Er zijn niet veel, die alle voorschriften kennen.
De Sawah, waar men rijst op wil planten, staat geheel onder water.
De kokkie gebruikt de pan om vleesch in te braden.
Het meel van de ketella worden er koekjes van gemaakt.
A. is verhuisd, daar heeft hij er nu niets van gezegd.
Zijn buik kan bijna niets meer in.
De dokter kon nu niets meer aan doen.
Mijn zusje ziet zoo lief uit.
Op de Passer was het veel drukte.
Zooals bekend is, worden tegen woordig veel auto's verkocht.
Is dat jouw schrift? Wel schrijf je naam op!
Mijn oom ziet al lang bleek uit.
Als het veel regen valt, kan de rijstoogst gemakkelijk mislukken.
Wat iemand wenscht, verwacht hij de vervulling daarvan.
23. En de contaminaties van twee staande uitdrukkingen grenzen ten slotte aan het ongelooflijke:
Ik heb dezen sigarenkoker voor een gulden betaald.
Zij heeft haar kleeren uitgekleed.
Toen het 's avonds was.
Wij bewonen in een mooi huis.
Ik zal mijn bed in een andere kamer verplaatsen.
Naar mijns inziens.
Dat boek kost duur.
Hij vulde de rijst in twee zakken.
Een man van ongeveer 30 jaar oud.
Mijn arm doet pijn ‘dat doet nog veel pijner’.
Geduchtig.
Ik lust meer van rijst dan van aardappelen.
De laatste letter van kind eindigt op een d.
Voor ruim 300 jaar geleden werd Batavia gesticht.
Ik zal over den rijstbouw bespreken.
Ik zag hem al van de verte aankomen.
Men mag met de gebreken van een ander niet bespotten.
Op een vraag beantwoorden.
Het verhaal behandelt over de stichting van Batavia.
Met hoogachtend.
Zich moeite doen.
Zich teekenen.
Na een poosje laten.
Ik keek naar achterom.
De inlandsche woorden zijn echter véél véél talrijker in de taal der Indiërs, dan men uit de totnutoe gegeven zinnetjes, alle genomen uit de zoogenaamd beschaafde Indische kringen, zou opmaken. Daarom volgen hier nu een paar journalistieke stukjes van wat licht allooi, uit den mond van den onbeschaafden patjoeg van Kemajoran, en den Njo van Karangbidara of Krambangan, die ons ineens doen beseffen, dat wij hier toch een echt Creoolsch voor onze oogen zien worden.
| |
| |
| |
Trangboelan avonturen
van Tjo
Ai neer, as ik u vertel dese, beslis u wil niet gelooven. Herran u, beslis. En toch waarheid neer. Ik self heb gehoord van si Alleks toen ik kom bij hem. Begini neer. Kapan laast ik heb vertel van die vèn dat-ie 1 blauwtje heb opgeloopen bij si Erna, apa weet u nog? En dat tie aanleg heb voor vrouwenhater? Nou neer, dese verhaal ini, dat is voor te laten sien, dat si Leks heelemaal vrouwenhater ben geworden. Kesian neer die vèn. Hij heb ook betoel-betoel pech bij de meisjes. En of ik nou al seg: Leks je heb pech, isser ook njang hoed, help neks neer. Hij scheert alles met 1 kam tehens-woordig.
En trouwen? Hij wordt liever werkeloos! Tjoba! Hoe 1 mensch toch veranderen ken, jè neer. Tobbat, tobbat!
Afijn, si Leks dan hij woont tehenswoordig in pavilijoen (mijn kontjos tehenswoordig deftig lò, se wonen in pavilijoen, bijna allemaal) bij familie njang met dochters. Volhens hem ben tie bij dese familie haan wonen om si Erna vlugger te verheten. Hij heb dan omhang seg tie met aardige meisjes en si Erna ken ontploffen! Nou, nda koerang neer van dit laaste, tapi van de eerste, wah keteveelan. Moet u hem sien tjoba. As u niet weet, beslis u denk hij ben verlief tehen 1 van hun.
Hij haat tuffen met hun, hij haat naar Deca, naar voetbalmets, naar Buitenzorg, naar Sanvoor, naar Oos-Java, naar hier en naar daar en.... moedernje van de meisjes vind alles hoed, omdat.... si Leks itoe flinke tjèt si. Wah de meisjes houden van hem allemaal neer en ik ben tros die mijn vrien.
Tapi hij sial neer as met meisjes. Betoel hij weet van neks en de oudste, si Dien, itoe word verlief tehen hem! En haar stille aanbidder si Arab natuurlik woeden op si Leks.
Je lach je kapot neer om di vèn. Toen si Leks nog niet daar woont, toen kom-tie alleen maar van tèt-tot-tèt. Tapi baroe maar si Leks woont daar en hij heb in de haten die vèn erg rojaal, of hij kom 3 maal in de week met suikertje, bloemen en segala roepa. En as dan si Leks der bij kom met mij, wah, dan moet u sijn gesig sien.
Op een dag terlaloe betoel neer. Si Arab breng alweer suikertje mee en hij vraag aan si Dien of zij wil toeren met hem. Roepanjè hij wil haar vragen om sijn vrouw te worden. Deftig gekleed si di vèn. Maar wat doet si Dien? Waaragtig sij laat si Arab si Alleks roepen. Si Arab de pee tuurlik en hij seg: ‘Heg, voorwat toch met die vèn. Leuker immers betweetjes Dien?’
- O neen, ik mag niet alleen met jongmensch toeren, si Dien sij seg (onder en tussen! As met jongmensch njang dia soeka, mag wèl). En dan, hoe meer sielen toch hoe meer vreugd. Ajo dan, roep dan Leks hier en vraag hem ook te toeren. As hij der bij is mag ik wel omdat Ma hem al hoed ken.
En sij steek 1 suikertje in haar mon.
Nou, u snap wel neer dat ik spreek af met si Leks dat si Arab voor bij de sauffeur moet sitten. Soon leelijke vèn neer sal ik afleeren.
Afijn si Leks haat kleejen en 10 menuten later kom 1 taksi aan. Nou, ik praat niet veel, tapi ik breng si Dien naar de auto (si Arab heelemaal bengong, je lach je kapot!) en ik stap met haar der in. Si Leks vanself moet achter sitten omdat hij spesiaal ingeviteerd is. En so moet dan si Arab njang wil fijn uit met meisje haan, naas de saufeur sitten. Da-ilah, moekanje asem betoel2 dè neer. Tapi mooiste van de grap ini is, dat si Dien in de auto aan Si Leks vertel, dat sij itoe si Arab heb gedwongeu om si Leks mee te nemen! Waarvoor sij dat seg, nou, dat snap u ook wel neer, en si Leks ook. (Hij ben al pienterder geworden).
Inplaas nou dat hij met haar haat flirten net as si Jan sou doen (ik niet ló, ik hou der niet van, soengoe mati) nda neer, hij wort bang. Betoel2 bang. En hij vertik-et om nog meer so rojaal te sijn voor si Dien. Pendeknje hij wil heelemaal neks meer te maken hebben. Eerlike kerel neer si Leks, betoel of niet?
Maar wat doet nou si Arab? Hij heb so de
| |
| |
pee tehen ons, sampe hij toelis anonieme brief aan moedernje van si Dien (van wie anders as niet van hem) en hij toelis der in si Leks ben 1 echte Don Sjuwan en.... pendeknje segala nonsens dè.
Massa neer, toen mevrouw, itoe die moeder van si Dien, die soerat anoniem krijg, toen haat se der mee naar si Leks! Potdosie hij schaam sijn eihen dood tuurlik en hij seg drek dat tie nanti abis boelan haat verhuisen. Tapi dat wil moedernje Dien niet hebben. Hoef niet, sij seg, sij geloof ook der neks van. Maar si Leks rare orang neer. Hij vertrouwt heen mier meer as van hun en hij laat sijn djongos eten.
Wah, van die djongos itoe heb tie veel gehoord neer. Massa si Dien itoe laat elke malem kemies een doekoen van passar Tjiplak Sawah Besar komen om te bakar doepa! In die pendoepaän doet sij dan menjan njang al gedjampé-ien door die doekoen en rook-nje van die menjan itoe wrijf sij dan over haar gesig,
Tjoba neer! Apa niet maloe ha die lui? Vroeger vin ik si Dien, nou, boleh djoega, ken der mee door. Maar nu? Se seggen altet ellander is dit en dat, tapi Europejaan njang so, nou, die is nog minder as dit en dat! Betoel of niet?
Sie Leks hij vint dat ook en hij seg tehen mevrouw Dien, hij vertik-et om langer te blijven. Hij haat verkassen abis boelan.
Nah, toen kom pas de aap uit haar mouw. Si Leks di maki-ien neer en se behinnen hem te plahen en si Dien opeens maar koek met ei met si Arab!
En plahenje van die lui boekan maën neer.
Massa, ouweheernje van si Dien itoe ben 1 ouweheer. Al 80 jaar. Nou, en wat doet nou die ouwegeit? Hij bind waaragtig op 1 dag hun hon, een groote gladakker, aan de poot van sijn stoel en hij haat boven op die stoel sitten. Si Leks kom thuis om 2 uur en toen der 1 toekang boea kom, toen roep tie die vèn. Wat doet die idiote hon? Hij spring op om die toekang boea aan te vallen of wat en.... ouweheernje van si Dien tebaliek met stoel en al.
Si Leks lach zijn eigen kapot toen tie dat siet. Wel kesian tuurlik, tapi as u so iets siet tjoba hoe u? Apa lach u of niet?
Maar wat doen die lui? Waaragtig se seggen buiten, dat hun ouweheer siek word, nda door die val met die hon nda neer, door si Leks, omdat hij so onhebbelik! Tjoba!
En se seggen niet alleen aan hun eihen soort so neen, se haan naar de pastoor neer en vertellen dat si Leks hun ouweheer het leven zuur maakt! Tjoba! Tapi se vertellen niet alleen van hun ouweheer, nda. Alles wat kepot bij hun thuis, seperti ouwe dakpannen, ouwe gedek ensepoor ensepoor, alles kepot door si Leks.
Maar si Leks ben ook niet van hister. Hij haat tuurlik naar die pastoor en hij vertel alles. Van die doekoen, van die hon en.... van de bediende van die lui, njang trakte-menje nog niet allemaal betaald!
De poelisie, de Laanrechter.... alles halen die verliefde lui der bij neer. Om je kepot te lachen, want overal krijg si Leks tuurlik gelijk.
Bij de Laanrechter, leuk neer. Moeder en dochter, heelemaal wit van de bedak, sitten te schommelen op de stoelen. Si Leks kom aan, siet die bedak en veeg van de schrik sijn eihen gesig af om te sien of bij hem brangkali ister ook bedak!
Si Dien moekanje perliep en moeder kaja 1 spin so kwaad. (Volhens si Ventje sijn dat reflector-bewegingen!)
Een beetje later wort si Leks geroepen bij de Laanrechter en weer een beetje later: de trouwlustige dames met bedak! Wah, moedertje dik neer en driftig. Sij loop vlug-vlug naar binnen, wil remmen sonder versnelling bij tafel van de Laanrechter, tapi ken niet en dia toebroek tehen dat ding, sampe brilnje van de Laanrechter valt van sijn neus! (Si Ventje seg dese volhens art. 3 van de Wet van Damokles maar die vèn klets tuurlik. Ik seg dat is volhens de Wet van de Dikke.)
- Kalm, kalm mevrouw! de Laanrechter hij seg.
- Ja maar die vèn hij maakt alles kepot meneer, de dikke seg.
| |
| |
- Wat njang hij maak kepot? de Laanrechter vraag.
- Mijn dakpannen, mijn alles.
- Apa is dat waar meneer Alleks? de Laanrechter hij vraag.
- Ha? dakpannen? Ik weet neks, si Leks hij seg.
- Ah di vèn hij doet maar so. Tjoba vraag u dese Opsiener maar, die dikke moeder seg.
De Opsiener maak saluut en hij seg kaja op 1 begravenis:
- Ja meneer de Lanrechter. ik weet der alles van af.... de dakpannen bennen van hun eige der af gevalle, de bamboes benne vergaan!
Da-ilah neer, si Tjarlie Tjeplin ben der neks bij neer as die ouwe dikke haar gesig toen siet. Riboetnje boekan maen, sampe tot de ouwe Laanrechter seg:
- Kalmte, kalmte!... Meneer Aleks, u ben vrijgesproken. Afgeloopen!
Hij maak reuse buiging voor de dames, en toen smeertie hem.
Wah, si Leks ini stik van de pret.
Savens krontjong fuif neer bij hem thuis, en toen sweertie dat tie nooit niet meer naar meisjes sal kijken. Jammer neer... voor die meisjes.
| |
II.
Neer, hister, èh ik bedoel eerhisteraven ik sit nog met Tonni in Oos-Java eskriem soda te drinken, toen waarachtig si Netti, mijn ouwe vriendin van vroeger-die, met 1 meneer uit 1 fijne auto stap en vlak bij ons haat sitten! Astaga! Ik weet heen raad dese neer omdat si Netti, toen ik al met Tonni, dikwels maar sij schrijf mij met brieven om te komen en ik kom maar niet. En nou waarachtig ketemoe in Oos-Java, dese!
Echte naarling die vèn so gesien. Ma anje tida baëk en toen tie ons passeert, hij kijk naar ons, nou, u weet wel hoe neer. Mijn bloed sampe tot mendidie.
Beste is, ik denk bij mijn eigen, om maar weg te gaan. Tapi toen ik so seg tehen Tonni, toen seg sij: ‘Hè Tjò, waarom so vlug jij? Ister waarom si? Apa ken je die lui? Dat meisje itoe (sij bedoel si Netti en ik schrik me half dood toen sij so seg) sij kijk maar telkens naar ons. Apa, apa goeie kennis van jou?’ sij vraag so neer si Tonni en haar oogen erg bedroef.
- Ah neen, ik seg. Maar Tonni ken sien neer ik lieg en sij seg: Waarvoor toch jokken Tjò. As fasoenlike meisje, immers kan mij neks schelen. Maar dese, roepanje so brutaal. Tapi as sij kijk naar jou, dan roepanje heef sij erg veel verdriet, net of sij wil hulp vragen van jou. Seg dan Tjò, apa ken je haar hoed? en sij pak mijn haan, sampe tot... wah, soedah dè ik ken niet liegen dè as sij soo vraag en ik seg: ‘Ja betoel Ton, ik ken haar al lang, van toen nog kleine jongen ik. Maar nu ik geloof beterder as wij maar niet bemoeien met haar.
- Hè waarom? Hoe kompet. Ajo, vertel mij dong? Na toe, je moet sien. Sij kijk alweer naar jou. Aiii, sij staat op Tjò en sij komp naar hier. Nah loe, daar heb jem!
Ik kijk, en betoel neer. Netti loop naar ons, alleen. Ik sta op tuurlik, en toen al voorstellen en een beetje kletsen2, toen vraag sij of wij willen bij hun sitten.
- Ken niet Netty, ik seg.
- Lò waarom?
- Ah neen, niet waarom-waarom. Wij willen al bijna naar huis si, ik seg so neer. Maar si Netti, sij voel waarom ik niet wil en sij seg met stem net als vroeger, wanneer verdrietig: ‘Ja, ik weet wel waarom Tjò, jij wil niet meer jou ouwe vriendin kennen jè? Ik weet, ik ben niet meer net as vroeger, tapi so slecht...
- Ssst, ister immers veel poebliek hier Netti! ik seg.
- Ah, wah kam mij. Ik moet jou nou seggen, want as ik jou laat komen, dan doe je toch niet. En betoel Tjò, as je nog een beetje maar kesian met jou ouwe vriendin en ik seg jou alles, dan help je mij wel. Nog 1 keer maar Tjò. Mag toch wel je Tonni?
Kesian neer as u si Netti so siet. En die vèn itoe, njang maak haar so bedroef, dat moet toch betoel2 een slecht ieman sijn.
Tonny krijg drek maar medelijden en sij seg
| |
| |
tehen ik, ik moet gauw bij Netti komen en sij vraag of ken wel as sij ook meehaat.
Wah, Netti haar gesig drek kaja sonnestraal in oerwoud. Sij trek Tonni tot dich bij haar en sij seg: ‘Tonni, je ben 1 schat. Je moet altet goed voor si Tjò. Hij ben vroeger mijn beste sobat, maar ik...’
- Ala, soedah, toch Net, ik seg so neer, omdat ik ken niet langer sien. Nanti morhenavend komen wij wel. Waar si jou huis?
Nou, sij noemp een setraat bij Molenvliet en wij haan maar vlug2 naar huis.
Volhende dag si Tonni en ik haan naar Netti. Ja-ilah neer u moet sien haar huisje tjoba. Roemah pettak neer, met links en rechs Sineezen. Stoelen ister alleen maar 2 in de heele huis met 1 vierkante meter tafel. Haar bed, van hout neer en der is niet eens een klamboe. Inplaas van met sprei, heb sij over de bolsak 1 rooie deken.
Alleen haar kleerekas is mooi met een spiegel der voor en ik ken drek sien, si Netti blijf kenès, biar ook arm. Alles in huis biar ook armoedelik, toch netjes neer. Voor haar huis heb sij 2 kaleng minja tanah (njang leeg tuurlik) witgemaak met kalk en beplant met kembang melati kambir en voor haar venster ister witte gordijn.
Toen wij daar komen, si Netti wach ons al op met kimono. Ik sie ister tranen in haar oogen en toen wij al in huis, toen vlieg sij Tonni om haar hals en haat huilen. Beroerd neer voor mij om Netti so te sien. Ik loop daarom maar troes door naar achter.
Eindelijk roep Tonni mij en toen krijg ik haar verhaal te hooren neer van Netti.
Netti ben op 1 aven met vriendinnen en vrienden van haar vriendinnen naar Decapark gegaan. Ister Balcostumee neer en allemaal haan as piejerro en piejerrets. Haar kavaljee ben die man itoe van eerhisteraven in Oos-Java en toen hij haar siet, seg Netti, ben hij drek al verlief met haar. Wah, de heele aven hij laat haar niet los. Hij seg telkens maar lieve dingetjes tehen haar en as met dansen, dan druk tie haar sampe tot sij weet soms heen raad.
Maar sij vin hem ook wel aardige vèn. En dan Tjò, sij seg, welk meisje tjoba nda soeka as jongmensch lief en aardig tehen haar. Hij ben wel een beetje terlaloe vrij, tapi as je bedenk dat was fuif, dan begrijp je ook dat wij allemaal een beetje anders dan gewoonlik.
Afijn, toen al 3 uur smorgens, toen in Deca al een beetje saai, toen haan wij per auto naar Sanvoor.
- Adoe, Tonni seg, mama ha je om so laat naar Sanvoor? En toen wat seg jou ma der van?
