De opkomst van het woord democratie als leuze in Nederland
(1948)–Jan van de Giessen– Auteursrecht onbekend
[pagina 42]
| |
Hoofdstuk III
| |
[pagina 43]
| |
voor sommigen, zoals voor Kelsen in zijn reeds aangehaald ‘Vom Wesen und Wert der Demokratie’, het theoretische uitgangspunt van de democratie zijn, er is wel niemand, die ontkent, dat een dergelijke absolute vrijheid voor de practijk volkomen onmogelijk is. De vrijheidseis in de democratie is dan ook weer een eis naar vrijheid, naar afwezigheid van belemmering, op bepaalde punten. Doch juist zoals we dit bij de gelijkheid aantroffen, bestaat ook hier weer groot verschil van opinie, welke deze punten zijn. Het meningsverschil loopt veelal parallel met dat op het gebied van de gelijkheid. Vrijwel immer zal dan het zojuist besproken verschijnsel, dat gelijkheid en vrijheid vaak eenzelfde feit betreffen, waarbij slechts de beschouwingswijze verschil maakt, de oorzaak van deze congruentie zijn. Bij de verdere bespreking zal dit nog blijken.
Welke soorten vrijheid behoren tot het wezen der democratie? In het voorafgaande werden reeds enkele genoemd. We merkten opGa naar voetnoot1, dat democratie meerderheidsregering in zich sluit, doch dat daarnaast aan de minderheid verscheidene rechten gewaarborgd moesten zijn, opdat zij vrijelijk haar critiek kon laten horen en de kans krijgen op haar beurt meerderheid te worden. Alleen daarom al behoren vrijheid van drukpers, vrijheid van vereniging en vergadering, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van persoon - dat is het beginsel, dat niemand van zijn vrijheid beroofd kan worden dan in bij de wet aangegeven gevallen en op de wijze bij de wet bepaald - tot de essentialia van een democratie. Op deze wijze, van het politiek-democratische standpunt uit bezien, zijn deze rechten dus slechts voorwaarden om de democratie in de zin van regering door allen te kunnen doen functionneren. Historisch bezien is deze voorstelling van zaken echter, zeker met betrekking tot de vrijheid van de persoon, onjuist. Historisch is de strijd voor de vrijheid van de persoon geenszins gevoerd om politieke redenen, doch werden omgekeerd politieke rechten geëist, omdat deze de enige waarborg waren om het doel - de vrijheid van de persoon - te bereiken. De Engelse geschiedenis van de zestiende en zeventiende eeuw is in dit opzicht bijzonder illustratief. De Whigs voerden hun strijd | |
[pagina 44]
| |
voor ‘civil and religious’ liberty. Doch het middel om deze vrijheden te bereiken, was voor hen de strijd om de politieke vrijheid, de eis, dat in de verhouding koning-parlement het overwicht aan de laatste zou komenGa naar voetnoot1. Op dubbele wijze zijn zo dus politieke vrijheid - recht om invloed op de staatszaken uit te oefenen door middel van het kiesrecht - en de vrijheid van de persoon, de ‘burgerlijke’ vrijheid, verbonden: historisch is de politieke vrijheid middel om de ‘burgerlijke’ te waarborgen, tegenwoordig is de ‘burgerlijke’ ook voorwaarde om de politieke tot haar recht te doen komen.
Strijd voor ‘religious and civil’ liberty, was de leuze van de Engelse Whigs der zeventiende eeuw. Naast de vrijheid van de persoon stond dus de eis naar vrijheid van godsdienst en godsdienstuiting, de eis naar gewetensvrijheid. De tegenwoordig wel haast unaniem als democratisch erkende eis naar vrijheid van geweten treffen we hier dus reeds aan. Over de hier genoemde soorten vrijheid, de vrijheid van geweten, de vrijheid van de persoon, de vrijheid van meningsuiting, van drukpers en van vereniging en vergadering, alsmede de vrijheid om aan verkiezingen deel te nemen, is verdere uitwijding overbodig. Dat zij in een democratie niet mogen ontbreken, is tegenwoordig, zoals gezegd, communis opinio.
