De opkomst van het woord democratie als leuze in Nederland
(1948)–Jan van de Giessen– Auteursrecht onbekend
[pagina 55]
| |
Deel II
| |
[pagina 57]
| |
Inleiding
| |
[pagina 58]
| |
op, die in velerlei opzicht verzet aantekende tegen de destijds heersende toestanden, waarbij een betrekkelijk kleine groep regenten een oligarchisch-aristocratisch bewind in de Verenigde Provinciën voerde en in feite alle macht in zich verenigde. Zij, die zich tegen deze regentenheerschappij verzetten, werden algemeen aangeduid met de naam ‘Democraten’. De ‘Aristocraten’ en de ‘Democraten’ waren de twee in die tijd tegenover elkaar staande groeperingenGa naar voetnoot1. Aanvankelijk hadden vele Democraten hun hoop gevestigd op het huis van Oranje. Zij koesterden de hoop, dat de Stadhouder, van ouds een belangrijk tegenwicht in de Republiek tegen de macht van de Regenten, zich aan het hoofd van de nieuwe beweging zou stellen. Toen deze hoop ijdel bleek, wendde het grootste deel van de democratische partij zich van de Prins af. Zij zochten en vonden ook al spoedig contact met het anti-Oranje gezinde deel van de aristocratische regenten. Voor deze nieuwe combinatie kwam de naam Patriotten in zwang. De Democraten, die de Prins trouw bleven, werden sindsdien wel ‘Oranje-democraten’ genoemdGa naar voetnoot2. In de tijd van de Bataafse Republiek raakte de naam Democraten langzamerhand op de achtergrondGa naar voetnoot3. Naast de tegenstelling Democraten-Aristocraten kwamen andere namen op: eerst Patriotten-Prinsgezinden, later Unitarissen-Federalisten. En toen deze partijen onmachtig bleken het over een staatsregeling eens te worden, maakte de staatsgreep van 1798 aan het bestaan van elke politieke partij voor lange tijd een eindeGa naar voetnoot4. De ideeën van deze achttiende-eeuwse Democraten waren zeer uiteenlopend geweest. Theoretisch stonden zij van het begin af aan veelal onder de invloed van buitenlandse schrijvers, die de leer van de volkssouvereiniteit propageerden; practisch gingen in de eerste tijd hun wensen dikwijls niet verder dan herstel van mis- | |
[pagina 59]
| |
bruiken in de Republiek. Verzet tegen de overheersende positie, die Holland in de Republiek innam, speelde bij de eerste Democraten, waarvan een niet onaanzienlijk deel der leiders uit edelen uit de Oostelijke provinciën bestondGa naar voetnoot1, meermalen een grote rol. Moderne democratische denkbeelden stonden deze eerste Democraten vrijwel nimmer voor. Dat hun aan het buitenland ontleende theoretische beschouwingen dikwijls zeer radicaal klonken, moet ons niet op een dwaalspoor brengen. Wanneer we lezen, dat iemand als Capellen de leer van de volkssouvereiniteit aanvaardde, dan moeten we daarbij wel in het oog houden, dat hij onder ‘volk’ wilde verstaan niet het gehele volk, maar ‘het aanzienlijk, eerwaardig, ontzaglijk deel der Natie: de eigenaars, de participanten der Groote Maatschappij’Ga naar voetnoot2. Onder de invloed van de gebeurtenissen in Frankrijk werden de eisen van de democraten later veel radicaler. Moderne democratische gedachten vinden we in talrijke geschriften en redevoeringen van de Democraten uit de jaren 1795-1798. Niet alleen algemeen kiesrecht - in beginsel althans! - doch ook omschrijving en beperking van de staatsmachten, afkeer van despotie, waarborg van de vrijheid en gelijkheid voor de wet staan vele Democraten dan voor.Ga naar voetnoot3. Een onderzoek naar de vraag, in hoeverre de Democraten van die dagen deze beginselen ook als uitvloeisels van de democratie beschouwden, wat zij dus onder democratie verstonden, zou ongetwijfeld zeer interessant zijn. Zulk een onderzoek moet ik hier echter achterwege laten. Mijn doel is immers de tijd te bepalen, waarin de huidige leuze ‘democratie’ is opgekomen. Deze tijd is niet de tweede helft van de achttiende eeuw, waarin democratie voor het eerst in onze politiek een rol speelde. Want op deze achttiende eeuw volgde een lange tijd, waarin in ons vaderland het politieke leven vrijwel geheel | |
[pagina 60]
| |
dood was. Eerst was tijdens de Bataafsche Republiek aan het bestaan van alle politieke partijen een einde gemaakt En na de Franse tijd was ons land teruggezakt in een toestand van politieke apathie. Het overgrote deel van ons volk liet toen alle regeringszaken met een gerust hart aan de Koning en zijn ministeriële dienaren over. Politieke partijen bestonden nietGa naar voetnoot1. Het was in het geheel geen tijd voor politieke leuzen. De achttiende-eeuwse leuze democratie is zo dus geheel verdwenen. Eerst op het einde van de negentiende eeuw zal zij opnieuw, en dan tot op heden voorgoed, opgang maken. De omstandigheden liggen dan echter geheel anders dan honderd jaar eerder. Geheel andere problemen vragen de aandacht. De verschillen tussen de Democraten uit de achttiende en die uit de negentiende eeuw zijn te groot om van één voortdurende beweging te kunnen spreken. Dit is de reden, waarom ik meen in het kader van dit onderzoek met deze korte aanduiding over de eerste te mogen volstaan. Ik wil hier immers de oorsprong van de hedendaagse leuze democratie nagaan en rechtstreeks vinden we deze niet in de beweging van de achttiende eeuw.
De opkomst van de tegenwoordige leuze democratie dateert hier te lande, zoals gezegd, van omstreeks 1880. Omstreeks 1880 begonnen hier sommige politici het woord democratie, dat in de voorafgaande tijd, zoals trouwens in de gehele loop der geschiedenis, slechts als staatsrechtelijk begrip, als wetenschappelijke term bekend was, als practisch-politieke leuze te gebruiken. Toen begonnen zij zich op hun ‘democratisch’ beginsel te laten voorstaan, toen begonnen zij zich ‘democraten’ te noemen. Omstreeks 1900 is hun strijd gestreden en gewonnen: dan heeft de term voorgoed in het Nederlandse politieke spraakgebruik in bonam partem burgerrecht verkregen. Daarom is de tijd van 1880-1900 het eigenlijke tijdperk van ons onderzoek. Doch ook een globaal onderzoek van de hieraan voorafgaande periode, in het bijzonder die van 1870-1880, mocht om twee redenen niet ontbreken: eensdeels om aan te tonen, dat | |
[pagina 61]
| |
vóór 1880 democratie als politieke leuze hier te lande niet of nagenoeg niet voorkomt, anderdeels omdat in deze tijd toch reeds de eerste aanwijzingen te vinden zijn van de latere opkomst van democratie. Wij dienen ons immers te realiseren, dat deze perioden zich slechts gradueel van elkaar onderscheiden en dat er geenszins een duidelijke scheiding van ‘geen groei van democratie als leuze vóór 1880’ en ‘wèl groei na 1880’ te trekken is. Moge het voorafgaande dienen als inleiding op de volgende hoofdstukken en tevens als een corrigerende verzachting van de tegenstelling, die ik om der duidelijkheidswille in het vervolg tussen de tijd vóór en na 1880 meermalen mocht hebben gemaakt. |
|