- O, mijn ma tuurlik erg boos op mij toen ik pas om 7 uur thuis kom. Maar op Sanvoor begon dat itoe met die vèn. Het was trangboelan en allemaal erg vroolik wij. Van een saufeur njang speelt op monharmonika haat 1 jongmensch dat ding leenen en allerlei dingen blaasen en de andere haan dansen. Die vèn tuurlik met mij. En wij daansen-daansen hoe langer maar hoe verder van de andere lui, sampe tot heelemaal bij de ijzerdraad aan de rechterkant en onder het dansen soent hij mij. Bij die ijzerdraad itoe staat hij opeens stil en hij seg, hij ben dol, dolverlief met mij en hij vraag of ik wil sijn vrouw worden. Ik weet self niet waarom of hoe, tapi ik seg: ja, en toen, toen pak tie mij vast en hij soent, soent mij sampe ik weet neks meer.
Toen wij weer terug loopen naar de andere lui, toen seg tie onse verloving moet nog geheim en ik, ik begrijp neks tuurlik en ik vin hoed, alles wat tie seg. Had ik maar geweten tjoba apa sijn bedoeling, maar die dag itoe sial betoel. Ik heb niet eigen wil meer en ik doet alles njang wat die vèn wil. Pas toen al te laat en mijn arme, ouwe moeder seg sij wil mij niet meer herkennen, toen word mijn verstan helder en ik vraag vergevenis bij haar. Maar mijn lieve ouwe ben siek geworden van sakiet ati en niet lang der na dood, seg si Netti neer en sij bars uit in snikken.
Toen al kalm, toen vraag ik waarom sij mij niet heb gewaarschuwd en toen seg sij jewèl, toen haar moeder siek, toen heb sij mij wel geschreven, tapi ik ben niet gekomen.
- Ja-ilah Net, had ik maar geweten. En
| |
| |
toen, wie njang help jou alles te oeroesien? Apa si Ventje?
- Bij si Ventje ik durf niet om hulp te vragen, altet so streng si die vèn. Jij wil niet komen, sij seg, nou en toen loop ik maar naar die vèn, al heb ik toen ook al de pee tehen hem. Wat moet je doen tjoba as je alleen ben op de wereld. Moeder arm, familie ister niet en ik, ik ongelukkig. Trouwen hij wil niet met mij. Altet maar ister smoesjes as ik der over praat. En nu, soedah dè, als jij mij niet noeloeng, dan weet ik niet wat ik ha doen. Ik wil niet meer met die vèn, ik haat hem, sij seg, maar ik moet so doen Tjò, omdat joeli niet helpen. Hooren naar mij wou je niet eens. Maar nu, nu je al weet alles, nu weet ik apa njang ik moet doen as je mij niet wil helpen, sij seg so neer en se behint alweer te huilen.
Doe-ilah wat moet ik doen heer? Ik self persies maar tjoekoep. Helukkig maar denk ik opeens weer aan si Ventje. Die vèn sijn moeder al oud en traktemenje veel. As tie alles al weet van Netti, massa wil hij niet helpen, ik denk so. Ik smeer hem vlug naar si Ventje neer en ik praat met hem en ... betoel, de ouwe sobat hij verlaat si Nettie niet.
Persies as ik heb tie gedenk si Netti sij doet so omdat sij lichtsinnig ben, tapi toen tie al hoort, sij ben bedrogen, toen komp alweer de ouwe Ventje te voorschijn neer. Hij haat drek mee met mij naar Netti neer en wij brengen haar thuis bij moedernje Ventje. Wah si Ventje ben toen niet meer te houwen neer. Hij vraag adresnje van die vèn en toen si Netti al seg, toen ben tie met mij der na toe gehaan. En toen moet u sien neer! Moeritnjè van Pah Sahir kom te voorschijn en hij heb die vèn geveeg da-ilah! Carpentier neer, as tie dat siet, hij wordt jaloers. Ken niet beter dè. En de Roos van Betavie ken tevrejen sijn neer.
| |
II. Het Nederlandsch der Europeanen in Indië.
Anders is het met de taal der Europeanen gesteld. Juist uit differenciatie-neiging tegen het barokke taaltje der Sinjo's bevlijtigen zich de meeste Nederlandsche families in Indië een heel zuiver, scherp gearticuleerd, ja ietwat antiek gekleurd Boeken-Nederlandsch te spreken. Hiertoe draagt bij, dat een zeer groot percentage onder hen ambtenaars zijn, die dus dag in dag uit de officieele ouderwetsche taal der reglementen en staatsstukken te verorberen hebben. Niets kan evenwel beletten natuurlijk, dat zij, ook in hun meest verzorgd Nederlandsch, allerlei echt-Indische dingen, werktuigen en vruchten, allerhande specifiek-Indische bejegeningen, landbouw verrichtingen, ambachten, spelen en feesten, en verder allerlei sociale en kultureele verhoudingen toch natuurlijk met den Indischen meest Laag-Maleischen naam benoemen.
Veel opmerkelijker is echter, dat zij met hun bewuste differenciatie (vgl. België), toch ook het fijne-idiomatische van vele staande uitdrukkingen en spreekwoorden niet meer kunnen aanvoelen, en in dit opzicht althans de Sinjo's in de verte navolgen, wat hun dan, als ze althans in Indië geboren zijn, in merg en bloed schijnt te gaan zitten, zoodat zij nog tientallen van jaren daarna hier in het vaderland die wondere kromtaal als een kostbaar stijlbloempje blijven aankweeken. Bovendien vertoont ook hun taal een paar phonetische bijzonderheden, aan de inlanders ontleend. Zoo zeggen zij meestal s in plaats van st, en voegen graag een n- tusschen, in woorden als gelatine: gelantine, enz. Want ook voor kinderen uit Europeesche ouders geboren is het sterk
| |
| |
Javaansch gekleurde Laag-Maleisch, bijna immer, zooal niet de moedertaal, dan toch de eerste taal, die ze een beetje kennen: de grondtaal. En op dat sjofele Maleische taalstokje moet nu de weelderige Nederlandsche cultuurtaal worden geënt: zij moet er dan ook de gevolgen van ondervinden.
Kortom: de Nederlanders op Java raken kwijt het frissche kleurige, smijdige leven van onze taal; maar ze winnen het van ons in fijne gestyleerdheid, in gladheid en keurigheid. Dat styleeren leert iedereen in Indië vanzelf. En het gaat terug op de Javaansche styleering, denk slechts aan hun wajang-poppen; maar zoo is heel de Javaansche beschaving tot in het merg van haar gebeente. Verder neemt hunne taal, gelijk ik reeds aankondigde, natuurlijk allerlei Indische woorden over voor de vele speciaal-Indische personen en dingen.
1o. Indische ambten en ambachten: pati, djaksa, radja, demang, kepala kampong; lenganan, spen, baboe, mandoer, toekang tikar en andere toekangs.
2o. Indische dieren: tjitjak, beo, kalong, larong, andjing-tanah, tjeroeroet.
3o. Indische planten, boomen, bloemen en vruchten: atap, sirih, katjang, doekoe, ramboetan, djeroek, soekoen, asam djagoeng, singkong of ketella poehon.
4o. Indische spijzen en toespijzen: sambelan, dendeng, atjar, sajoeran, bami, ketoepat, nasi-goreng, boemboe-boemboe, troeboek, tangé, peteh, kriepiek.
5o. Indische munten, maten en gewichten: gobang, bahoe, gantang, pikoel, kati.
6o. Indische kleedingstukken: koetang, sarong, kabaja, slendang, oedit.
7o. Indische werktuigen en wapens: arit golok, patjol, kris, rontjeng, lila.
8o. Indisch huisraad: palang pintoe, sapoe lidi, gendi, tempajan, sampiran.
9o. Indische godsdienstige woorden: hadji, mesigit, goeroe, santrie.
10o. Indische verkeersmiddelen: tandoe, pedatie, tjikar, kahar ballon, prahoe, sampan, wankang, tambangan. Men zie nog andere voorbeelden bij Prick van Wely, aan wien ik bijna al de bovenstaande ontleend heb. Vergelijk ook nog M. Piepers: over de Nederlandsche Taal in Oost-Indië. De Gids, 1875, III, blz. 428-469.
Maar verder gebruikt de totòk zoowel als de geboren Indiër een heele reeks Maleische woorden voor dingen en begrippen, die bij ons een schijnbaar even goeden naam hebben, b.v. kali voor rivier, slokkan voor sloot, piekeren voor nadenken, enz. Als oorzaak hiervan kan in sommige gevallen echter zeker de behagelijke welluidendheid van het Maleische woord in aanmerking komen. Vond Conrad Busken Huet het woordje melati niet bekoorlijk, toen hij ervan schreef: De naam is welluidend en doet tegelijk aan een wit poesje, aan een lief meisje, en aan eene waschkom denken, waarin lelieblanke en welriekende kleine sterren drijven (Lit. Fantas, e. Krit. Dl 16 blz. 89). En dat ook anderen onder de bekoring van deze klanken gestaan hebben, bewijst de schuilnaam van Marie Sloot: Melati van Java. En Prick breidt dit tot nog andere woorden, vooral bloemennamen uit, wier val van melodie voor het oor haast even
| |
| |
aangenaam is als haar geuren voor den reuk. Of evenwel bij sommige interjecties en gevoelswoorden nog niet iets diepers in het spel is? Of Horatius' woorden ‘Coelum non animum mutant qui trans mare currunt’ ook hier bewaarheid worden? Ik waag het dit te betwijfelen. Mij is aan Indische menschen altijd een bijzonder soort zacht voelen opgevallen, dat zich in allerlei sentimenten mengt, er overal een eigenaardigen tint aan geeft. Hun kassian en soesah zijn onvertaalbaar. Daarom ook waarschijnlijk roepen zij niet meer a i! of a u! maar adoeh! Alle Indische wisselingen tusschen berusting en ongeduldigen toorn vertolkt soedah! Toe of vooruit moeten plaats maken voor ajo! Masa in hoogere en astaga in lagere kringen teekenen de Indische verbazing met een zacht tikje ongeloof doornuchterd. Elk verzoek of bevel wordt ingeleid met tjobah. Voor bah zegt men tjis. De meest gebruikelijke heilwensch is slamat, ‘àlte’ heet terlaloe, jammer wordt sajang. Kan men al deze woorden verwisselen en nog juist hetzelfde voelen? Eén grillig zonderling zeker. Maar een heele Europeesch-Indische bevolking? En tòch zij gebruiken al deze gevoelswoorden aanhoudend!
Wat het karakter der in Oost-Indië geboren Europeanen betreft - de sinjo's kunnen we na 't bovengezegde buiten bespreking laten - merken wij onder het vele uiteenloopende toch eenige standvastige eigenaardigheden op. Over 't algemeen zien wij er een mengsel in van Indische en Hollandsche karaktertrekken. De Javaan en de Soendanees (in de Westl. residenties van Java) zijn vóór alles zacht, kalm en hoffelijk, ja zeer net en rustig, in hun manieren ernstig en heelemaal niet twistziek, zelfs ietwat bedeesd en schroomvallig; maar zij hebben tevens de gewoonte hun aandoeningen te verbergen, vooral tegenover hun meerderen, en hun koelheid van gemoed helpt hen hierin uitstekend, zoodat ze voor den Europeaan meestal ondoorgrondelijk zijn. Eeuwenlange overheersching en de diepe klove tusschen adel en geringen man heeft, zegt Bezemer, beide volken een trek van slaafschheid ingeprent; rechtsonzekerheid heeft hen onverschillig en indolent gemaakt, list en veinzerij zijn eveneens, vooral door beide genoemde factoren, hun wapens geworden in den strijd om het bestaan: de waarheidsliefde is er een zeldzame deugd. - En wat zien wij nu bij de Europeanen, die in dit milieu hun eerste opvoeding ontvingen en dikwijls maar al te veel aan de inlandsche omgeving worden overgelaten? - Zij hebben allen iets zachts, iets javaan-achtig bescheidens, fluweeligs over zich. Bij verreweg de meesten is dit zachte echter slechts oppervlakkig, en schuilt er achter die fluweelen kussentjes een geduchte nagelbewapening van grillige, wilde en toch Hollandsche wilskracht. Bij hen die althans uit de verte wat bijmengsel van Indisch bloed in de aderen hebben, gaat die grillige kracht meestal gepaard met een hoekig exotisch uiterlijk dat dan ook wel het allereerst opvalt, al ontbreekt bij nauwkeuriger toezien, ook hun die Indische schroom en zachtheid
| |
| |
niet. Zoolang deze beide opvallende eigenschappen niet in harmonie komen, blijven allen onvertrouwbaar, ja leugenachtig, lui in 't eene, overdreven ijverig in 't andere, nukkig en zelfs ietwat gevaarlijk. Slagen zij er echter in, die beide gaven tot evenmaat en eenheid te dwingen, dan zijn het vaak kalme, diepe, gevoelige, groote en werkzame naturen, bloeiende stille lotus-bloemen, waar wij Westerlingen met veneratie naar opzien, daar Holland op eigen bodem er zulke niet telen mag. - De Madoereezen, vooral in de oostelijke residenties van Java, zijn daarentegen ruw en luidruchtig en soms zeer aan den drank verslaafd: maar van den anderen kant zeer zuinig en spaarzaam, veel onafhankelijker en met veel meer ondernemingslust bedeeld dan de Javanen. - Welnu, naast de bovengekenschetste meest voorkomende type van Indische Hollanders is er nu ook een ander zeldzamer vooral uit Soerabaya afkomstig slag, waaraan alles woest en bluffend is van buiten, ongemanierd en schreeuwerig-heesch. Dit geslacht levert dan ook eenerzijds de Indische apaches, die voor geweld noch gruwelen terugdeinzen, maar van den anderen kant soms ook mannen van ‘a will a way’, die het niet alleen in Indië, maar ook hier in Europa soms ontzaglijk ver weten te brengen. - Op de overige eilanden zouden wij dezelfde mengprocessen kunnen constateeren, maar hier is het getal Europeanen te klein om in de Indische wereld op de toonaangevende Javaansche kringen een noemenswaardigen invloed te kunnen uitoefenen.
Verder ontwikkelen allerlei Nederlandsche woorden, onder zoo totaal verschillende sociale, en climatologische veranderingen, hun eigen Indische beteekenissen.
Jongen: inlandsche huisbediende |
huishoudster: concubine |
tuinwerk: plantage-arbeid |
wagen: rijtuig |
stroop: vruchtenstroop |
bultzak: kapokmatras |
naar boven: de bergen in |
katje: uitbrander |
hoofddoek: turban |
bank: canapé |
zwartzuur: ganzepeper (cf. hazepeper) |
binnenplaats: plaats in de binnenlanden |
boorwater: uit een artesische put |
broertje: jongere broer |
bruidstranen: klimplanten met roode of witte bloemen |
deeleman: soort rijtuig naar den fabrikant Deeleman |
een handschoentje: een met de handschoen getrouwd meisje dat overkomt |
hardlooper: snelle mailboot |
hekwielstoomer: soort schroefstoomboot |
herplaatsing: aanstelling in gouvernementsdienst na verlof of ontslag |
Krokodillenstad: Soerabaya |
meid: baboe en inlandsche concubine |
orgelspeler: orgeldraaier |
kanarievogels,
geelvinken: Inlandsche politieoppassers met veel geel op hun uniform |
nieuwsberichten uit de Chineesche kerk: praatjes |
plankies: palakijns |
helmhoed: tropenhelm |
roode hond: huiduitslag vooral voorkomend bij Europeanen in de tropen levend |
z'n bord rijst waard zijn: z'n kost verdienen |
boei: gevangenis |
boven een kouden neus gaan halen: in de bergen wat gaan opfrisschen |
daggelder: ambtenaar die niet voor vast is aangesteld |
glastouw: touw met stijfsel en glasstamp bestreken |
|
| |
| |
handwagentje: rijtuig voor één paard dat men zelf ment |
ebro: een huurrijtuig (afkorting van Eerste Bataviaansche Rijtuig-Onderneming) |
Hollander hier geboren: Hollandsche sigaar |
hooge oomes: hooge ambtenaren |
kampement: een reeks bijeenstaande officierswoningen |
labaar: lange gekleede jas |
landraad: inlandsche rechtbank |
recherche: dienst der in- en uitvoerrechten |
looper: soort palfrenier |
maaltijd: tijd dat men suikerriet maalt |
middels: door |
nalezer: minder betalende abónné op een leestrommel |
opgemeld: bovengenoemd |
posthengst: postbeambte |
vierkante pot: jeneverflesch |
rechercheur: douane-beambte |
revisor: tramcontroleur |
Rijst-Christenen: om den broode tot het christendom bekeerden |
ronzebons: bijeengeraapt inlandsch fanfare-gezelschap |
ropo: huurrijtuig, (afkorting van Rijtuig-Onderneming Petatja Oost) |
schutsel: paravent |
de kamp: het kamp |
slaapbroek: gebatikte of katoenen négligébroek, die men ook 's nachts aan heeft |
aan slijtage van benul lijden: suf worden |
speelplaats: loods voor de chineesche dobbelspelen |
spekkoek: gestreepte koek |
staatslogeergebouw tent: hemel van het ledikant |
staatsblad-Europeaan: een niet Europeaan die gelijk gesteld is met een Europeaan |
stipzolder: rekenkamer |
sprei: beddelaken waar men op ligt |
staart: Chinees |
verlofganger: ambtenaar met verlof |
vuurvliegje: glimkevertje |
werken: in betrekking zijn |
zoutevisch: ingezouten visch van allerlei soort |
zusje: jongere zuster |
heel den Oost, in de Noost: heel de Oost, in de Oost. |
Verder zijn er eenige Nederlandsche woorden, bijna alleen in Indië gebruikelijk.
Achtererf |
achtergalerij |
apenpokken |
avondtafel |
Batakker |
bergklimaat |
besmetverklaring |
binnenjongen |
binnenmeid |
bittertafel |
blikopener |
blikverpakking |
brandspuitmeester |
buiklijder |
buikziekte |
buitenkamer |
chemiker |
chevelure |
contractkoelie |
copra |
cultuurdwang |
cultuurmaatschappij |
cultuurtuin |
dienstpet |
dispenskast |
dokter-djawa |
dwangarbeiderskwartier |
élève-administrateur |
emigratie-kantoor |
etensdrager |
hoofdenschool |
huisbediende |
huisjongen |
hulpleeraar |
ijsfabriek |
ijshuisje |
indigoboer |
jakkepoes (d.i. vuilik, smeerpoes |
kettingjongen (kettingganger) |
kettingstraf |
klappertor |
kling (Klingaleesch koopman) |
knokkelkoorts |
koeliewerk |
koelieordonnantie |
koolboom |
kustboot |
kustplaats |
landsdienaar |
landsdrukkerij |
leestrommel |
legercommandant |
maalfeest |
mailsluiting |
Mekkaganger |
mijnbouw |
moskeekas |
na-avond (wel: vooravond) |
offerstokje |
ontbijtblikje |
opium-aanhaling |
opiumverbruik |
pandhuis |
paviljoen-systeem |
plantriet |
posthouder |
prauwenveer |
receptie-avond |
receptie-geld |
|
| |
| |
regeeringsalmanak |
regeeringsbesluit |
reisdeclaratie |
rekeninglooper |
rietbrand (suiker-rietbrand) |
rijksbestuurder |
spoed-certificaat |
stadsverband (stadshospitaal) |
tabakker |
toelatingskaart |
tokohouder |
tusschenbestuur |
uitkomen (pas uit Holland komen) |
uitkrijgen (uit Holland krijgen) |
vingerkom |
waaierketting |
waschman |
wipstoel |
zendingswerk |
ziekteverlof |
zoutpakhuismeester. |
Daar nu vele der Indische families na een langer of korter verblijf in de tropen naar het vaderland terugkeeren, of althans hunne kinderen tusschen de 10 en 25 jaar ter voltooiing hunner opvoeding naar Nederland zenden; en daar verder vele dezer Indische gasten zich in onze literatuur niet onbetuigd hebben gelaten - men denke hier vooral aan Douwes Dekker - heeft onze Nederlandsche algemeene beschaafdentaal een heele reeks Indische woorden en zelfs hier en daar eenige typisch-Indische uitdrukkingen opgenomen, die te gelegenertijd hieronder zullen worden vermeld.