Wel dient er nog op gewezen te worden, dat de waarborg van deze geestelijke vrijheidsrechten, die vooral ten doel hebben het individu tegen de willekeur van de overheid te beschermen, veelal wordt gezien als uitvloeisel van het beginsel van de rechtsstaat. De hoofdgedachte van dit beginsel is, dat het individu niet rechteloos tegenover de overheid mag staan. Het recht, niet de willekeur van de machthebbers moet over hem heersen. In dit beginsel zien velen tegenwoordig de kern van de democratie. De rechtsstaatsgedachte beperkt zich niet tot de waarborg van de vrijheidsrechten. Er behoort ook toe, dat niemand over een ander macht kan uitoefenen, zonder dat nauwkeurig vaststaat, op welke wijze en in hoeverre dit zal mogen geschieden. Tevens is het een | |
[pagina 45]
| |
uitvloeisel van deze idee, van democratie in deze zin, dat ieder machtsdrager aan een van hem onafhankelijk orgaan verantwoording schuldig is. Dit orgaan kan zijn de rechter, bij wie de burger tegen de formele onrechtmatigheid van overheidsdaden in verzet kan komen. Het kan ook zijn de volksvertegenwoordiging, die de rechten van de burgers bij de regering behoort te verdedigen. Democratie in deze zin kan samengaan met de in hoofdstuk I besproken democratie in de betekenis van volksheerschappij. Aanhangers van democratie in laatstgenoemde zin kunnen ook verdedigers zijn van democratie in de betekenis van rechtsstaat. - Doch ook zij, die democratie als volksheerschappij niet in haar theoretisch uitgangspunt aanvaarden, kunnen aanhangers van democratie als rechtsstaat zijn. Bij deze laatsten krijgen verschillende staatsorganen dan een andere theoretische betekenis dan in de democratie van de volksheerschappij. De regering behoeft haar gezag niet meer te ontlenen aan de wil der kiezers. Krachtens eigen gezag kan zij, juist tegenover de uiteenlopende belangen van de burgers, het boven de partijen staande recht handhaven. De erfelijke monarch, die gezworen heeft de grondwet en de wetten te zullen handhaven en de vrijheid van zijn onderdanen te beschermen, kan zo in een democratie nog een andere positieve betekenis krijgen dan die van onpartijdig regulator van het parlementaire stelselGa naar voetnoot1. Ook een Eerste Kamer kan op deze wijze in een democratie positieve waarde hebben. Men kan immers van oordeel zijn, dat zulk een lichaam een waarborg is tegen een al te grote macht van de Tweede Kamer, die een bedreiging voor de handhaving van het recht zou kunnen vormen.