Nu eerst een paar ulevellen uit de oude Indische doos, ontleend aan S. Kalff: Een doode taal in Indië, Baarn, 1915.
‘Sy laten haar oppassen en nagt en dag dienen van Slaven en Slavinnen, en so sy niet geswind genoeg voortgaan, sullen haar voor een Poete Rastade, Poete de Negre of Fili de Poete, dat is voor een Allemansh... Slavenh of H... kind, en somtyds nog slimmer uitschelden. Ja sy syn niet bequaam, of om beter te seggen te lui dat sy haar eigen kinderen sullen opvoeden, maar bevelen dezelve so dra sy geboren syn aan een Swarte Min of een Slavenh... die deselve soogt en opvoed; waarom de kinderen veel liever bij haar zwarte Min en bij de Slaven en Slavinnen willen syn dan bij haar ouders vermids sy alle haar manieren van leven van jong hebben ingesogen; want sy spreken so Mallebaars, Bengaals en basterd Portugees als de Slaven en Slavinnen, dat teweeg brengt dat sy, tot haar jaren gekomen zijnde, nauwelijks een goed duits woord konnen uiten of enige redenen voortbrengen of 't selve is met een lispse tyolyfe of basterd Portugesentaal vermengd, om welke reden sy ongaarn met iemand d' Hollandse taal sullen spreken, dog so 't gebeurde, dat imand haar in Nederduits yets vraagde, of enige redenen met haar tragte te wisselen, sullen sy sig gemeenlyk met en grimlag of noke save, dat is: ik weet of versta 't niet, behelpen.’ Batavia, Voorrei 10 Mei 1822. ‘Mijne siele vriendinne! Godinne van mijn haart en heerlijke bloem van Batavia en ommelanden! ‘Neem ik de vrijheid te dienen. ‘Mijn haart is geheel vermolmd van het vuur, mijne gebeentenis van het goede gevoelen de trouw en eeuwige liefdegloed voor Uwedele gestrenge zekerlijk dag te hebben liggen sugten en kermen, de bout opgepropt en verdriet knagende te sweren.
‘‘Helaas! uwedel gestrenge oogen als lichjes de ofvalen (lichtende ovalen?) verhelderen alle dagen van mijn leven te hopen, hoe veel meer des nachts te sollisteren.
‘Ik weet niet, o lieve bella, wat in mij is omgaat sedert ik bij uwe ben geweest, een vals drie kwartier uurs en minuut, en bennen samen malkaar gezit en bij den heer Perevien in de sociteit Komkordja (Concordia) mijn hoofd en kop als draayende zijn geworden, mijn haart te bersten, ik heb niet meer schrijven op den kantoor van den Resident, want mijn oogen is seer en mijn pen is mij gelijkende swaar als een klapperboom te hebben, mijn beenen zeggen knik knaak knietje! en ik niet ben kunnen loopen.
‘Dus ik uwe vriendelyk versoek mijn liefde te willen gelieven de consideratie beschouwen met mij eens te bezoek te begunstigen, anders ik dood ga.
| |
| |
Helaas Uwedelgestr. trouwen minnaar en beminden zielevriend, de minaar van uwedelgestrenge Hendrikus Jacobus Oswalie, geëmpoyeerd bij de residentiekantoor.
Aan zijn Exc. den HoogEd. Gestr. Heer Anthing Luit-Generaal en kommandeerende de armee van Z.M. den Koning der Nederlanden in Indiën.
Hoog Edele Gestr. Heer! ‘Den submisse teekenaar Johan Frederik Christiaen Blume, van Hougle (Hoegly, de Nederlandsche hoofdfactory in Bengalen) oud 33 jaaren, zoon van den aldaar overleden koopman en permanent Lynwaadsorteerder: J.L. Christiaen Blume.
‘Neemt met de meeste gepaste eerbied de vrijheid deeze zijne geringe belangen aan uwe Exc. te communiceeren, waarmede hij supp. (suppliant) hoopen dat uwe Exc. met de oog van miserecorde gelieven te aanschouwen hoe hij supp. na 't uytoefenen der deverente (differente) wetenschappen in 't seminarium der Marine te Samarang is uytgemonsterd in anno 1791 als Cadet bij de Arthillery te Batavia, en van daar in anno 1802 met denzelfden qualiteit na 't Gouvernement Amboina in 't casteel Nieuw Victoria geplaatst, ende hij aldaar met zijne geprofiteerde kunst en wetenschappen en ook met de meeste zijner capaciteit is hij supp. gevanceerd als Lieutenant bij de infanterie, alsdan wederom in deszelfs qualiteit bij de Arthillery verplaatst, voorts in anno 1809 is hij gevanceerd als Eerste Lieutenant bij de infanterie, ende in welke charges hij supp. aldaar nog andere diensten heeft bezig gehouden, als zijnde in den tijde, dat er geen Ingenieurs aanhande waaren heeft hij alle Meetingen en Bouwen van veldschantsen op Zaway, aan 't vaste land van 't Eyland Groot Ceram geleegen, geobserveert.
‘Voorts in anno 1811 is hij supp. na 't overlijden van den Capitain en Commissaris van Oorlog van 't Bantamsche genaamt, Kauffmann, daarvoor in de plaats gekomen om met de bovengemelde dienst bezig te houden, en in denzelfde jaar is hij met verlies van meer dan de helfte van zijne goederen na den oorlog te Batavia opgetrokken (nl. de inval der Engelsche expeditie onder lord Minto) ende daar hij weder met verlies van de nog aanhande, gehad hebbende ten eenemaal ontblood wierd geraakt, waardoor hij suppl. zoowel bij dag als bij nagt aan onze Hemelsche vader biddende en colingeeren, opdat hij supp. door den gunst van uwe Exc. in den staat mag gesteld worden, terwijl hij de vrijheid gebruikte uwe Exc. zoo needrig als instandig te obsecreeren (smeeken) om hem gelieven te faveren met de carge (charge, bediening) in verplaatsing naar 't Gouvernement Amboina als Capitain van een compagnie infanterie, enz. 'T welk obsecreeren, J.F.C. Blume.
‘Geeft met de meeste eerbied te kennen den alhier woonachtige N.N.
‘Hoe dat hij het noodzakelijk te vinden vervrije zig in allen eerbied, mids dezen, dat dezelve verplicht zijnde Uw Ed. Gestr. de vrijheid te moeten adresseeren over en vanwege zijn zoon met naame N.N. haar slegt gedraagd van rond swervende; en verzocht er verder te kennen over de onbetamelijk manier van ongehoorzaamheid deszelfs impertenenten van dreigementen durven te doen bejegenen en daarin tegenstaande van brutaliteid aan haare ouders in 't geheel niet wilden gehoorzaam en te respecteeren; waarvan hier ondervolgende poincten. ‘Dat hij als vader, met genoegzame opvoeding grootgebragt, 's dagelijk met koelbloedig van bedaardheid te onderrigt, dog zulks niet genoegzaam in zijn verstaan te brengen hetgeen van zijnen goeden welzijn, tot haar voordeel dienend strekkende niet wilden aannemen en van geen gehoord gemaakt, en dat zonder permissie uit het huis gingen voor en aleer dat den avond tehuis komende, wordende van het een en van het anderen vrienden op het straat te ontmoeten, dat zijn bovengenoemden zoon met dronkenschap zig te laten vinden, dat dezelve als vader zijnde verpligt hem dienden tehuis gebragt wierden, hetwelk met hunnen brutaliteit van lossen tongen laaten hangen, van schimpen en scholden te bejegenen.
‘Dat hij als vader zijnen bovengenoemden zoon bekend en van overtuigd ben, hetgeen wat
| |
| |
er thuis vinden en zien leggen van alles goederen niet kunnen leggen, dat door zijnen bovengenoemden zoon gestolen worden en verkogt. ‘Dat hij suppliant als vader zulks niet meer tehuis kan langer houden; worden dan ook reeds aan boord geplaatst en dikwijls van boord af in het stillen naar de wal gedeserteerd geworden was.
‘Hoe ligt dat hij als vader niet tehuis zijnde een ongeluk kunnen gebeurd verwagt worden, dat zijn bovengenoemde zoon aan haar moeder te bejegenen, zoodat hij aan zijnen moeder in het geheel geen respect en zulks niet wilden luisteren, veel minder van dreigementen brutaliteit en van ongehoorzaamheid hetwelk van zijnen diefstal, leugenachtigen manieren, alsnog van zijnen drinken, of het straat overloopen te molesteeren niet meer kan belet worden, en dat hij als vader in den ouderdom van 50 jaren niet meer in staat te regeren en te verkragten, derhalven verzoekt den supp. U Weled. Gestr. alle hulp met ootmoedigst, insteert dat zijn bovengenoemde zoon bij den eerste scheepsgelegenheid om van hier naar Amboina of Banda aldaar voor vijf jaaren verzonden te worden. ‘Verhoopende hiermeede U Weled. Gestr. geëerde intentie en zullen zig steeds met erkentelijk altoos van dankbaarheid zijn zal. 't Welk doende, enz.
Wij laten hier ten slotte een paar staaltjes tegenwoordig Europeanen-Indisch volgen, omlijst en ingeleid door Busken Huet. Oorspronkelijk is deze schets geschreven als ingezonden stuk in ‘De Taalvriend’ en gedateerd uit Batavia 1870.
‘De perkara nummer satoe, waar elk hier op dit oogenblik den mond vol van heeft, is het koopje, door het bestuur der Harmonie aan twee Buitenzorgsche sobats gegeven. De Harmonie is de societeit, tempo doeloe door Daendels gebouwd, en waar nu nog altijd iedere maand door de directie aan de leden een fuif wordt aangeboden. Na afloop van de laatste daarvan, toen de dames en de raderen (= raden) van Indië naar huis gegaan waren en de jongere heeren met sommige oudere, nog wat zaten na te hannessen, zijn in het midden van den nacht twee proverbiale geurmakers (ter eere van de Harmonie-fuif opzettelijk van Buitenzorg overgekomen, en wier wedergade men dan ook te Batavia vruchteloos zoeken zou) de groote danszaal komen binnenrijden met een handwagen, bespannen met twee groote Sydneyers vóór elkaar. Tot hunne verontschuldiging wordt aangevoerd, dat zij dien middag - met dames van minderen rang, liefst zoo zwart als mijn laars - overvloedig gedineerd en stout gedronken hadden. Echter spreekt het van zelf, dat dergelijke vrijpostigheden hier evenmin lakko zijn als ergens elders, en de achtergebleven leden der Harmonie alles behalve lekker waren, toen zij door twee geïntroduceerden op die wijze in hunne rustige rust gestoord werden, “Wat willen die jakkepoezen? Wat vermeten zich die gladakkers?” vroeg men om strijd. De oudere heeren, ofschoon anders branie genoeg, vonden het beneden hunne waardigheid, getuigen te zijn van de vechtperkara's, die uit het binnendringen der ongenoodigden overmijdelijk moesten voortvloeijen. Zij stonden op en verlieten de zaal; en daar de wagens, die hunne vrouwen en dochters weggebragt hadden, voor het meerendeel nog niet teruggekomen waren, wandelden velen hunner, soeda zeggend, op hunne kakkie's naar huis. De jongeren, ook niet takkoet, al waren ze tjapee van het dansen, staken de hoofden bij elkaar, piekerden eene wijl over hetgeen hun te doen stond, en besloten weldra als één man, de indringers met hunne Sydneyers en hun handwagen zonder veel tjerita's uit de zaal te werken. Dat geschiedde, maar met aanmerkelijke soeza. Want toen de sobats bespeurden, dat men hen met geweld verwijderen wilde, sprongen zij uit hunnen wagen, verschansten zich achter een tafef bij den muur, strekten zich uit op de bank onder den spiegel, riepen om apie, bestelden eene verwarde hoeveelheid minoman, en gaven duidelijk genoeg te verstaan, dat zij van hunne regten als geïntroduceerden een onbeperkt gebruik wenschten te maken.
| |
| |
Weldra echter bedierven zij hun spel, door naar het hoofd van een lid der pierewiet-club, die als pinterder dan de meesten door de anderen afgevaardigd was, om aan die van Buitenzorg een ultimatum te stellen, - de pierewiet-club ontleent haren naam hieraan, dat hare leden zeer manies en in het geheel geene pierewaijers zijn - een champagneflesch te slingeren. Ongelukkig miste het werptuig niet geheel en al zijn doel; de afgezant bekwam eene wond aan het voorhoofd, en er stroomde bloed. Doch nu was dan ook het geduld der getergden ten einde.
Met achterlating van één hunner, die op het zien der toegebragte wond het in den buik gekregen had, stormden al de leden der club, en wie zich verder in de zaal mogten bevinden, op het onhebbelijk tweetal los, en maakten aanstalten om hun het vierkante gat der Harmonie te wijzen: zoo betoel, dat zij van geluk zouden mogen spreken, als zij niet ten laatste in Ryswijks kalie te land en tot bezinning kwamen.
Dat begrepen de sobats, hoe ook door de minoman beneveld; en zich met één ruk aan den greep der verontwaardigde leden ontscheurend, kozen zij eieren voor hun geld en het hazenpad, en gingen er van door. “Soedah” zeiden de anderen, nadat zij de vlugtenden tot aan de uiterste grenzen der zaal hadden nagezet.
En met een zucht van zelfvoldoening, gelijk men slaakt in uren van bevrijding uit lastig of luidruchtig gezelschap, voegden zij uit éénen mond er bij: “Abies perkara!” Doch dat gedoogde noch de toegebragte wond, noch het aangerand gezag van kommissarissen. In eene bestuursvergadering, den volgenden dag gehouden, werd met eenparige stemmen besloten, een afschrikkend voorbeeld te stellen. Wilde het hoofd van de politie de zaak in de doos doen en de rustverstoorders den dans naar den pot laten ontspringen, - dat ging de directie niet aan. Doch opdat voortaan geene geïntroduceerden wanen zouden. de Harmonie straffeloos voor een paardenstal of de rust en veiligheid harer leden voor speelgoed te mogen aanzien, zou op eene in het oog vallende plaats binnen de muren der societeit met groote letters worden aangeplakt, dat de heeren Jakkepoes X en Gladakker Y., Buitenzorgsche geurmakers van beroep, als straf voor een wangedrag, voor hetwelk men in het boek der verontschuldigingen van god Minoman, hoe ook gekorrekt en gepriksaad, vruchteloos naar een grond van ampon zoeken zou, gedurende een geheel jaar, noch te voet, noch te paard noch in een met Sydneyers bespannen handwagen, den drempel van het heiligdom der eendragt zouden mogen overschrijden. Aan dat besluit is uitvoering gegeven en daardoor op het abies der perkara het zegel van den ernst gedrukt.
Wat dunkt u, purist, van dat stel oosterlingen zaamgedrongen binnen het eng bestek van één Bataviasche anekdote? Natuurlijk onderstelt gij, dat mijne fantasie, misbruik makend van haar privilegie, de indianismen van regts en links met de haren er bij gesleept, het verhaal met veel meer tjabee dan noodig was gekruid, en in het belang der satire de bijzonderheden met opzet derwijze ingepikt heeft, dat de Nederlandsch-Indische wereld schijnen moet, tot zelfs in de eigenaardigheden van haar idioom naar onafhankelijkheid van het moederland te streven. Kassian ja, zoo zijn de Hollanders! Wat mij betreft, ik weet geen beter middel om u van uw geloof omtrent mijn eerste anekdote te genezen, dan u eene tweede te verhalen.
Onder de Indische misbruiken van tempo doeloe, welke zelfs in onze dagen hier en daar nog voortwoekeren, behoort ook, dat door den invloed der raadsels van Indië en andere hooge autoriteiten, welke in de onmiddellijke nabijheid der Buitenzorgsche centraalzon hun niet altijd voldoend gemotiveerd bestaan voortwentelen, tot hoofden van gewesten of afdeelingen somtijds mannen benoemd werden, wier voornaamste regtstitel om daarvoor in aanmerking te komen wortelt in de omstandigheid, dat hunne ouders weleer met die siderische satellieten bevriend geweest, of zij zelven daaraan vermaagschapt zijn. Gelijk
| |
| |
van zelf spreekt, zijn de kontroleurs bij de landelijke inkomsten en kultures, die men de aangewezen personen noemen kan om achtereenvolgens aan het hoofd van afdeelingen en daarna van geheele residentiën geplaatst te worden, alles behalve lekker over dergelijke benoemingen, die eene bespotting hunner speciale opleiding en eene streep door de rekening hunner toekomst zijn. Verleden jaar omstreeks dezen tijd liep de beker, ditmaal met eene bijzondere soort van minoman gevuld, over; een groot aantal kontroleurs, waaronder pintere, bepiekerden wat hun te doen stond, hielden tjerita's over het geval, korrespondeerden er over met hunne sobats, en werden, na veel gekorrek en geprikza, geraden, onafhankelijk van elkander, maar ongeveer in dezelfde bewoordingen, een soerat naar den Toewan Bezaar te rigten, waarin zij verklaren zouden, tjapee te zijn van de vele benoemingen buiten hun kader, en hunne regten op bevordering gehandhaafd te willen zien. Nu zijn de kontroleurs over het algemeen een zeer geacht korps ambténaren. Wel leven sommigen hunner, als zij nog niet lang in de binnenlanden gevestigd zijn, met Inlandsche huishoudsters, liefst zoo zwart als mijn laars, maar dat bewijst nog niet, dat zij altegader in gladakkers en jakkepoezen gesplitst moeten worden. Geurmakers worden in hunnen kring bijna niet aangetroffen, gelegenheid om hunnen tijd te verhannessen bieden de binnenlanden, waar niets zeldzamer is dan een fuif, hun zoo goed als in het geheel niet aan, een bank om uit te rusten is menig maal het eenig gezellig meubelstuk in hunne woning, met wagens kunnen zij zoo min in de koffietuinen als in de rietvelden of de sawah's teregt, en behalve als zij zich te paard zetten om hunne inspektien waar te nemen, verrigten zij al hun werk op hunne kakkie's. Een manies slag van staatsdienaren, kan men zeggen; en, dit mag men er bij voegen, omdat gematigdheid en geduld hunnen leeftijd tot sieraad strekken, in den regel eer takkoet dan branie. Doch daden als die, welke zij zich verstoutten te plegen, toen zij in Mei van het vorig jaar hun beklag bij den Gouverneur Generaal indienden, zijn bij de Regering hier te lande niet lakko. Trouwens, zij zouden dat nergens zijn; want geene regering wordt gaarne maloe gemaakt, of ziet met welgevallen in den kring van hare ambtenaren zich kongsie's vormen. Het einde der geschiedenis is geweest, dat de kontroleurs, die gedacht hadden, het gouvernement een koopje te geven, zelven in den vorm van contra-soerat een zeer gevoelig koopje hebben gesnapt. Voor de bijzonderheden dier geheele perkara moet ik u naar de couranten verwijzen, waar gij het vóór en tegen in menig artikel uiteengezet zult vínden. Er is beweerd, dat sommige rekwestranten, tot het uiterste gebragt door de gestrengheid van het gouvernement, voornemens waren er van door te gaan en den sansprendre, dien de Regering hun gaf, met een welsprekend soeda te beantwoorden. Anderen houden het er voor, dat de zaak die soeza niet waard zou zijn.
Nog anderen, dat de opstandelingen niet weder in genade aangenomen zullen worden, zoo zij niet uitdrukkelijk ampon vragen. Kassian ja! Hoe dat zij, voorloopig is de zaak aan een kant; de namen der kontroleurs, voor zoo ver deze nakal geweest zijn, staan aangeplakt, en daarmede schijnt het sakramentele abies perkara ook te hunnen aanzien ingeleid te zijn. - Waart gij gewoon naar rede te luisteren, ik achtte door mijne anekdote het pleit gewonnen en wierp reeds nu, met een zegevierend: Lekker ja? u mijne groeten en mijne oosterlingen in den schoot. - Doch taalgeleerden zijn van oudsher een ongezeggelijk slag van lieden, en uw sceptisch hoofdschudden is bewijs genoeg, dat ook gij een dier personen zijt, welke de dingen dan alleen goed noemen, als zij uit drie bestaan.
Zoo laat mij, daar het geschreven schijnt te staan, dat ik heden mijn geheelen zak met Indische nieuwtjes ledigen moet, u in vertrouwen mogen mededeelen, dat de Nederlandsch-Indische Spoorweg-maatschappij, gelijk ons hier te lande uit de eerste hand bekend is, het betoel in den buik heeft. - Kassian ja! Hoe levendig nog onder ons hunne heugenis zij, - en geen wonder, want het is of wij ze gisteren vierden, - ze zijn voorbij, onherroepelijk
| |
| |
voorbij, de schoone dagen van Aranjuez, toen met een geur, waarbij die van alle andere uit voor- en natijd in het niet verzinkf, in den gevel van het stationsgebouw te Semarang die marmeren plaat gemetseld werd, met wier inscriptie de toenmalige Gouverneur-Generaal zoo lekker was. Hoe breed golfden zij op dat feestgetij, de stroomen van den minoman! Hoe welsprekend en veelbelovend weerklonken de tjerita's, waarmede het Comité de gezondheid van den Toewan Bezaar instelde, en deze op het eeuwig leven der Indische spoorwegen dronk! En wie zou van een Landvoogd, die voor pinter doorging, die voor al het goede en al het schoone, - het schoon der Bantamsche vrouwen en meisjes, liefst zoo zwart als mijn laars, niet uitgezonderd, - een geopend oog had, iets anders verwacht hebben? - Nogtans is alles verkeerd uitgekomen; en hoe grondig de zaak bij den aanvang bepiekerd, hoe deugdelijk zij ingepikt scheen, geen handelsartikel is op dit oogenblik hier te lande minder lakko dan de aandeelen der N.I. Spoorwegmaatschappij. Gisteren lekker, heden maloe, - zoo wentelt helaas vrouw Fortuna, beurtelings manies en nakal, haar wispelturig rad! En het ergste is nog niet, dat wij, die ofschoon wij tegenwoordig nauwelijks geld genoeg verdienen om in een wagen te rijden, ons in een kort verschiet met spoorwegen gevleid hadden, vermoedelijk eerlang een beroep op onze kakkie's zullen moeten doen. - Natuurlijk zal dat soeza zijn; het zal ons tjapee maken: en minder dan ooit zal in die donkere dagen spraak kunnen zijn van feestelijk geurmaken of rustig han-nessen. - Doch wat nood? Wij zijn brani, en zoo lang wij eene bank hebben om ons hoofd op neder te leggen en een sobat om mede over tempo doeloe te praten, staat takkoet niet in ons woordenboek, Ook dit is het ergste niet, dat de Raad van beheer verleden jaar aan de ministers en aan de Kamers zulk een deerlijk koopje gegeven heeft. Integendeel; hoewel het ons om den wil dier heeren spijt, dat zij na zooveel gekorrek en geprikza toch ten slotte beetgenomen zijn door hunne eigen sobats, - wij zouden onze natuur verloochenen, zoo wij niet erkenden, dat ongeval nog al vermakelijk te vinden. Maar erg is het, zeer erg. dat op die wijze ons krediet er van door, en Indië betoel naar den pot gaat. Kassian ja! Meer en meer verbreidt zich onder ons de overtuiging, dat een groot gedeelte van het menschdom uit gladakkers en jakkepoezen bestaat; en hoe geneigd de hier gevestigde Europeaan ook zij, soeda te zeggen en met een zorgeloos: Abies perkara! de volgende week over iets anders te praten, hij gevoelt toch ook, dat er perkara's zijn, wier abies met zelfmoord gelijk zou staan.
Zoo ziet gij, mijnheer de wijsneus, dat men met een zeer beknopt vocabulair over zeer verschillende Indische zaken praten kan, ernstige en vrolijke, en daarbij aan den rijkdom uwer Europeesche talen allerminst behoefte gevoelt. Onder elkander, naar gij bemerkt, zouden wij desnoods met het optatieve soeda kunnen volstaan; en wat onze betrekkingen met de Inlandsche bevolking aangaat, mij zou het verwonderen, zoo al onze punten van aanraking met haar, niet gevoeglijk op dezeifde wijze in het imperatieve kassie konden zaamgevat worden. Doch er worden in uw tijdschrift reeds zoo veel pseudo-diepzinnigheden voorgedragen, dat ik het publiek met de mijne niet lastig wil vallen. En daar ik geene roeping gevoel, artikelen voor uwen Taalvriend te leveren, sluit ik deze in allerijl. Abies perkara!’
Ten slotte moet nog iets gezegd worden over de herkomst der inlandsche woorden, bij de Europeanen in Indië gebruikelijk, die veel veel talrijker zijn, dan de lezer uit deze inderdaad eer puristische dan overladen staaltjes zou opmaken. Het systematisch onderzoek zal hier pas mogelijk worden als wij de invloedssferen eerst scherp en duidelijk hebben leeren onderscheiden: ten eerste naar het taalgebied, en ten tweede, naar industrieele en sociale groepeering.
| |
| |
Als taalgebieden komen behalve het Maleisch vooral in aanmerking: het Javaansch, Soendaneesch en Madoereesch. Wie op Java in de binnenlanden woont, komt met Maleisch zelden in aanraking, tenzij middellijk door de Europeanen, waarmee hij in de soos te borrelen of te gokken zit. Op hun ‘land’ komen ze slechts in contact met Javanen, Soendaneezen of Madoereezen, onder wie alleen een enkele uitzondering het Maleisch machtig is. Bij deze Europeanen - en dit zijn er een machtige groep van - wordt de conversatietaal doorspekt niet alleen met zuiver Javaansche, Soendaneesche of Madoereesche termen, maar bovendien met verjavaanschte, versoendaneeschte of vermadoereeschte Nederlandsche woorden en uitdrukkingen, vooral uit het bedrijf afkomstig. Want aangezien die namen en zegswijzen honderdmaal vaker voorkomen in zijn gesprek met de talrijke inlandsche onderhoorigen, dan met de weinige Europeesche ingenieurs en opzichters; begint hij zich op den duur van zelf naar de inlandsche uitspraak te richten; want een planter is geen schoolmeester; en zijn doel is onmiddellijk en met zoo weinig mogelijk woorden, zoo goed mogelijk te worden verstaan. En hiermede komen wij dus vanzelf aan de tweede indeeling naar industrieele en sociale groepeering. Elke groep van geinteresseerden, iedere tak van nijverheid en elke cultuur heeft toch natuurlijk weer haar eigen vaktaal. Tabaksplanters, Suikerplanters, Thee-, Koffie- en Kinaplanters; de Goud-, tin- en ijzermijnen, de groote Petroleum-ondernemingen, de Regeeringsbeambten, de Bankbedienden, het Spoor- en Trampersoneel, de Havenbeambten en Arbeiders, en last not least de Onderwijzers; zij allen hebben hun eigen vreemde woorden import.
| |
III. Het Nederlandsch en de talen der inboorlingen.
Eindelijk is het nog leerzaam eens na te gaan, welken invloed het Nederlandsch op de inlandsche talen heeft uitgeoefend. Deze vraag in haar volle breedte en diepte te beantwoorden, gaat mijne competentie verre te boven, trouwens de voorstudies daartoe ontbreken nog bijna geheel en al. Ik zal me er dus grootendeels toe moeten bepalen eenige lijsten te geven van de woorden, door de inlandsche talen aan het Nederlandsch ontleend.
Ik begin daartoe met het Maleisch-Portugeesch van Batavia en het dorp Toegoe bij Priok, en benuttig daarbij het materiaal van Schuchardt in het op blz. 208 geciteerde werk. Dit materiaal is, voorzoover het Batavia betreft, afkomstig uit het einde der 18de, maar voor Toegoe uit de tweede helft der 19de eeuw. Thans is echter dit heele taaltje, dat niet alleen voor Zuid-Afrika, maar ook voor de Oost-Indische taalgeschiedenis der verloopen eeuwen van groot belang is geweest - men sla er b.v. het boven aangehaalde boekje van S. Kalff slechts op na, om van Dozy's Oosterlingen en Veth's Oost en West maar te zwijgen - geheel en al verdwenen. Circa 1900 stierf de laatste goeroe, die nog Portugeesch kon lezen.
| |
| |
| |
1o. Nederlandsche woorden in het Maleisch-Portugeesch.
akordèr: accordeeren (Ptg. acordar-se) |
beschuit: beschuit |
bier: bier |
bijënteer: visiteeren: dial: visenteeren |
blauw: blauw |
bolsakh: bultzak |
boom: boom |
boontjes: boontjes |
bo(r)strok: borstrok |
brillo; briloe: bril |
brot: brood |
buytewagt: buitenwacht |
cantoor: kantoor |
capoen: kapoen |
coffie: koffie |
convoor: komfoor |
copieer: copieeren |
daak: dag |
diekton: ducaton |
djondjivrouw: jongejuffrouw |
dooit: duit |
dozint: dozijn |
emmer: emmer |
faay koertoe: iemand te kort doen |
flessoe: flesch |
foelie: folie |
gaoe: gauw |
gesper: gesp |
ginees: guinees |
glaas: glas |
gobernemèn: gouvernement |
griffie: griffel |
historiaal: vertelling |
ispring: (springen) besproeien |
kaan: kan |
kakkarlac: kakkerlak |
kakoes: kakhuis |
kalkom: kalkoen |
kamsool: kamisool |
kand(e)laar: kandelaar |
karapoes: karpoets |
kelder: kelder |
kle(e)ntje: konijntje |
klitji: knikker |
knoop: knoop |
koesier: koetsier |
kokkie: kok |
koompenjoe: compagnie |
koos: kous |
laap: lap, oorvijg |
leervis: leervisch |
lees: lezen |
ley: lei |
lesnaar: lessenaar |
loi: luiaard |
looidadi: luiheid (Ptg. uitgang: -dade) |
magri: mager |
meester: onderwijzer, genees-meester, enz. |
messel: metselen |
mëtëdie glaas: half uur (zeemanswoord) |
morgen: morgen (matin) |
noot: muskaatnoot |
oester: oester |
officien: officiant |
pagerman: baggerman |
pen: pin, naald |
penna: pen |
pentji: pintje |
permissie: permissie (Ptg. permissão) |
polpoemoes: pompelmoes |
polsoe: pols |
porsi: porti (Ptg. porçâa) |
potlood: potlood |
raamglas: glas |
radies: radijs |
rokkie: rok |
ron: rond |
salé: salie |
sampang: snaphaan |
scotje: schuitje |
slooysoe: sluis |
smit: smid |
snip(pies): snip |
soepsantoe: soep (uit: soep, Santé!) |
sòldèr: soldeeren |
solder: zolder |
spansmat: rijksdaalder |
spiering: spiering |
spiglo, spiegeloe: spiegel(Ptg. espelho) |
sponnja: spons |
taflak: tafellaken |
trongkoe: tronk, gevangenis |
vat: vat |
vierkant: vierkant |
Men ziet het hier nog duidelijker dan op Ceylon: onze vaderen gebruikten en ook wij gebruiken de inlanders als huisbedienden; alle woorden die in het huishouden te pas komen, moeten zij wel van ons overnemen, maar voor het overige niets, absoluut niets. Teekenend is nog het aanhoudend terugkeeren van het woordje ‘gauw’. In Schuchardts Toegoesche tekst, ca 12 blz. druk, komt dit ‘gaoe’ minstens zeven keer voor. Het Westersch ongeduld der meesters en meesteressen, nog niet gewend aan Oostersche langzaamheid, spreekt hier een duidelijke taal. Commandeeren en ‘gauw gauw’ zeggen, ziedaar het weinig verheffend tafereel, dat deze woordenlijst ons ophangt van den beschavenden invloed der Compagnie, op de inlanders die haar te Batavia
| |
| |
het naaste stonden. En is het thans reeds overal anders? Prick van Wely weet de meest voorkomende Hollandsche woorden in het Bataviaasch Maleisch niet beter bijeen te zetten dan in het volgende stukje:
| |
2o. Nederlandsche woorden in het Bataviaasch Maleisch.
Aan boord te Amsterdam of Rotterdam begint het al tegenover de spada's, die ook djongos (van ‘jongens’) genoemd worden en voor wie woorden als: dek, hofmeester, hut, kamar (kamer) striman (stuurman) enz, volstrekt geen vreemdelingen zijn. In de hut zelf bedient men zich tegenover de inlandsche gedienstige geesten van seperai (sprei), ples (flesch), gerendel (grendel) andoek (handdoek), kopor (koffer), bolsak (bultzak), enz. Aan wal te Batavia heeft men te maken met: opsinder (opziender), lôs (loods), telepon (telephoon) en het onvermijdelijke: presènan (present, fooi).
In huis spreekt men van: kakoes (kakhuis), gòt (goot), hek, setal (stal) en men heeft er als meubelen een boepet (buffet) een bangkoe (bank), een kenap (knaap) met de noodige setolps (stolp), lampoe's (lamp), ember's (emmer), waarin het gelas (glas), de kan ès (ijs-kan) en de karap's (karaf) gewasschen worden, terwijl voor de schoolgaande jeugd de gerip (griffel) en het pottelot (potlood) klaar gelegd moeten worden. Wil men uit, men richt zich tot den koesir (koetsier) na orders gegeven te hebben aan de kokkie en der zelver kenek (knecht = helpster). Van uit háár gebied komt de soep in één tampat sop, gegeten wordt ze met een sendok sop, die naast de garpoe of porok (vork) ligt op het tapelak (tafellaken). Bij het kleeden roept men om zijn: kamisool, dasi (das), pelanel (flanel), djas (jas), keraag (kraag, boord), manset, kaôs (kous) of korset, rok en setûvel (stevel = laarsjes). Wie lekker ruiken wil, vraagt de flesch met klonjo (eau de Cologne). Tegenover de naaister spreekt men van een poppie (rotan), de costuumpop, van pasemen (passement), van laken dat soms belaoe (blauw) moet zijn, setik (stikken), trens en sòm (zoom). De groenteverkoopers komen aanzetten met andewi (andijvie) biet, boontjes, kool, peterselli, radijs, selada (salade) seladeri of slederi (selderij), bortol (wortel), of andere stoop (van stoof) enz. Verder koopen we om te eten: tjokelât (chocolade), setroop (stroop), perkedel (frikkadel), karmenâtji (carbonnade), enz. en om te drinken: bier, limonada, permoet (vermouth) en berendi (brandy) of wiskie. Op de passer kunt ge per stuk of per losin (dozijn) kontan (à contant) alles koopen, van af een blik beskwit tot een sekroep (schroef) of een peer erlodji (horlogeveer) toe, obat pil en pelester (pleister) niet uitgezonderd, mits ge maar doewit (duitgeld) hebt, hetzij in sen (cent) of kwat (kwartgulden) voor de ongkos (onkosten). Laat u echter geen pergol, d.i. verguld, voor echte waar in de handen stoppen, want de koopman is hier even sekaker (schacher=inhalig) als overal.
Zooals men ziet, komen onze woorden er nog gehavender af dan de Maleische, die wij overnemen, maar strika voor strijken, reken voor rekenen, prop voor prop = kurk (s)konkol voor konkelen, permisi voor permissie = excuseer, of lât voor ‘laat’ zijn nog zeer toonbare gevallen. Bij de benamingen voor ambten, bedieningen. posten en de gebouwen, die daarmee in verband staan, zal men er echter hieronder ook aantreffen, die voor den pas uit-gekomene niet zoo gemakkelijk te herkennen zijn. De advokaat wordt apokat, de agent agèn, de ambtenaar amtenar, de resident residèn, de assistent-resident assisten (residen), de controleur konterlier of kontolioer, konterler of konterloer, de dokter doktor, de ingenieur insenior, de inspecteur spektor, de notaris notaris, de schout sekaoet, de post pos, de politie-oppasser oppas polisi, verder de school sekola, de gevangenis... boei, de boom boem = douane en de gage of het salaris gadjie, die men kan halen op het kantor oewang (geldkantoor = 's Lands kas), waar de een of andere Chineesche kasier er ook wel eens mee vandoor gaat. - In de kazerne is verder obroes een heel ontaard
| |
| |
‘overste,’ terwijl men er bovendien vlotweg spreekt van adjudan en onderadjudan, poerier = fourier, djindral = general, litnan = luitenant, major, sappir = sapeur, kamerwak en skilwak, kornel, kapten, polisie, kresrad = krijgsraad, opsier officier, kopral aplos = korporaal van aflossing, sersan major en tamboer. Heel nauwkeurig maakt de inlandsche soldaat verschil tusschen strip = streep voor het chevron als distinctief en sepron voor het chevron van langdurigen dienst. Hij vraagt perlop = verlof en durft te reklamir, als hij niet krijgt wat hem kompetir of competeert, of als hem iets mangkir. Van een slokki houdt hij minder dan zijn Europeesche krijgsmakkers, door Daendels ‘mennekes’ gedoopt, en hij verdwaalt dies zelden in klas doewa of te wel de klassianen-afdeeling. Na een ruim gebruik van smir = smeer en lap gemoek = vetlap, ziet ge hem netjes aantree voor de speksi, want hij weet dat slordigheid geboet moet worden in de kamar strapan of strafkamer.