In het licht van het bovenstaande dienen we ook de vraag te beschouwen, of democratie en volkssouvereiniteit identieke begrippen zijn. Door voor- en tegenstanders van democratie is dit beweerd. Van beiden wil ik slechts één voorbeeld noemen. | |
[pagina 46]
| |
Masaryk verstond onder democratie: ‘le régime, que la grande Révolution française a inauguré et non ceux que des tentatives antérieures ont pu instituer. En prenant pour devise “Liberté, Egalité, Fraternité”, la révolution française a opposé la souverainité du peuple à l'absolutisme en au monarchisme’Ga naar voetnoot1. En Prof. B.C. de Savornin Lohman betoogt in zijn rede ‘Het eigen recht der Overheid’Ga naar voetnoot2, dat de democratie slechts één rechtsbron kent: de wil van de volksmeerderheid. Doch deze opvatting is stellig niet algemeen. Door zeer velen wordt b.v. ontkend, dat in onze staatsregeling het principe der volkssouvereiniteit gehuldigd wordt, doch het is tegelijk een vrijwel algemene opvatting, dat wij onder een democratisch staatsbestel leven. Democratie kan dus volkssouvereiniteit betekenen, noodzakelijk is dit echter niet. De verklaring hiervan is, dat zowel democratie als volkssouvereiniteit in verschillende betekenissen worden gebruikt. Bedoelen wij met democratie aan te geven, dat feitelijk de hoogste macht in de staat bij het volk (of zijn vertegenwoordigers) is gelegen, de betekenis, die in hoofdstuk I ter sprake kwam, dan is de betekenis gelijk aan een bepaalde betekenis van volkssouvereiniteit. - Democratie betekent echter niet uitsluitend volksheerschappij. Het heeft ook, zoals hierboven werd uiteengezet, de betekenis van rechtsstaat, van rechtssouvereiniteit. En daar tegenover wordt volkssouvereiniteit juist veelal gebruikt in de zin van meerderheidsregering zonder meer. De meerderheid kan naar eigen goeddunken handelen, zij is aan geen hogere normen gebonden. Zij kan dus ook besluiten nemen, die tegen het rechtsstaatsprincipe indruisen. In deze zin zijn democratie en volkssouvereiniteit dus geen identieke begrippen, doch staat integendeel democratie of rechtssouvereiniteit tegenover het beginsel van de volkssouvereiniteit.
Dikwijls baseert men de idee dat democratie betekent rechtsstaat op de gedachte, dat democratie als grondslag heeft de eerbied | |
[pagina 47]
| |
voor de vrije menselijke persoonlijkheid. Deze gedachte treffen we in de tegenwoordige tijd zeer veelvuldig aan. Het is een opvatting, die tot zeer ver gaande consequenties op allerlei gebied kan leiden. Allereerst ziet men de bovengeschetste waarborg van de vrijheidsrechten en de verwezenlijking of handhaving van de rechtsstaat als uitvloeisel hiervanGa naar voetnoot1. Deze betekenis van democratie kan verder ook tot de mening leiden, dat eerbied voor de menselijke persoonlijkheid, dat democratie dus, een onthouding van geweld, zeker ten opzichte van onschuldigen, eistGa naar voetnoot2. Maar ook in andere richting kan deze opvatting haar invloed doen gelden. De eerbied voor iedere mens eist niet alleen een onthouding van het ingrijpen op zijn persoonlijke vrijheid, doch kan evenzeer juist een ingrijpen verlangen om deze persoonlijkheid in stand te houden of de uitoefening van de rechten, die men aan iedere mens toekent, mogelijk te maken. Vrijwel alle ‘sociale’-democratie-gedachten kunnen zo tot op deze basis teruggebracht worden. Immers eerbied voor de menselijke persoonlijkheid eist een zodanige zorg voor het materiële welzijn, dat de ontplooiing van de persoonlijkheid mogelijk wordt. En daar vooral onder de aanhangers van de ‘sociale’-democratie-idee de mening wijd verbreid is, dat voor een volledige ontplooiing een basis van een relatief grote materiële welstand noodzakelijk is, kunnen ook op deze wijze vergaande verlangens naar materiële verbetering in naam van de geestelijke vrijheid, de eerbied voor de menselijke persoonlijkheid, worden gesteld. Zo schrijft het SDAP rapport over ‘Het Staatkundig bestel der Sociaal-Democratie’Ga naar voetnoot3: ‘Wij daarentegen achten geestelijke vrijheid voor de grote meerderheid der mensen slechts bereikbaar op de basis van economische gebondenheid. Hoevelen worden juist door de inrichting van onze tegenwoordige maatschappij tot geestelijke onvrijheid gedoemd. Wij streven de economische gebondenheid, maatschappelijke ordening, het gemeenschappelijk bezit der pro- | |
[pagina 48]
| |
ductiemiddelen, het socialisme na met als einddoel: de geestelijke vrijheid voor een ieder.’ - En dezelfde gedachtengang vinden we bij Prof. Romme en Prof. van den Brink, waar zij schrijven: ‘...om tot de werkelijkheid eener wijde verbreiding van den eigendom te geraken - en daarmede bij te dragen, op den grondslag van sociale gerechtigheid, tot de persoonlijke vrijheid van hen, die tot de thans bezitlooze massa behooren’Ga naar voetnoot1. Economische vrijheid is voorwaarde van geestelijke vrijheid, zo kunnen we deze gedachte kort formuleren.