Deze opnoeming is nu weliswaar verre van volledig, maar de meest voorkomende zijn het in elk geval zeker. De conclusie is ons dus niet gunstig.
Hoe dit allemaal zoo gekomen is? De geschiedenis draagt hare vruchten.
't Compagnie-systeem was: onderdrukking, uitbuiting. De zielehouding van den Hollander tegenover den Javaan was verregaande minachting, waartegenover de innerlijk zeer trotsche inboorling den correspondeerenden haat plaatste - en haten kan een Oosterling veel dieper en duurzamer dan een Europeaan. Tegenover het bruut geweld van den overheerscher stelde de onderworpene verder sluwe geslepenheid en veinzerij, waarin hij meester is. Dat was natuurlijk niet bevorderlijk voor de onderlinge waardeering. De wederzijdsche belangstelling beperkte zich tot de ééne vraag: wie zal hier slaaf zijn en wie heer? En toen die vraag ten gunste van den Hollander was opgelost, bleef de sociale verhouding eeuwenlang in dien simpelen vorm gekristalliseerd.
Ondertusschen dreigde het Javaansche volk - van aanleg hoog begaafd - maar in de laatste eeuwen van zijn onafhankelijkheid al uitgemergeld door eigen verdierlijkte vorsten, al z'n energie en ondernemingsdurf te gaan verliezen, de Javaan sloot zich, verborg zich, hield zich in zijn machteloosheid koest, ja verlaagde zich tot slaafsche vleierij, om ten minste bij de gunst der Westersche overheerschers nog 't veege lijf te kunnen bergen. Met het verlies van al zijn idealen en hoogere inlandsche cultuur, kocht hij het recht om juist zooveel nog te mogen houden, dat hij ‘leven’ kon in een laag materialisme.
Maar ook de Westerling die in Indië komt om geld te maken, verliest door de verslappende zwoele hitte, weldra zijn geestelijke pit en hoogere verlangens, en zakt van lieverlee met heel zijn ziel in de materie den inlander achterna. Maar juist dat besef vernedert hem. En nu tracht hij zich toch nog een glimp van meerderheid te geven door bluf en wilde durf; om zoo den vernietigden adel van zijn leven als het ware er boven op te houden, door aan den zwakkeren Javaan zijn willekeur en heerschersovermoed in al haar grilligheid te doen gevoelen. - Beide rassen toonden zich dus aan elkaar van hun ongunstigste, ja hatelijkste kanten. De uitwisseling van veredelende cultuurgoederen was ten
| |
| |
eenenmale uitgesloten, en ze leerden van mekaar alleen die woorden die ze noodig hadden, om elkander in het huishouden te verstaan, en in het geniep van hun zielen te bedriegen en te bespotten.
| |
3o. Het karakter van de Javaansch-Maleische taal.
Tot nu toe hebben wij, behalve de woorden uit het Bataviaasch Maleisch, met opzet nog niets over deze ongelukkige uiteengereten taal gezegd; wat hier eindelijk moge worden ingehaald. We moeten dan in het Maleisch minstens drie variëteiten onderscheiden: 1o. Het Sumatraansch Maleisch van Menang-kabau en Riouw, 2o. het Celebes- en Ambon-Maleisch, 3o. het Javaansch-Maleisch. Het verschil is toch aanmerkelijk. Van deze drie is de eerste variëteit verreweg de gezondste en zuiverste, echt uit een Indonesische volksmentaliteit ontwikkeld en voor een Europeaan ook niet zoo gemakkelijk goed te leeren, maar ze heeft dan ook nog een bloeiende literatuur met geheel eigen karakter. Het Celebes- en Ambon-Maleisch heeft zich daarentegen in klanken en constructie reeds veel meer naar het Nederlandsch model gericht, maar is met dat al een degelijke handelstaal, nog met een zeker fatsoen, bondigheid en duidelijkheid. Maar het Javaansche Maleisch, d.w.z. het gesproken Maleisch der havens en kustlanden en de taal der officieele regeeringsstukken, is 't meest barokke, oppervlakkige, en geschminkte kermistaaltje dat men zich bij mogelijkheid denken kan. Hier hebben Chinees, Javaan, Soendanees, Madoerees, Engelschman, Portugees en Nederlander nu waarlijk al hun nationale onhebbelijkheden, hun materialistische onfatsoenlijkheden en karakter-onbeholpenheden in saamgedragen. Men kan er niets duidelijk in zeggen dan huishoudelijke dingen, en bestuursmaatregelen; maar daar klinkt allemaal een onhebbelijke, schreeuwerige, brutale, ontevreden Indische toon uit op; daar ligt overal een vuile, vieze, vulgaire Indische kleur overheen, dat ieder die goed-Maleisch kent en zichzelf respecteert, zich onwillekeurig telkens de lippen en de ooren afveegt, als hij met dit verfoeibaar taaltje in aanraking komt.
Hier ten slotte kan zelfs de meest bevooroordeelde leeren, hoe verderfelijk de consequente doorvoering van het princiep is, dat de laatste 50 jaren bijna al de Europeesche taalgeleerden heeft beheerscht: als zou alle taalwetenschap slechts een simpel constateeren mogen zijn, en zich verder tot een historisch classificeeren en bijeenschikken hebben te bepalen; als zouden wij in de talenwereld niets met oorzaken en gevolgen, noch met norma's of idealen te maken hebben; alsof de taal een steenen algebra was zonder hart, en wij niets waren dan steenen torens, die uit hun galmgaten precies op tijd elkander hun metalen cijfers tegenbeierden; alsof er geen menschelijk fatsoen, en geen smaak en geen fijnheid en rijkdom des geestes en geen literatuur of taalkunst was; alsof er ook in de taal geen ΨUpsilon;XH NIKH was ingeschapen; geen ziel die zegeviert. Want dit is, naar mijn vaste overtuiging een der euvelste wandaden van onze
| |
| |
Oost-Indische Compagnie, een der droevigste aanklachten tegen haar handelsmoraal, een der treurigste vlekken op de geschiedenis van het Nederlandsche volk; dat wij die taal daar zóó hebben laten opgroeien, ja ze als regeeringstaal hebben verheven tot een schande voor onzen nationalen naam; en tot een eeuwige bron van opwalmend vergif, telkens als goede bedoelingen de atmosfeer tusschen ons en den Indonesiër willen zuiveren. En als Nederland dan ook iets in Indië wil goed maken, dan moet het eerste scherpgestelde doel zijn: dat ongeluks-taaltje te laten uitsterven; en veel liever Arabisch of Engelsch, Pidgin-Engelsch of Hindi, Singhaleesch of Tamil, in te voeren, als het zuiver Maleisch of het rijke Javaansch, Madoereesch of Soendaneesch niet meer te redden zijn. Maar dat zijn zij natuurlijk wel, als de verstandhouding tusschen Nederlander en Inlander maar beter wordt. Maar slecht was die tot voor 30 jaren bijna overal in Indië, toen de ‘ethische’ richting zich voor het eerst met aandrang deed gevoelen.
Men begon de Javaansche literatuur en oude kunst te bestudeeren. De Boro-boedoer, volgens den bereisden Dahlmann, thans professor in Tokio - het schoonste monument van heel Azië - dat langen tijd tot ongeëvenaard schiet-doel gediend had voor de Magelangsche artillerie (het beeldstormen schijnt den Hollander nu eenmaal periodiek in het bloed te zitten) werd nu bezocht, beschreven en gerestaureerd! En het nieuwe geslacht Westerlingen begon nu toch langzaam, langzaam aan, iets te bevroeden van den rijkdom, die in de ziel van het Javaansche volk ook tijdens de overheersching hunner vaderen verholen had gelegen. Vriendschapsbanden van hooger gehalte dan de louter sexueele, werden hier en daar aangeknoopt met de élite van de inlandsche geslachten. Er ging een gloor van hoop, een schemering van vertrouwen voor de inlanders open. En Kartini is het gezegende eerste bloemekind van dien dageraad geweest, maar gelijk bloemen het immer doen, te spoedig verwelkt en tot stof vergaan, niet echter zonder in honderden inlandsche jonge hoofden, zoowel mannen als vrouwen een kiem te hebben nagelaten van het mogelijkheids-besef eener nieuw-Javaansche emancipatie; eener echt-Indonesische wedergeboorte, tot wat Java - óók onder Indogermaanschen invloed van Voor-Indië uit - eenmaal geweest was, en misschien hooger dan dat. De wederzijdsche waardeering kon hierdoor niet anders dan groeien. De Christelijke zending zoowel als de Katholieke missie lieten de Christus-figuur het eerst opdoemen voor de rustige verbeelding van den o zoo fijn menschen wegenden Javaanschen geest. De gewezen zieken der Djokjokartasche ziekenhuizen evenals de leerlingen der kweekschool van Moentilan gingen hier voor. En vele Javaansche harten voelen reeds, wat wij Westerlingen in onzen Jesus hebben gevonden. Moge de Protestantsche zending mislukt heeten - wat ik niet zoo maar geloof - de Katholieke missie groeit en bloeit. Ontdekking op ontdek- | |
| |
king
volgde over de geestesdiepte, de verstands- en hartegaven, ja de rijpe cultuur van de Javaansche ziel. Dit had zijn weerslag op de politiek, op het onderwijs. Het stelsel Van Deventer volgde op het stelsel Van den Bosch. Meer ontwikkelingsgelegenheden werden er geboden, meer vrijheid gegund, en uitzicht op hooger idealen. Het Javaansche volk is aan het ontwaken thans. Door dat onderwijs kwamen nu vele Europeanen in nauwer contact met de Javanen; en zoo werd de wederzijdsche uitwisseling van cultuurgoederen overvloediger, want iedere Nederlandsche onderwijzer of leeraar die tegenover Javanen in de klas staat, voelt dagelijks, dat zijn onderwijs in zijn leerlingen vruchten zal dragen naar die mate waarin hij elken dag zelf vorderingen zal maken in de kennis der Javaansche ziel en beschaving. Zoo begrijpt men, en waardeert men elkaar ten slotte heel intiem, want ieder voelt, dat beide partijen aan elkander iets te geven, en iets te vergeven hebben.
Maar de bewustwording van den Javaan brengt ook verwijdering, en weer van twee kanten tegelijk. Eenerzijds is bij het ontwaken der Javaansche ziel, ook de Javaansche Islâm ontwaakt; en is voor vele inboorlingen het verschil tusschen de Islâm en hun nationaliteit niets dan een subtiele overdrijving. De hadji's weten het - trots de heele geschiedenis van het Javaansche verval, dat de Islâm meer dan Holland op zijn geweten heeft - aan de hunnen te doen gelooven, dat de Javaansche beschaving en de Islâm één zijn. Islâm beteekent toch niet zoozeer mahomedaansch als inlandsch tegenover buitenlander. De Sarikat Islam, waarvan alleen inlanders lid kunnen zijn, en die dus b.v. ook Chineezen en Arabieren uitsluit, heeft dit half nationaliteitsgevoel nog scherper toegespitst en wij weten uit de Indische bladen, hoe geprikkeld thans een deel der Javaansche bevolking tegenover ons staat. Van den anderen kant heeft de bewustwording van den Javaan bij vele Nederlanders een heftige reactie verwekt, die tot hartstocht van rassenhaat dreigt over te slaan. Men was nu eenmaal graag man van beteekenis en de gevreesde heerscher. Het zat nu eenmaal zacht in de kussens van menschenwangen.
En bovendien is de opheffing van Java geleid in liberalen geest. Alles is vrijheid. En zoo hebben die emancipatie-dragers als Suryaningrat - ik heb het uit zijn eigen mond - van hun Hollandsche opvoeders zelf het atheïsme, het materialisme, het socialisme, het communisme, de revolutie-idee van vrijheid, gelijkheid en broederschap geleerd; en zij vragen zich dus met eenige verwondering af, waarom zij zich tegenover Nederland niet op diezelfde mooie beginselen mogen beroepen als alle Europeesche revolutiemakers. En zoo is er gevaar, dat uit dat inniger contact ten slotte een scherper rassenhaat wordt geboren. Wat hiervan echter zij, reeds nu ontvangt de Javaan van ons in de laatste jaren: een dagelijks grooter wordende dosis van natuurwetenschap, die in de overdadige verbeeldingshoofden der Javanen, precisie en
| |
| |
nuchterheid aankweekt, en hun de wet bijbrengt van de aan de oorzaken geproportioneerde gevolgen, hen geneest van bijgeloof en dwaas-animistische angsten, allerlei verstandige hygiënische maatregelen doet invoeren. Verder wordt aan den Javaan de koele berekenende kracht van onzen wil, en het resultaat van staag doorzettingsvermogen veel intiemer dan vroeger geopenbaard, en in Christelijke milieus leeren zij van ons de liefde voor tucht en orde, de waardeering voor het werk, de achting voor het offer, den eerbied voor het zich-zelf vergeten; en den dorst naar hooger geven, dan ze vroeger alleen maar te krijgen hoopten. En juist nu pas - zoo gaat het immers overal, ons beste is nooit voor iemand te goed! - in deze delicaatheid van hoogere Christelijke gevoelens begint de Javaan ons ineens zoo wonderbaar te begrijpen en hoog te achten. Want de fijnvoelendheid van den Javaan kan worden een les voor ons. In takt en soepelheid bewijst hij een adel des geestes, die onder den adem van het Evangelie echte heiligheid belooft. Zijn rijke fantasie en zijn geacheveerde voorkomendheid in den omgang, zijn als geschapen om door de lessen van Jesus geboeid en herschapen te worden tot Christendeugd van een ander, fijner, en misschien hooger karaat dan òns Westersch deugdengoud.
| |
4o. Het Javaansch en het Nederlandsch.
In de eerste uitgave van dit Handboek had ik getracht een lijstje van Nederlandsche woorden te geven, die in het Javaansch waren opgenomen. Verkeerdelijk schreef ik daarboven litterair-Javaansch, daar woorden als got, kelar, lis, ples, rat, enz. daar niet te vinden zijn, wijl daarvoor zeer gewone Javaansche aequivalenten in gebruik zijn. Zou men een lijst willen aanleggen voor de echte Javaansche litteraire taal, dan zou men er bijna geen vinden. Beschouwt men echter het krantengeschrijf en moderne politieke geschriften als litterair, dan zou een lijst der leenwoorden spoedig eenige dichtbedrukte bladzijden beslaan. En zou men ten slotte de leenwoorden uit de beschaafde Javaansche spreektaal willen verzamelen, dan kan men wel alle materieele woorden uit een Nederlandsch woordenlijstje voor de lagere school overnemen.
Om nu echter toch te doen wat mogelijk is, geef ik eerst weer het lijstje der eerste editie, om te zien, hoe die Nederlandsche woorden in den mond van den Javaan phonetisch veranderd worden.
bangkoe: bank |
beskoewel: paskwil |
beskot: voorschot |
boem: (rijtuig)boom |
boewi: gevangenis (= boei) |
de's: dienst |
destrik: dístrict |
djas: jas |
djenever: jenever |
gaodem: 2 ½ cent (= gld.) |
gaodem: rijksdaalder (= gld.)
gelas: glas |
goepermen: gouvernement |
got: goot |
grip: griffel |
hak: haak |
hapel: appèl |
herlodji: horloge |
hoepas: oppasser |
hoerdah: werda! |
hongkos: onkosten [of tram |
kaartjis: kaartje voor spoor |
kamar: kamer |
kelâr: klaar |
|
| |
| |
kelatan: te laat |
kellah: klacht |
koentrak: contract |
koesir: koetsier |
laken: laken |
landhrat: landraad |
laq: lak |
lat: laat |
lis: leidsel |
ngas: aas; as |
pabrik: fabriek |
pal: (mijl)paal |
palsoe: valsch |
pas: (reis)pas |
patikelir: particulier |
paotraolijoem: petroleum |
petjis: pet |
pir: (rijtuig)veer |
ples: flesch |
poennis: vonnis |
prasoe: valsch |
prin: vriend |
rat: raad |
rekoewes: request |
repot: rapport |
roendao: ronde |
rol: (politie)rol |
sak: zak |
segel: zegel(papier) |
setalpen: penhouder |
setin: satijn |
setring: streng (aan den wagen) |
setroep: stroop |
sipil: civiel |
slebrak: schabrak |
slompret: trompet |
sop: soep |
sorredadoe: soldaat |
tir: teer |
tong: ton |
traomol: trommel |
wol: wollen deken |
Om nu te laten zien, hoe het in de kranten gesteld is, druk ik hier twee bladzijden af uit een Katholiek Javaansch blaadje, dat te Moentilan verschijnt. In de gewone berichten, ziet men bij eersten oogopslag, dat het krioelt van Nederlandsche bestuurs-, handels- en krantentermen. Daarentegen is het min of meer litteraire feuilleton bijna heel en al van vreemde vogels vrij.
| |
Feuilleton.
satoenggiling facchino ingkang kepéngin ‘nggaota dados santo’
Dongèng ing ngandap poenika kalampahipoen ing kita Roem (Itali). Kala samanten noedjoe tanggal 1 November, wantji ngadjengaken lontjèng Ave Maria Ing sadinten waoe tetijang ing Roem boten wonten pedotipoen ndalidir datang Campo Santo (kramatan) perloe njembahjangaken sarta njekar ahli-warisipoen ingkang kakoeboer ing rikoe. Sawangsoelipoen saking koeboeran, sami mlebet ing grédja-grédja malih, andoeloer-seloer kados lampahing semoet. Katah grédja, nanging boten kados grédja Oratorio, ingkang loemebet boten trimah atoesan, ngantos èwon, djedjel-rijel mèh boten wonten selanipoen. Mila makaten awit sampoen sami mangertos jèn ingkang badé moelang, Santo Philippus de Neri. Taksih soegengipoen kémawon sampoen katjeloek il Santo, tegesipoen Sang Sinoetji Wondéné ingkang badé kawoelangaken bab pedjah lan kamoeljan langgeng. Katjarijos ing grédja ngrikoe oegi wonten satoenggaling facchino, berah sadé odjogan, toemoet mlebet. Facchino waoe tijang boten pakra, seserepanipoen bab agami tjetèk sanget lan sampoen taoenan nglirwakaken sanget dateng bab agami. Mlebetipoen grédja jèn rijadi Paskah, Pantékostah lan dinten ageng sanèsipoen sawatawis! Wonten ing grédja katawis jèn namoeng toemoet ing groebjoeg, anggènipoen sembahjang babasan roeboeh-roeboeh gedang, éwasamanten boten pisan-pisan sepi ing pangandel. Bawanipoen taksih kadoenoengan oemoek Roem, wirang jèn ngantosa kantoen kalijan ingkang katah-katah, dados oegi badé toemoet njenjoewoenaken margi padang kanggé ahli-warisipoen. Sareng sampoen sawatawis dangoenipoen, facchino badé medalmantoek. Doemadakan soemerep imam minggah ing koersi woelangan; batosipoen; Tjoba tak-ngroengokaké iki disik.’
Salebetipoen woelangan facchino sakelang-koeng gawok ing manah, déné sadjeg djoemleg dèrèng naté mireng woelangan, sakétja kados sapisan poenika: angler, saben temboeng :oetawi lampahing rembag dawahipoen ing manah toemanem, pangraosipoen sawoelangan poenika ngemoengaken toemrap awakipoen pijambak. Langkoenglang-koeng wonten oengel-oengelan satoenggal ingkang sanget mranani manahipoen, inggih poenika: ‘Soepaja mati soetji, koedoe oerip soetji.’ Temboeng waoe ing salebeting woelangan kerep dipoen-wongsal-wangsoeli dateng il Santo, ngantos tijang ingkang dateng kantoen oegi taksih kedoeman Facchino ngraos manahipoen asrep kados siniram ing toja wajoe sawindoe, pangandikanipoen Sang Santo badé dados gondélaning gesang, batosipoen: ‘Dadi soepaja mati soetji, koedoe oerip soetji.
- O inggih Santo. Nanging temenipoen kémawon boten gampil ngéstokaken sedaja waoe. Sepata kalijan fiaschetto (gendoel = kadjeng-ipoen inoeman keras) mila meménign sanget!
- Ning awakmoe rak kok-pesoe temenan ta?
- Inggih, Santo!
- Wah, koewi di-enggo wiwitan dadi Santo wis betjik banget. Wis, boekoe ikoe gawanen moelih menèh lan oenèn-oenèn patang pada iki watjanen sing temenan.
Poen Facchino bingah sanget, astanipoen Santo Philippus Neri katjoetjoep kanti oermat manoet tjaraning tanah ngrikoe, ladjeng késah. Semargi-margi batosipoen: ‘Maoe ngendikané: kanggo wiwitan dadi Santo wis apik banget!’
Saking mantepipoen nggagas waoe, ngantos manawi mbekta barang awrat2 kraos èntèng, boten kados wingi-wingi. Roti kaetjloepaken ing toja limrah, raosipoen saklangkoeng nikmat, sesat daaraning ratoe. Anèhipoen malih, inoeman Frascati ingkang kintjlong2 kados djené sampoen boten gadah daja panggèndèng, toer kerep soemerep kadasaraken ing toko2 oetawi kailing wonten ing gelas...
Letipoen sampoen woloeng dinten malih... Santo Philiphus Neri ngantos tjetjengkloengen anggèné ngentosi moeridipoen ing bab kasoetjijan, boten dateng2.. Endjingipoen, oegi dèrèng katingal.
Pangoenandikanipoen Sang Philippus: ‘Ana apa ta ki, déné bandjoer ora kétok boentoeté? Apa wis ora koewat? Ijaaa! djandji bali manèh waé! takkandanané sing temenan, karebèn éling manèh!’
Dangoening-dangoe Pak Facchino ngetingal sowan malih. Nanging letipoen sampoen kawan-welas dinten.
Adoeh, roepènipoen dédé tijang! Lampahipoen keteklak-keteklik mawi teken, sirah dipoen blebed, pipi kiwa tengen biroe èrem, bendjoet pating penjonjo! malah wonten labetipoen barang! Adoeh memelas...
Sang Philippus ing salebeting galih: ‘Èmperé entas krengan iki.’
- Elo, kena apa koewi? Entas dipoelasara sapa?
- Santo, kok ndadak ndangoe, Poenika pandjenengan pijambak!
- Akoe? Elo, kok akoe, keprijé?
- Inggih, Santo, pandjenengan pijambak! Jektos, saoepami pandjenengan boten maringi boekoe roemijin poenika, koela saèstoe boten kados mekaten.
- É lah, hara akoe kandanana nalaré.
- Inggih. Koela-atoeri midangetaken...
Koela saweg loemampah ing margi Albani, nggéndong ‘gerla’ (krandjang) kepetoek tjikar. Sareng lemboenipoen soemerep krandjang koela, kagèt, nggiwar katjemploeng kalèn, ngantos bibrah tjikaripoen. Ingkang nggirèkaken, é tijang aliet ta, nesoe sanget, koela dipoen gebagi, dipoen-tendangi sapoe-roenipoen. Manah koela moering sanget; ing dalem batos kados wonten soewanten
| |
| |
| |
Oerap Sari.
Tanah Hindija.
Wira Tjokroaminata koerda malih.
Ing ‘N.v.d.D.’ kawartosaken W. Tjokroaminata badé angedegaken ‘Sarikat tani;', maksoedipoen soepados para sadèrèk tani njoekanana wewenang dateng pijam-bakipoen (mawi zegel) rembagan kalijan Onderneming2 prakawis séwan-siti; perloenipoen saged ‘ndjijat’ séwan katah. Badéja séwan-siti dados f 1000.- ing saba-oenipoen, manawi sadèrèk tani taksih remen mboetjal arta lan boten poeroen njèlèngi, pikantoekipoen inggih boten wonten.
Radicale-Concentratie.
Poenika namanipoen ‘senéndjong’ kempalan2 sisih kiwa. (I.S.D.P.N.I.P.B.O.S.I. l.s.s.) Kala tanggal 12 Nov. damel pergandring, ngrembag kados poendi sage-dipoen ‘nglawan’ Reactie lan Kapitaal ingkang tjespleng saèstoe. -
Éla, mèh oengsoem ‘politiek’ malih! Sampoen dangoe koela miling2 ing peken, é boten, ing koran2 kok boten wonten ingkang mandè. -
Ngetjèh-etjèh arta. ‘De Locomotief’ dèrèng dangoe poenika damel tandingan Goepermèn kalijan Partikelir jèn dedamelan, kadosta: saja Pamoelang2. Tech. School ing Ngajodja, sampoen telas 600 000 roepijah, dèrèng rampoeng. Malah wonten ingkang klisik2 moengel samlijoen!! Margi? Margi Goepernemen remen rojal, roepining sekolahan saénipoen botenlimrah. Sareng H.I.S. Katholiek ing Ngajodja prasadja nanging inggih boten ngoetjiwani, ragad ƒ95 000 Tjatjahing sentongan 20, soengsoen! Mulo Christelijk (Prot.) pasadja lan inggih boten ngoetjiwani: ƒ75.000. Manawi koela, sanadjan oepami ingkang dados G.G. kakang koela pijambak, jèn ngawoet-awoet arta ngaten poenika, koela inggih ‘contra!’ -
Volksraad.
Ing Volksraad saweg dedreg ngrembag éwah-éwahan ‘pranatan pangrèh pradja.’ Soeta ‘pro’ Naja ‘contra.’ -
Kanggé koela pijambak, badéja dipoenerèh singkek’ pindah, djandji boten dipoenèwed-ewedi anggen koela nglampahi koewadjiban (agami) oetawi dipoen rebat wewenang koela ingkang ngadil, kades boten poenapa2.
Tijjang Inggris, Prasman, Ditslan ingkang maggèn ing tanah Djawi inggih boten bingoeng neda zelfbestuur, autonomie. Kénging poenapa? awit boten roemaos dipoen-ganggoe damel. Belèh kaerèha bang-sanipoen pijambak, jèn dipoen-iles-iles inggih boten sakétja. (Roeslan, para sadèrèk!). Mesti kémawon, langkoeng, oetami’ jèn saged: bawa pijambak toer pangerèhipoen kíntjling-kintjling. Teraang, poenika! -
Het Algemeene Handelsblad van Indië. Poenika namanipoen koran ingkang bok manawi badé kawedalaken ing Aneta wonten ing Semarang. Toewan Berretty poenika mila patohan! Damel poenapa-poenapa mesti kekadosan, awit saged noedjoe prananing tetijang. Nanging kanggénipoen ‘De Locomotief boten sakétja, angsal concurrent gembléngan. (Katrangan mila sandé, Corr.) -
De Zweep. Oegi koranipoen toewan Ber- | |
| |
retty.
Ing wiwitan isinipoen saé, saja dangoe saja remen tjremedan. Ladjeng dipoen-oprak-oprak tijang katah. Sasampoenipoen, ngakeni lepatipoen lan sagah badé njaèkaken isinipoen. Nanging kok inggih boten noehoni Tandanipoen taksih wonten tirita ingkang boten prajogi kawaos.
Poenika roepinipoen tijang ‘mendem’ koewasa. -
Kangdjeng Biskop Mgr. Luypen.
Kala dinten Kemis tanggal 9 November Kangdjeng Biskop ing Betawi sampoen saged nilar panti hoesada St. Carolus. Para maos mbok-manawi sampoen pirsa, jèn gerahipoen K. Biskop sampoen dangoe lan sanget ambebajani; para pastoer malah metèk jèn boten badé dangan. Sapoenika Pandjenenganipoen sampoen saged ngoendjoe-kaken Mis Soetji, lan namboet pakarjanipoen dines. Atlas namaning par asadèrèk Katholiek Djawi, Swara Tama njaosaken kasoegengan winantoe ing pamoendi lan kaoermatan. -
Mulo Katholiek.
Broederschool ing Ngajodja taoen poenika sampoen gadah klas 7, pamoelangan dados sampoen langkep. Ing wekasaning taoen badé saged ngedalaken moerid ingkang tamat pasinaonipoen. Karsanipoen Pakempalan ‘Canisius,’ ing taoen ngadjeng oegi badé ngadani Mulo-Katholiek. Mulo-Kth. badé oegi nampi moerid saking pamoelangan sanès (ingkang boten Kth.) nanging sasaged-saged mendet moeridipoen pijambak. -
Katholieke Eur. Lagere Jongensschool.
Kedjawi Mulo-Kath. Ngajodja oegi badé gadah Kath. Europeesche Lagere Jongensschool.
Djokja Vooruit! -
Benoeman Pastoer. Kandjeng Biskop ing Batawi sampoen mbenoem: Padoeka Pastoer W. Hellings dados ‘onderpastoor’ ing Betawi, P.T. Pastoor J.H.J.L. Hoeberechts, onderpastoor Ngajogjakarta. Kabenoem dadas ‘hulppriester boten dados pakèwedipoen Negari (Buiten bezwaar van den Lande): P.T.P: H.A. Sterneberg ing Bogor, P.T.P.J.D. van der Loo P.T.P: J.H.J.Th. van Driel ing Betawi lan P.T.P: P.J. Hoevenaars ing Ngajogjakarta. -
Séda. Kawartosaken P. Toewan Pastoer v. Thiel ingkang roemijin sampoen naté dados pastoer wonten ing Ngajogja séda wonten ing nagari Walandi. R.I.P.
| |
Tanah Walandi.
Kawontenan politiek.
Kados poendi sapoenika kawontenanipoen golongan-golongan politiek ing Nederland? Ing wekdal samangké wonten kalih golongan: 1) golongan Tengen lan golongan Kiwa. Ingkang toemoet golongan Tengen sadaja tijang ingkang wonten ing kalangan politiek adedasar agami Kristen; déné ingkang boten, mlebet golangan Kiwa. Warganipoen golongan Tengen: tijang Katholik (32), tijang Protestant. bangsa Anti-Revolutionnairen lan Christelijke Historischen (sadaja wonten 27). Warga golongan Kiwa: bangsa Liberalen lan Socialisten (goenggoeng 40). -
Conferentie agami Katholiek.
Wonten kalanipoen bangsa Katholiek ing
| |
| |
salah satoenggiling tanah sami kendo sawa-tawis. Nanging sarèhning galihing Pasamoewan poenika awoedjoed Latoe. i.p. Latoe-katresnan, mila gampil sagedipoen moelad-moelad malih. Poenapa malih, manawi tijang Katholiek dipoen empèd-empèd ingmengsah kados ing Nagari Walandi. Ladjeng sajoek roekoen kalijan kadang pribadi, sarta pados kakijatan ingkang toewoek saking agaminipoen.
Tijang ingkang badé njantosakaken réntjan-gipoen waoe, kedah sampoen santosa pijambak. Pramila tijang Kath. Walandi, ingkang roemijin amoeng trimah noenoet tijang Belgie anggènipoen retraite. ing taoen 1908 ladjeng jasa grija papan retraite pijambak. Ing salebeting retraite waoe saja terang pangertosipoen dateng kawadjiban. Kawadjiban dateng Allah, dateng badanipoen pijambak, sarta dateng sasami. Pramila roekoenipoen lair-batos (prakawis agami toewin pakempalan) saja kentjeng.
Landjeng soemoekipoen sami nedya mitoe-loengi para Missionaris ingkang mradinaken agami ing sadjagad, poenapa déné ing Indija Wétan lan Kilèn bawah Nederland. Ing kita2 toewin doesoen2 ngwontenaken congres bab Missie Tjekak katingal anggregoet anggènipoen dados tijang Katholiek.
Sarta oeroebing manah bade mradinaken agami, njebar kasaénan waoe, boten amoeng wonten ing tanah tebith2 kémawon, ing Nagari Walandi pijambak, sarèhning katah ingkang boten Katholiek, inggih dipoen gatosaken. Sapoenika katah Pastoer-Pastoer ingkang anggelar agami wonten ing parepatan, ingkang mirengaken para Theosoof warga Leger des Heils, tijang Protestant sapanoenggilanipoen. Ginemipoen ing ngrikoe boten natjad dateng agami sanès-sanès, amoeng loegoe anggelar piwoelang Katholiek. Ingkang mirengaken kapoerìh nglimbang pijambak. Kajektosaken sampoen kapétang katah ingkang wangsoel dateng Kandang satoenggal, i.p. Pasamoewan Soetji, tampa bantah regedjegan.
Parepatan makaten waoe limrahipoen kawastanan Lezing oetawi Conferentie.
Sarèhning limrahipoen ing Nag. Walandi poenika tijang tjekap-tjekap, jèn mangsa bentèr sami mondok sawatawis dinten wonten ing pasisir, ngasokaken badan sarta seneng-seneng, manawi wonten ingkang remen, inggih dipoen wonteni conferentie.
Para Pastoer Dominicaan njobi lezing wonten ing doesoen Bergen kalijan Noordwijk tjelak Saganten.
Sanadjan panoedjoe terang, tijang-tijang katah ingkang nilar kasenengan, merlokaken mirengaken conferentie wonten ing grédja. Malah wonten Domine Prot. kalih ingkang toemoet mirengaken. Poenika ing Bergen. Ing Noordwijk oegi katah ingkang dateng. Ing ngrikoe wonten djalaranipoen ing kang ragi anèh. Domine Prot. satoenggal wasta toewan Krop poenika ringoetipoen dateng tijang Katholiek, boten kadosa. Kabekta saking bentèr manahipoen, déné kalebet katah tijang Protestant dados Katholiek. Ingkang poenika Dominé Krop nedya ngroemijini Pastoer. Malah saking krodanipoen mawi ambekta retjanipoen Santo Antonijoes, tasbèh (rosario) toewin sekapoelir, soepa- | |
| |
.dos
tijang-tijang sami anggoegoedjeng sarta mojoki tijang katholiek.
Nanging tijang-tijang ingkang mirengaken ginemipoen Ds. Krop malah kados dipoen-sengkaken badé mirengaken gineming Pastoer.
Waoenipoen sani ngamah-amah dateng agami Katholiek, wasana landjeng lereb sreg manahipoen, déning djatmika sarta loeroehing ginemipoen toewan Pastoer O, boten, mawi toewan Pastoer ngawon-awon agami Protestant, amaeng andjèrèng balaka kawontenaning agami Katholiek. Béda sanget kalijan tandangipoen para Dominé ingkang sami riwoet!
| |
Tanah-Tanah Sanèsipoen.
Bangsa loehoer Katholiek ing tanah Hindoe. Dèrèng lami poenika Pangéran Silvester Norbertoes Shivanat Rikh, ingkang raji Sang Nata ing Taipoer, séda. Anggènipoen srawoengan kalijan agami Katholiek, nalika sinaoe wonten ing Universiteit ing Oxford (t. Inggr.) Ananging anggènipoen ngrasoek saweg nalika sampoen kondoer wonten ing t. Hindoe malih.
Wondéné Sang Pangéran waoe sanget moengkoel ing agami, saregep sembahjang sarta nglimbang2, sarta saben dinten tampi Koemmini.
Kandjeng Santo Bapa paring bintang: Ridderin de Orde van den H. Gregorius, dateng Sang Pangeran. -
Loetjoe. Redactie-nipoen serat kabar ‘Tageblatt’ ing Langensalza (negari Oostenrijk) netepaken, bilih para lenggananipoen anggènipoen ambajaa kanggé woelan October 600 mark oetawi mawi gandoem 6 kati lan tigan 10 idji. Tiganipoen mateng poenapa mentah? -
Paréntah negari Amerika, mangertos bilih gegedahanipoen Pasamoean Soetji poenika, sanès darbèkipoen manoengsa nanging kagoenganipoen G. Allah, badé mangsoelken sadaja barang2 ipoen grédja2-nipoen tijang Hongarije ingkang wonten ing Amerika dateng Pasamoean Soetji malih. -
Theori lan praktijk! Marcel Sembat, bat, pengagengipoen kaoem socialisten ing Frankrijk tilar ing woelan September anilar kedaton ingkang saé sanget, doemoenoeng ing èrèng-èrèngipoen Chamonix, ngadjengaken poetjakipoen redi Mont. Blanc. -
Angger-angger 20.
Ing ngandap poenika wonten angger-angger 20 toemrap tijang èstri Djepang. 'mBokmanawi kanggé sadèrèk Djawi oegi wonten paédahipoen. Botenipoen inggih kanggé seserepan. Angger-angger ingkang:
1. Tijang èstri poenika sasaged-saged kedah ngitjalaken kemèrèn sarta remen matjak tanpa goena poenika inggih kedah dipoen-singkiri.
2. dateng grédja oetawi nglampahi koewadjibaning agami boten kènging namoeng kanggé sambèn.
3. lepating sanès kedah dipoen-apoentena, nanging lepatipoen pijambak kedah tansah dipoen-persoedi moerih itjalipoen.