Met de term economische vrijheid echter is de grootste voorzichtigheid geboden. Met deze term immers kunnen twee geheel verschillende, ja scherp tegenover elkaar staande opvattingen worden aangegeven. Terwijl over de vrijheid op geestelijk gebied en haar verband met democratie de meningen in grote lijnen parallel lopen, is de ‘vrijheid’ op economisch terrein een van de meest omstreden punten van het huidige democratie-probleem.
Er zijn aan de ene kant schrijvers, die de mening verkondigen, dat, zoals geestelijke vrijheid betekent geen belemmering van de vrije meningsuiting enz., geen staatsbemoeiing op geestelijk terrein, economische vrijheid wil zeggen onthouding van de overheid op economisch terrein. Democratie, zo zeggen zij, eist dus ondernemersvrijheid, ja zelfs ‘laissez-faire’. Deze opvatting vinden we vooral bij Amerikaanse schrijvers. ‘Economic Democracy’, is de titel van een verzameling lezingen, door R.S. Brookings gehouden, waarbij de ondertitel ‘The American answer to Socialism and Communism’ al dadelijk doet vermoeden, dat hier op grond van het democratisch vrijheidsbeginsel het ‘laissez-faire’ stelsel verdedigd zal worden, een vermoeden, dat door de inhoud van het boek inderdaad bevestigd wordtGa naar voetnoot2. Laski spreekt in dit verband van ‘the emphatic conviction of American business men, that democracy meant “laissez-faire”Ga naar voetnoot3. | |
[pagina 49]
| |
Enigszins anders, doch voor de practijk tot eenzelfde resultaat leidend, is de gedachte, dat een ingrijpen op de menselijke vrijheid op economisch terrein weliswaar principiëel niet ondemocratisch is, doch dat het onvermijdelijk leiden zal tot een besnoeiing van de vrijheid ook op geestelijk terrein en dat het daarom afgekeurd dient te worden. ‘Nationalisation of opinion has proceeded everywhere pari passu with the nationalisation of industry’Ga naar voetnoot1. De uitingen in deze zin zijn heden ten dage legioGa naar voetnoot2. Historisch is dit verband tussen vrijheid op economisch terrein en democratie zeer goed te verklaren. Niet alleen kunnen we wijzen op het feit, dat de vrijheid van de persoon veelal tevens een strijd was tegen willekeurig ingrijpen in iemands bezit, een strijd, die zijn einde vond in de erkenning van het principe van de onschendbaarheid van de eigendom, waarmede een der fundamenten voor de zg. kapitalistische maatschappijvorm gelegd was. Zozeer is de onschendbaarheid van de eigendom een zg. grondrecht geworden, dat zij als principe zelfs door socialistische schrijvers als democratisch wordt erkendGa naar voetnoot3. Belangrijker echter is nog het volgende: We zagen reeds, hoe in de zeventiende eeuw in Engeland de strijd om godsdienstige, persoonlijke en politieke vrijheid samen gingen. Ook in de Staatsrechtelijke literatuur werd deze strijd uitgevochten. De grote verdediger van de Engelse staatsinstellingen, zoals ze na de overwinning van de Whigs geworden waren, was Locke. In de theorie van Locke komt de gedachte naar voren van de ‘federal’ state, de idee, dat er in de staat twee gescheiden levensgebieden zijn, dat van de staat en het terrein, waarop de staat zich niet mag begeven, doch dat gereserveerd dient te blijven voor de particuliere burgers. In het bijzonder valt dan de nadruk op het recht tot ‘free associations’, associations, die zowel op het geestelijk-culturele als op het economisch terrein gelegen kunnen zijn. Het is vooral Lindsay in zijn reeds eerder aangehaald boek ‘The modern Democratic State’ geweest, die op deze zijde van de | |
[pagina 50]
| |
democratie en haar historische achtergrond gewezen heeft. Op blz. 115 zegt hij: ‘English and American theory thinks of the state over against a federal conception of the state and society. It is even in England a federal conception of the state and society. French theory is more totalitarian and more strictly individualistic at the same time’. Voor Lindsay is dan ook het recht tot ‘free association’ het kernpunt voor een democratische samenleving.