4. dahwèn lan remen toemoet ngrembag barang ingkang sanès babahanipoen, poenika laranganageng, langkoenglang-koeng malih remen ngraosi sanès.
| |
| |
Als wij ons ten slotte afvragen, hoe het met de Javaansche taal zelf in dit overgangstijdperk gesteld is, dan moeten wij antwoorden: dat de schoone en ríjke en oude Javaansche taal thans geweld lijdt. Vóórdat de meerderheid de ideeën heeft kunnen assimileeren, vindt een kleine minderheid er al maar nieuwe woorden voor. In de meeste gevallen nemen ze weliswaar den Europeeschen term, zonder hem goed te begrijpen, met huid en haar over, en gebruiken hem dan ook vaak glad verkeerd (als lesing, pordzak, mosi, porstèl enz.); maar daarnaast vinden we toch een geforceerde woordvorming doende, die al maar nieuwe abstracta stempelt naar Europeesch model; vinden wij een voor inlandsche hoofden veel te weelderig gebruik van tusschenzinnen; en lijdt vooral de zoo echt-Oostersche passieve aard van het werkwoord geweld, door al maar Westersche actieve constructies. Maar beperkte zich deze gebrokenheid maar tot de taal alleen, dan ware ze misschien nog te genezen. Doch de breuk ligt dieper: de ziel zelf van het Javaansche volk wordt uiteengerukt. Na eeuwen van stilstand is plotseling die spoedcultuur als een orkaan van ontwikkeling over den Javaanschen bergketen losgevaren. Op elk gebied heerscht er een namelooze verwarring. In godsdienstzaken zoowel als op sociaal gebied. In 't economische evengoed als in het artistieke en wetenschappelijke. Alles zit los in de voegen, staat te wankelen of hangt ontwricht. Voeg daar nu nog bij, dat het gebrek aan Javaansch kennende cultuurdragers het noodig maakt, de Javaansche kinderen, die hoogerop willen, van hun zevende jaar af met het Hollandsch als voertaal op te voeden en te onderrichten. Daardoor leeren ze hun eigen moedertaal niet voldoende meer, om zich beschaafd uit te drukken; de intellectueelen verliezen zoo de voeling met hun eigen minderbedeelde landgenooten en zoo kennen zij, de dragers der toekomst, ten slotte geen der beide talen goed, ongelukkige kinderen van den overgangstijd, slachtoffers van onze Westersche koloniseeringsmethode en den achterstand hunner vaderen beide. Het zal nog 'n heele tijd duren waarschijnlijk, eer het Javaansche volk, en dus ook de Javaansche taal weer uit- en opgroeit tot den harmonisch bloeienden rijken rozelaar van de bouwers van de Boroboedoer, en de nadichters van het Ramayana. Toch is er goede hoop. Alles sal rech kom. Het Javaansche volk beschikt over wondere krachten. En geroepen om in dezen Westerschen Februari-storm, een sneeuwklokje te wezen, dat dreigt te verkillen in de Noordsche kou, maar toch zijn Oosterschen aard gestand doet, met al maar te blijven bloeien: is voor mijn zienersoog tot roeping geworden aan den sympathieken, hier in Nederland verwijlenden Javaanschen dichter Noto Soeroto. Eenige van zijne Melatiknoppen dragen in Nederlandschen vorm echt Oosterschen gloed. En de fluisteringen van den avondwind brengen voor West- en Oosterling stemming van geven en samenkomen in liefde en vree.
| |
| |
| |
Melatiknoppen.
IX.
Wanneer hebt ge 't luisteren naar gamelantonen geleerd,
of naar 't ruischen des winds door de zwiepende tjamara's? -
‘Als moeder met zingen me lachen en dansen en waggelen deed.
of geneurie me wiegelde in slaap, toen hebben mijn ooren geleerd
de zangen der wereld te hooren’.
Waar hebt ge geleerd, zittend in 't gras
en de geuren der bloemen genietend,
naar het zonnegestraal in den morgen te kijken? -
‘Als moeder me in beide haar armen nam, ademde ik gretìg den geur van haar bloeiende leden in,
en zag ik het lachende licht van haar oogen; daar hebben mijn oogen geleerd het licht van de wereld
en haar vreugde te zien’,
Hoe dus den armen te geven, de dorstigen te laven? -
‘Als koude en dorst me genadeloos kwelden, dan warmde me moeder zijn voetjes met koesterende handen
en drukte me teer aan haar borst;
het was zóó, dat ik leerde
den armen te geven, de dorstigen te laven’.
Wie heeft u geleerd het hoofd te buigen voor den allerhoogsten Wil? -
‘Als ik haar leed had aangedaan, strafte moeder me;
dan zag ik trillen haar oogleden
en paarlen langs haar wangen glijden;
en mijn hart weende.
Moeder heeft me geleerd mijn hoofd te buigen voor den allerhoogsten Wil’.
| |
XI
Toen wij in ons groote gezin volwassen begonnen te worden,
ontwikkelden zich onze gaven in wijd uit-eenloopende richting.
Dit verschil van inzicht in dingen dreigde 'n oorzaak te worden
van algeheele vervreemding en hopelooze verwarring.
Maar midden in ons krakeelen riep op éénmaal één van ons:
‘Houdt op met uw twisten en ziet eens elkander toch aan!
Als de knoppen ontloken zijn in verscheidene grootten en pracht,
als ze over 't geheele vlak van de bladerenkruin zijn verspreid.
zijn ze niet van denzelfden geur,
zijn ze niet van denzelfden stam meer?
Als het licht van de zon hen streelt
op verschillenden tijd van den dag,
als de afgevallen blaadjes verstrooid in de schaduw verdrogen,
is het niet dezelfde zon, die hen allen gelijkelijk beschijnt,
is het niet dezelfde grond, die hen allen gelijk begraaft?
O, mijn broeders! wij dingen naar liefde der eenige Moeder.
Laat dan, broeders, 't gezag van den eenigen Vader ons wezen
de band, die ons allen tot éénheid bindt’.
| |
XVIII
‘Ik ben als de bergen zoo groot’, sprak de liefde der mannen.
‘Hoed u dan voor de langzaam sloopende stroomen’,
zei de liefde der vrouw. ‘Ik ben slechts als het topje van een nagel zoo klein; maar knipt gij het 's morgens al af,
zoo wáár als ik vrouw heet, het groeit in den avond weer aan’.
‘Mijn liefde is een woud’, zoo zingen de mannen hun lof
‘Zijn schaduw bewaart u voor schroeiende hitte van twijfel’.
‘Mijn vriend! laat mijn liefde slechts wezen als 't rankende, ruischende riet,
Laat de storm van beproevingen over de aarde varen,
hij zal me doen nijgen tot laag aan den grond; me breken, dat kàn hij toch niet’.
| |
| |
| |
Fluisteringen van den avondwind.
2. Liefste, mijn woorden zullen maar simpel klinken als vage geluiden, die zwerven in den sterrennacht.
Zij zullen maar schuchter tot u komen als zwakke bloemengeuren, die de avondkoelte door het open venster naar binnen draagt.
5. Het liefde-juweel zal nog meer flonkeren tegen een donkeren achtergrond van smart-fluweel.
6. Ik dacht, dat ik u verloren had in het water van dit bergmeer, O Edelsteen!
Maar als ik mij aandachtig buig over de plaats, waar gij mijn handen zijt ontglipt, dan schittert gij mij tegen met des te heerlijker glans.
Ik weet u altijd te vinden en nimmer heb ik u verloren, o Edelsteen!
8. Liefde verrast ons nimmer, omdat ons leven een verwachting is op hare komst.
9. Toen wij naast elkander zaten zwegen wij Onze woorden zwierven niet als zoekende vogels bij zonsondergang.
Stilte was hun donzig avondnest; daarom zwegen wij.
10. Daar is geen één liefde-gedachte, die niet haar doel bereikt.
Liefste, ik ontvang uwe gedachten des ochtends in de gouden rimpeling van het water, des avonds in het vallen van een geurig bloemblad, des nachts in den glans van een verschietende ster.
23. Hoe vroom en innig is het gebed van een vlam, die onbewegelijk en gestadig naar den hemel wijst.
25. Gij zijt de wereld, de wereld is in u.
Wat zou de wereld wezen zonder u?
De sterren hebben haar lichten ontstoken aan den glans van uwe oogen.
De bloemen zijn naijverig op den geur van uwe leden.
Ja, het is uwe schoonheid, die de wijding geeft aan dit leven.
35. Liefste, uit angst u te verliezen, tracht ik uw voeten te ketenen met deze gulden keten van mijn woorden.
39. Bij de scheiding breekt de liefde-taal van de zon tot de aarde uit in een onnoembaar sterrental; bij de ontmoeting des daags is het licht één stilzwijgendheid.
49. Vrouwen zijn de schetsen voor het schoone werk van den Meester, dat Vrouw heet.
Vrouw! daarom eer ik u.
66. Gij zijt het scheepje, dat zijn zeilen ontplooid heeft op de blauwe avondzee van mijn hart.
Ik wieg u altijd voort, altijd voort op de golfjes van mijn deinende gedachten.
Gij zijt de blanke, smettelooze droom in de blauwe oneindigheid van mijn eenzame nachten.
75. Ook donkere smarten zal ik uit uwe handen willig aanvaarden, o Spinster van mijn witte vreugden!
Hoe anders zou het schoone weefsel der Liefde geweven moeten worden?
77. Liefste, beschut mijn hart met het kleed uwer liefde, opdat het moge branden recht als een vlam, die door geen windezucht bewogen wordt.
107. De scheiding maakt de ontmoeting van geliefden zooveel te schooner.
Daarom zegt het telkens heengaan en wederkomen van de zon, hoezeer zij de aarde lief heeft.
117. De bloem, die haar kopje wiegelt in het licht als in de armen van de geliefde, kijkt op naar de zon en schijnt te fluisteren:
‘Jij weet niet, hoe gelukkig ik ben’.
146. Liefste, antwoord op mijn diepzinnige woorden met een schalksche tinteling in je oogen en een spottenden glimlach om je mond.
Het is zoeter dwaas te worden geheeten door de Liefste dan wijs door de menigte.
| |
| |
Met de Nederlandsche woorden in het Soendaneesch is het weer bijna hetzelfde. Het zijn allemaal dragers van materiëele cultuur. Alleen komen hier wat meer bestuurswoorden voor, en bepalen zich de Europeesche zaaknamen tot dingen, die ook de verderaf staande inlander van de vreemde meesters overnam.
| |
5o. Nederlandsche leenwoorden in het Soendaneesch.
amtenar: ambtenaar |
andoek: handdoek |
anplok: enveloppe |
anslah: aanslag |
apel: appel=hooger beroep |
aprekin: afrekening (koffieprocenten aan de inlandsche hoofden uitbetalen) |
argol: orgel |
bak: bak (waterbak) |
bang: bank(-instelling) |
bangkoe: bank |
batis: batist |
bengkel: winkel |
bere: brei |
biola: viool |
bisloewit: besluit |
bistik: beefstuk |
boekoe: boek |
boepet: buffet |
bolsak: bultzak |
bor: schoolbord of boor |
bordel: borduurwerk |
dam: dam |
dangsa: dansen |
dasi: das |
dines: dienst |
djalan sepoer: spoorweg |
djalosi: jaloezie |
djas: jas |
djongos: jongens(bedienden) |
does: doos |
dokar: dogcart |
dosado: dos-a-dos |
eksamen: examen |
elak: lak |
elit: lid |
elo: el |
elos: loods |
engsel: hengsel |
entres: interest |
eram (katja): raam |
erlodji: horloge |
esteger: stijger |
gardeng: gordijn |
gelas: glas |
gerendel: grendel |
gesin: gezien |
Goepernemen: Gouvernement |
gopikan: koffiekan |
got: goot |
hak: haak |
herdines: heerendienst |
istrika: strijken |
istrolop: stolp |
kaartjis: visitekaartjes |
kakoes: kakhuis |
kamar: kamer |
kantor: kantoor |
kar: landkaart |
karambol: carambole |
karap: karaf |
kartoe: speelkaart |
kas: kist |
kelah: aanklacht |
kelar: klaar |
kelbak: schildwacht |
kenap: knaap (een klein tafeltje |
kenop: knop (van eene deur) |
koelisi, polisi: politie |
koemisi: commissie |
koesier: koetsier |
koki: kok of kokin |
kolem: kolom |
komplet: compleet |
konkol: konkelen |
kontrak: contract |
laken: laken |
lampoe: lamp |
lantera: lantaarn |
leger: legger |
lodji: loge |
loemoer: roemer, drinkglas |
losmen: logement |
madali: medaille |
medalion: medaillon |
mesin: naaimachine |
modrah: voordragen |
moersetel: voorstellen |
neken: handteekening zetten |
nekin: teekenen |
netjis: netjes |
(ng)abiola: een viool bespelen |
ngelak (keun): aanklagen |
ngoemisi: onderzoeken |
oepas: oppasser |
oendoerberoek: onderbroek |
onkos: onkost(en) |
onslah: ontslag |
pandemen: fondement |
pak: pacht |
pal: paal = afstandsmaat |
palester: pleister |
palitoer: politoer |
pantji: pan |
patlot: potlood |
peloer: vloer |
pena: pen |
pilar: pilaar |
ples: flesch |
podrah: voordracht (lijst der candidaten) |
poersetel: voorstel = voordracht |
pokrol: procureur |
pot: bloempot |
potji: pot (theepot) |
portret: portret |
| |
| |
register: register |
rekes: rekest |
ronda: ronde |
sakoe: zak |
sakola, iskola: school |
saoes: saus |
schroep: schroef |
sebrak: schabrak |
selop: slof |
selot: slot |
sen: cent |
seng: zink |
sep: chef |
sepen: dispens |
sepoer: spoor |
sepre: sprei |
serebet: servet |
setat: staat, lijst |
setrap: straf |
sop: soep |
tariko: tricot |
teken: handteekening zetten |
tekenan: geteekende stukken |
tekin: teekenen |
tekinan: teekening |
ter: teer |
waterpas: waterpas |
Gelijk ik dan zeide, treffen wij op de Molukken- 1o Ambon, Saparoea, Haroe-koe en Noesalaoet, Boano, Manipa, Boeroe, Amblao, Ceram, 2o Banda en Timor-Koepang, 3o Ternate en te Menado - het zoogenaamde Ambonsch-Maleisch aan, waarin de Nederlandsche woorden veel talrijker zijn dan op Java of Sumatra. De volgende reeks is bijeengebracht uit het materiaal van G. van Höevell: Vocabularium van vreemde woorden voorkomende in het Ambonsch-Maleisch, Dordrecht 1876 en F. de Clercq: Het Maleisch der Molukken, Batavia 1876, en deze geven ons Goddank een niet zóó ongun-stigen indruk van den Hollandschen invloed als de vorige lijsten. Zeker, ook hier zijn de woorden voor zaken uit het dagelijksch leven verreweg het talrijkste. Maar wij vinden er toch ook een klein reeksje woorden onder, aan het onderwijs en de kunst ontleend, wij vinden er althans een enkel godsdienstwoord als ‘gebed’, bewijzend, dat onze vaderen tenminste niet allen heelemáál onverschillig zijn geweest voor het levensgeluk en de hoogere neigingen der menschelijke natuur, die ook voor den Ambonees of Maleier de kleine levensgemakken en den lekkeren drank even goed en even ver te boven gaan als voor ons.
| |
6o. Nederlandsche leenwoorden in het Ambonsch-Maleisch.
A = Ambon enz. sub 1o. B = Banda enz. sub 2o. T = Ternate. M = Menado.
Adrès, M.A.: adres |
af(g)ekêr: afgekeurd |
agèn: agent |
akordêr: accordeeren |
akten: acte |
amtenar: ambtenaar |
anès: anijs |
anslag, M.: aanslag |
araroet, B.: arrowroot |
arlosi: horloge |
arès: arrest |
ârtapel: aardappel |
as: aas, as. |
Baki: presenteerblad, bakje |
balak: balk |
borg: borg |
borgor: burger |
bors: beurs |
bosman M.A.: bootsman |
bôtolmantji: kaboutermannetje (?) |
broek: broek |
broigom: bruidegom |
broit: bruid |
brot: brood |
Dag: dag (in kasi dag: groeten) |
danki: dank je |
dansa: dansen (op z'n Europeesch) |
deftig: deftig |
dèk: (scheeps)dek |
dèrwardər: deurwaarder |
farlak: verlakt |
farlegen: verlegen (om) |
fatsoen: fatsoen, stand |
fərandər: veranderen |
fərfèl M.A.: vervelen |
fərgol: verguld |
figir: figuur |
flak: vlek, bevlekt |
flau, M.A. flauw |
fleskoe: flesch |
flinggər, M.: vlieger |
floer: vloer |
floit: fluit |
foer: voering |
folmak: volmacht, gevolmachtigde |
| |
| |
band, M.T.: band |
bâs: baas |
bèdèng, M.T.B.,
èd, A.: bedding |
bəlas: belasten |
bənaud, M.A.: benauwd |
besloit: besluit |
bètèr: bitter |
bijgebouw, M.A.: bijgebouw |
bijwak, M.: bijwacht |
birman, M.A.: buurman |
blaoe: blauw |
blas: blaas |
blok: blok |
boba: frambosia |
boek: boek |
bòg, T.: boog |
bok, M.A.: bocht |
bòlong, M.: beuling (?) |
bolsak: bultzak, matras |
bontjis: boontjes |
bor: boor, boren |
bordir: borduren |
ham: haak |
hambak: ambacht |
hamər, T.: hamer |
handel: behandelen |
handoek handdoek |
harmonik: harmonica |
harspèl: haarspeld |
hastik: zeer boos (= haastig?) |
hawater: van droefheid overloopend, (hartwater?) |
hêk: hek |
hengsel: hengsel |
hik: hik |
hoek: hoek |
hoesar: huzaar |
hôf: hoofd, pier |
Infəl: nvullen |
istòp, M.A.: stoppen |
Jas: jas |
Kadrili: quadrille |
kagesasi: catechesatie |
kakerlak: kakkerlak |
kakoes: kakhuis |
kalomp: klompen |
kalwater: zie kôlwater |
diens: dienst |
djaga, A.: aak |
djənéwər: jenever |
djoeloes: jaloersch |
djongəs: jongen |
dobol: dubbel |
doesèn: dozijn |
dointji: deuntje |
dop: vischsaus (vgl. indoopen?) |
dopis: dopjes, slaghoedjes. |
dosi: doosje |
draf, M.: draven |
drail: draaien |
dril: dril (oefening) |
Eis: volmacht (eisch?) |
eksaməl: examen |
el: el |
estrak: extract (vendurekening) |
estra pos: extra post |
Fabrik, A.T.: fabriek |
faligər, T.: vlieger |
famili: familie |
fandisi, M.A.: vendutie |
klâr: klaar |
klawarnet: klarinet |
klèd: kleed |
klerk: klerk |
klom: klompjes |
kneintje: konijn |
knek: knecht |
knôp: knoop |
knopsgat: knoopsgat |
knor: knorren |
koèkis: koekjes |
koelər: kleur |
koerant: courant |
koffi: koffie |
kofor: koffer |
koi: kooi, bed |
koif: kuif |
koléra: cholera |
kölwater: koolwater(?) gedistilleerde sagodrank |
kòmandan: kommandant |
kòmander: kommandeeren |
kòmando: kommando |
komisi: onderzoeken, (cfr. commissie) |
fòrskot: voorschot |
fôrnês, M.A.: fornuis |
frak: vraag |
franje: franje |
Galderei: galerij |
galopèr, M.: galoppeeren |
gardin: gordijn |
gardoes: kardoes |
gəbet: gebed, bijbellezing |
gəménə, M.: gemeen soldaat |
gənotschap, M.: genootschap |
gəson: gezond |
gèspèr: gesp |
goevernement: gouvernement |
gòt: goot |
grap, M.,
gràpis, A.: grap |
grèf: griffel |
groei, M.: groeien |
groet, A.T.: groeien |
gros, M.A.: grof |
Hagel: hagel |
hâk: haak |
kous: kous |
krak: kraag |
kramp: kramp |
kroesmon, B.: kruis of munt |
krois: kruis |
krol: krul |
krôn: kroon (met een kroon versierde knop) |
krôntji: bruidskroontje |
kwart: kwart, kwartje. |
kwartaal: kwartaal |
kwas: kwasten, verven |
kwitantie: quitantie |
Lak: lak |
laken: laken |
landraad: landraad |
lansig: zich onwel voelen (cfr. landziek?) |
lap: lap (oorvijg) |
lars: laars |
lastok: laadstok |
lât: laat |
latje: laadje |
lau-lau: lauw |
lawèr: laveeren |
| |
| |
kàmar: kamer |
kan, T.,
kana, M.A. kan |
kandelar: kandelaar |
kanikər, M.T.: knikker |
kanoei: knoeien |
kansi: kans |
kantoor: kantoor |
karam: kramp |
karèmp: krimpen |
kart: kaart |
kartir, M.A.: kwartier |
kas: kast, bank |
kèkər: kijker |
kèldər: kelder |
kəlok: klok |
kèrkhof: kerkhof |
kês: ‘Kees’ (aap.) |
kétəl: ketel |
kéwəl, A.: keuvelen |
klad: klad |
klak: klacht |
klam: klamp |
lotərei: loterij |
Maklòn, M.A.: maakloon |
matskappy, M.: maatschappij |
medali: medaille |
mənər: mijnheer |
məpraoe: mevrouw (voor |
mèstər: meester (mestiezen) |
metsel, mèsel: metselen |
mîr: mier |
mister: schoolmeester |
miskrâm: ontijdige bevalling |
modèl: model |
modo: mode |
moei: moei |
moerbei, M.: moerbei |
moesik: muziek |
moesling: mousseline |
mofrou: mevrouw (voor Europeesche dames) |
morgòn: goeden morgen |
mors, M.T.: morsen |
mostòr: mosterd |
Naoe: nou, nu |
nât: naad |
natîr: sperma (natuur) |
kompas: kompas |
komplemèn: kompliment |
kondisi, M.A.: (toast) conditie |
koning verjar, M.: konings verjaardag |
kons (itoe banjaq-) dat is de kunst |
konsèn: consent |
kontan: contant |
konterbos, M.A.: contributie |
kontji-stori: consistorie |
kontrak: contract |
koopbrief: koopbIief |
koopi: koopje |
koopman, A.: soort kaartspel |
koord: koord |
kòpi, M.: kopje |
kopia: copie |
kordèr, M.A.: accordeeren |
korketrèk: kurketrekker |
korsèt: korset |
kosèn: kozijn |
kostor: koster |
oranja: oranje |
orgol: orgel |
orlosi: horloge, klok |
Pak: pacht |
pakhois: pakhuis |
pal: paal |
palsir: plezier |
palwin: valwind |
pandjaloes: jaloersch |
panspèk: ‘van Speijk’ (politiemuts) |
pap: pap |
par, M.A.: paar |
paris 1) M.A.: paar |
2) M.A.: even |
3) T.: nageboorte |
parkəror: procureur |
parmisi: permissie |
pas of pals: valsch |
pasjensi: patiëntie |
pasmên: passement |
patron: patroontasch |
peet,
peetji B.: peet |
pəlsir: plezier |
pən: pin |
lei: lei |
leif: lijfje |
lèm: lijm |
lémon: limoen |
lènban, M.: lijnbaan |
lèpər, M.: lepel |
lês: lezen |
ləter: letter |
leven: leven maken |
liniar: liniaai |
lis: lijst |
litjis: versjes, liedjes |
lobortji, M.A.,
lobtji, T.: loovertje |
lodjl, M.: loge |
loer: beloeren |
loi, B.: lui |
lôkis: haarlokjes(?) |
lont: vuurwerk, lont |
lòp: loop (v. geweer) |
los: loods, loodsen |
losjəmèn: logement |
losjèr: logeeren |
pompa: scheepspomp, inspuiten |
pompoen, T.: poempoen |
pond: pond |
popo: pudendum muliebre |
porgasi: purgatie |
pos: post |
potjə, M.A.: potje |
potlot: potlood |
prəkstoel: preekstoel |
prəsen: present, fooi |
proimpi: pruimpje |
pronk: oppronken |
prop: prop |
Ràbrak: ranselen (radbraken?) |
radès, M.A.: radijs |
râi: raden |
râm: matten (stoelen) (raam?) |
ransel: ransel (tasch) |
ràport: rapport |
rəbis, T.: rib |
rəgèr, M.A.: regeeren, dwingen |
reken: tellen, achten |
rekes: request |
rəmedi: beproeven |
| |
| |
nawing: goeden avond |
netjis: netjes |
nihi: nicht |
nis, T.: niezen |
njong: jongeling (van jongen?) |
nois-nois (of nos-nos): door den neus klinkend |
nol: nul |
nòmor: nummer |
nôt: uitnoodiging |
nota: nota |
Oester, M.: oester |
ofstôk: opstoken |
ôm, òm: oom |
ombekwâm: onbekwaam |
onbeskoft: onbeschoft |
onderbroek: onderbroek |
ondermèstər: ondermeester |
ondersoek: onderzoeken |
onkos: onkosten |
ons of onslag: onbruikbaar of ontslag (v. omslag?) |
skakar: karig, gierig |
skâp: schaaf |
skarnir: scharnier |
skèl: scheel |
skelderij: schilderij |
skeling: scheel |
skêt: scheet |
skitsel: schutsel, scherm |
skoetje: schuitje |
skoim: schuim |
skop, iskop: schoppen |
skorrok, iskorrok,
iskorrok: schurk |
skorsten: ‘schoorsteen’ = lampeglas |
skòt: schot |
skotis: schotsch |
skotol: schotel |
skrik: schrik |
skroep: schroef |
skroepmes: schroevendraaier |
sla: salade |
slag: op slag, in eens |
slek(g): slecht |
slender: slenteren |
slêp: slepen |
pêna, pèntjəs, A.: schrijfpen, pennetje(s) |
pensioen: pensioen |
pèp, M.: pijp |
perhemel: bedhemel |
perneik: verneuken |
pərsèn: percent |
persent: present, cadeau |
pet, pètjəs, M.A.: pet, petjes |
pil: pil |
piola: viool, viola |
pis, M.T.: pissen |
pispot: pispot |
pistòl: pistool |
plat(g)(k): plagen |
plat: plat |
plester: bepleisteren |
plot (flot): troep, zie trop. misschien van complot |
poes, M.A.: poes |
pokis-pokis: hokus-pokus(?) |
polisi: politie |
pols (fols): pols |
sopi: zoopje (arak) |
sosak, T.: ‘zuurzak’? (= nangkaboom) |
span, M.: spannen |
spânsmat: ‘Spaansche mat’ (= rijksdaalder) |
spèl: spellen |
spêlman: speelman |
spèt: spek |
spoel: spoelen |
spoit: spuiten |
spòk: spook |
spòr: spoor |
sprei: sprei |
staat: staat |
steipis of stoipis: stuipen |
stèl: stel |
stem: stemmig |
sterk of isterk: sterk |
stikbogəl, M.: stijgbeugel |
stirman: stuurman |
stokfles: stopflesch |
stòlok: stolp |
stombogər, T.: stijgbeúgel |
stoot: stooten |
riki, M.: bereiken |
rok plôi: geplooide rok |
rompis, T.: vest (van romp- |
roms: roomsch |
rond: rond |
rosbank: rustbank |
rosi: roosje |
roskam, M.: roskam |
Sabəl: sabel |
sak: zak |
sàl, M.: zadel |
schéma, M.A.: scheidsmaal |
segel: zegel |
segen: zegenen |
sei: zijde |
sèlderei: selderij |
sènt: cent |
serant, T.: astrant |
sərfèt: servet |
silab, A.: syllabe |
sinapan of snapang: snaphaan |
sipir: cipier |
sjàbrak, M.T. schabrak |
tèr: teer |
terg, baterg: tergen |
tering: tering |
tjit, M.A.: sits, (sjits) |
tofor: tooveren |
tom, M.: toom |
toni: tenu |
toonslag, A.: stemvork |
trali: tralie |
trap-trap: trappen |
trèk, M.: strekken (?) |
trekter: trekker |
trèktrek, M.: trechter |
troef: troef |
tròmòl: trommel |
tròmòlstok: hooge boomsoort (cassia, fistula) |
trompet: trompet |
trop: ‘troep’ (= heerendienst) |
U: u |
Vaksinatêr: vaccinateur |
vam: van |
van doen: van doen |
verkêr: verkeerd |
verlip(f): verliefd |
| |
| |
slim: slim (= erg) |
slinger: slingeren |
slof: slof |
slot: slot |
smal: smal |
smer: smeeren |
smokkel: smokkelen |
snip: snip |
soeet, basoeet: bezweet |
soen: zoen |
soep: soep |
soesi: zuster |
sofa: sofa |
soi: soja, soda |
sokolât: chocolade |
solder: zolder |
soldèr: soldeeren |
som: zoomen |
sonder: zonder |
stori: ‘histori’ (= praten) |
strant, M.A.: astrant |
strât: straat |
strei: strijden |
strêp-strêp: strepen |
strik: strijken, strijkijzer |
stron: stront |
stroop: stroop |
strop: strop, lus |
swak: zwak |
Tafəlak: tafellaken |
takis: tak |
taksêr: taxeeren |
tamboer: trom |
tambrin, T.: tamarinde |
tékən, M.T.: teekenen |
təkor, M.A.: te kort |
tèl M.: tellen |
ten, T.: tent |
vervêl: verveling, zich vervelen |
vîrkan: vierkant |
voer: voering |
vôrbei: voorbij |
vork: vork |
vrehaven: vrijgeworden slaven |
vreman: vrij man; op verlof |
vroeg: vroeg |
Wals: wals |
wâr: waardig |
warmoes: iets verwarren (?) |
warnèmənd: waarnemend |
weger: weigeren |
wensel: windsel |
wimpel: ‘wimpel’ (onderscheidingsteeken) |
wol: wol |
Nu wij zoo van het Hottentotsch tot het Ambonsch-Maleisch, de Nederlandsche leenwoorden in de talen der inboorlingen hebben doorloopen, is ons vermoeden naar aanleiding van het Papiamentoe geopperd, helaas geen louter vermoeden gebleven. Van alle kanten dringt zich de waarheid aan ons op: wij hebben de inlanders onze materieele cultuur meegedeeld, iets hoogers gaven wij hen niet. Hadden wij toch, zoo is men geneigd uit te roepen, twee eeuwen vroeger een Douwes Dekker gehad, die niet slechts in blauwen wazigen schijn zijn Max-Havelaar-ideaal had zien schemeren, maar op stoere eeuwige beginselen den moed had gebouwd, van een apostel en heilbrenger in vast-werkelijke marmerdaad! Dat er ook onder de Nederlanders mannen zijn die daar aanleg toe hebben, bewijst reeds de Zeeuw Caspar Berze, die in de 16de eeuw werkte op Ormuzd en Franciscus Xaverius naar Rome deed schrijven: mitte mihi Belgas, dat zijn de flinkste missionarissen. Maar uit onze koloniën werden dezulken zorgvuldig geweerd. Alexander de Rhodes, die een deel van Annam bekeerde en beschaafde, kwam door den nood gedrongen te Batavia, maar werd er gauw gevangen gezet. De onverdraagzaamheid speelt in onze geschiedenis een droevige rol. Zal de geschiedschrijver onzer taal, die twee eeuwen na mij zal komen, nog op hetzelfde te-kort aan hoogere-cultuurwoorden in de talen der inboorlingen hebben te wijzen? Zal het Javaansch-Maleisch dan nog zijn, wat het nu is? Zoowel de Katholieke als de Protestantsche zendelingen zijn in de 19de eeuw met noeste vlijt het veld begonnen te doorploegen, dat onze vaderen hadden laten braak liggen. Ook de Regeering trekt zich meer en meer het lot der inboorlingen aan, en bepleit overal het aanleeren der Nederlandsche taal als een krachtig middel tot hoogere beschaving. Moge ons volk
| |
| |
en onze taal nog veel hoog zielsgeluk brengen in de harten der insulinde-bewoners, en zoo eindelijk goedmaken wat onze Oost-Indische Compagnie aan levensgeluk daar heeft vernietigd en gesmoord.
| |
7o. Het Singkeh-Nederlandsch.
Ten slotte zijn er in Insulinde, gelijk men weet, vele Chineezen. Vele hunner komen er slechts om een tijdje flink geld te verdienen, en trekken dan weer naar hun vaderland terug: men noemt ze Singkeh. Wat er van onze taal wordt in deze kringen, toont ons het navolgende (natuurlijk voor de grap) ingezonden stuk in het Bat. Handelsbl. 1881. Maar een bevoegd beoordeelaar verzekerde mij toch, dat de eigenaardigheden hunner taal hier tamelijk goed in uitkomen.
Mijnheel Letacteul! - Ik Chinees man welk hald vool mijn lijst en vleesch, ik hool van mijn landsman in Atjeh veel te verdienen. ik ga naal Atjeh om beetje geld te verdienen omdat mijn landsman zeg geen oolog meel in Atjeh, kompagne alle soldaten zal wegzenden en politie kom in de plaats om ons allemaal te bewaken. Haija. Die Atjehnees kom 's nachts maak lawaai schiet veel geweel, veel kogels vlieg door Chinees huizen, mijn kamelaad een man dood, twee dlie man klijgen wond, ik zeel bang, ik schleeuw hald, ik zeg Tjilàha! Hofolomi Atjehnees niet bang vool soldaten, ik loop weg, ik kom hiel. Ik vlaag Mijnheel Letacteul wanneel zal kompagne polit e zenden naal Atjeh den Atjehnees bang, zal niet meel schieten op Chineezen, en alle Chinees man zal gaan naar Atjeh en zal beginaga senang en kompagne klijgt veel winst met pacht en invoel legten, en alle eulopees man klijg alles goedkoop en dan zal spoedig ook naal Atjeh gaan. - ‘Mijnheel Leacteul. Ik alme Chinees man, LIN TIAM SENG.
De peranakans daarentegen, d.w.z. de in Indië voor goed gevestigde Chineezen verrassen ons vaak door hunne volmaakte kennis der Nederlandsche taal. Verschillende hunner studeeren aan Nederlandsche Universiteiten en in 1922 promoveerde een hunner, de heer Han Tiauw Tjong, aan de Technische Hoogeschool te Delft op een degelijke dissertatie over ‘De industrialisatie van China’ en de volgende stellingen:
I. De wereldtoekomst is voor een groot deel van China's toekomst afhankelijk.
II. Zoowel uit internationaal als uit Chineesch oogpunt is verdere doorvoering van de industrialisatie van China wenschelijk en mogelijk.
III. Voor den verderen uitbouw van de industrialisatie van China is een uitstekend geordende Staat noodzakelijk; daarnaast is echter even noodzakelijk het uit den weg ruimen van de door de vreemde mogendheden sedert 1842 in China in het leven geroepen en in stand gehouden belemmeringen.
VII. De voorstelling, door menigeen gehuldigd, als zou China in alle opzichten achterlijk zijn, is onjuist.
VIII. Even onjuist is de meening, als zou de langzame ontwikkeling van China te wijten zijn aan den Chineezen aanklevende, evolutie-belemmerende eigenschappen, het karakterschrift en het gehuldigde familiesysteem. (H.G. Wells: The Outline of History. pag. 312-6),
IX. Niet steekhoudend is Dr. Nederbragt's bewering, als zouden oppervlakkigheid, verwardheid des geestes, arbeidsverzet, onbetrouwbaarheid en oneerlijkheid van het Chi- | |
| |
neesche
volk de wezenlijke belemmeringen voor China's zelfindustrialisatie zijn. (‘Pénétration Pacifique’ in China, pag. 158-159).
Even onjuist is in menig geschrift de voorstelling, alsof omkoopbaarheid en conservatisme de voor de industrieele en economische ontwikkeling van China belemmerende natuurlijke eigenschappen van het Chineesche volk zouden zijn.
X. Het oordeel van Dr. Tille, als zou de arbeidzaamheid der Chineezen niets anders zijn dan drukdoenerij (‘Geschäftigkeit’), getuigt niet van scherpe opmerkingsgave. (Der Wettbewerb weisser und gelber Arbeit in der Industriellen Produktion, pag. 11).
XI. Het nauwer aanhalen van de economische betrekkingen tusschen China en Ned.-Indië is voor beide landen en ook voor Nederland van zeer groot belang.
Ik kan mij voorstellen, dat menigeen bij het doorlezen van Brusselsche, Negerhollandsche, West-Indische, Oost-Indische en Chineesche taalproefjes, bij zich zelven heeft gedacht: maar wat voor belang kan nu toch een beschaafd Nederlander stellen in zulk een koeterwaalsch?
Daartegen zou ik op willen merken, dat er vele standpunten zijn, waarvan men over taal oordeelen kan, o.a. het praktisch-aesthetische, het nationale en het wetenschappelijke. Op het eerste standpunt stelt men zich de vraag: is die taal rijk en buigzaam genoeg, om er de gedachten en de gevoelens van een beschaafd mensch in uit te drukken met de noodige fijnheid? Van menige locale taalgroep kunnen wij dat niet zeggen, daar zij over te weinig onderling geschakeerde hoog- en fijnvoelende individuën kan beschikken, om hare taal te verrijken. Van dit practisch-aesthetisch standpunt moeten b.v. de Vlamingen en de Afrikaners uitgaan als zij kiezen tusschen het Afrikaansch of Algemeen Vlaamsch en het Beschaafde Nederlandsch. Op het nationale standpunt stelt men zich de vraag: of de bouw van een taal wel overeenkomt met de mentaliteit van het volk. Zoo is b.v. het Fransch verzadigd met die lichte, speelsche, gevatte windwijzer-mentaliteit, die wij nu eenmaal gewoon zijn ‘esprit’ te noemen. En van dit standpunt moeten de Vlamingen uitgaan, als zij de Gallicismen, of de Brusselsche taalbastaardij willen waardeeren. Op het wetenschappelijk standpunt ten slotte plaatst zich vooral de taalgeleerde, die wil zoeken naar de diepere oorzaken van de wisselingen, en de onderlinge afwijkingen der talen en tongvallen. Een bastaardtaaltje is hem daarbij even welkom materiaal als het meest verfijnde litteraire idioom. ‘Si humbles qu'elles paraissent au profane, toutes les manifestations de la vie humaine intéressent le philosophe, zegt F. Boillot, pareillement toutes les manifestations du langage humain intéressent le philologue. Celles mêmes qui n'ont donné lieu à aucune production littéraire sont loin d'être, au point de vue scientifique, moins importantes que les autres. Il ne faut pas confondre le domaine de la science et celui de l'art, et la chirurgie n'eut fait que de maigres progrès, s'il avait fallu se contenter de disséquer de jolies femmes.’
|
|