Lijnrecht hiertegenover staat een geheel andere opvatting over economische vrijheid, dus over democratie van het vrijheidsstandpunt uit bezien. Zeer verbreid immers is de opvatting, dat de vrijheid van het ‘laissez-faire’ slechts een schijnvrijheid is. Doordat, zo wordt betoogd, het economisch stelsel van het negentiende-eeuwse liberalisme een enorme macht heeft gebracht in handen van weinigen, is er geen sprake van, dat ieder zo vrij mogelijk zou zijn, als er geen overheidsbemoeiing op economisch terrein bestaat. Dan is immers het overgrote deel van de bevolking afhankelijk van deze kleine groep machthebbers. Zij, die deze mening huldigen, eisen juist een overheidsingrijpen om de ware vrijheid voor allen te bewerkstelligen. Economische vrijheid is gemeenschapsbezit der productiemiddelen en recht op arbeid, zegt BanningGa naar voetnoot1. In deze zin gebruiken de aanhangers van de ‘sociale’ democratie dus ook de term, wanneer zij zeggen, dat economische vrijheid de voorwaarde voor geestelijke vrijheid isGa naar voetnoot2. Het is hetzelfde probleem, dat we tevoren aantroffen bij de bespreking van de gelijkheidsgedachte van de democratieGa naar voetnoot3. Ook daar werd de formele rechtsgelijkheid onvoldoende geacht en een meer daadwerkelijke, feitelijke gelijkheid - in onderling zeer verschillende vorm - voor een ware democratie als noodzakelijk beschouwd. Hier is hetzelfde probleem aan de orde, doch nu van het vrijheidsaspect uit bezien. Het hierboven betoogde, dat vrijheid of gelijkheid veelal slechts een vraag van uitgangspunt isGa naar voetnoot4, vindt hiermede nogmaals een bevestiging. Vrijheid van gebrek - één van de vier | |
[pagina 51]
| |
vrijheden van wijlen president Roosevelt - of gelijke minimumbestaansverzekering voor allen zijn, om nog slechts één voorbeeld te noemen, slechts twee uitdrukkingswijzen voor eenzelfde zaak. Wat bij de behandeling van de gelijkheidsgedachte gezegd werd over het tweeledig doel, dat bij deze eis beoogd kan worden, geldt hier dus eveneens. Voor sommigen is de economische vrijheid in de zin van bestaanszekerheid voor allen democratische eis op zich zelve, voor anderen is het onontbeerlijke voorwaarde om de eigenlijke democratische vrijheid - de politieke en geestelijke vrijheid - te verwezenlijken.
Juist bij de bespreking van het vrijheidsaspect blijkt, hoe zeer de verschillende opvattingen over de betekenis van democratie elkaar doorkruisen of zelfs geheel uitsluiten. De hierboven besproken ‘laissez-faire’ vrijheidsidee tegenover de ‘sociale’ staatsopvatting is hiervan een zeer duidelijk voorbeeld. Doch ook op een andere, eveneens zeer belangrijke tegenstelling dient nog de aandacht te worden gevestigd. We zagen, dat vrijheid van geweten en vrijheid van meningsuiting als democratische rechten worden beschouwd. Doch voor vele democraten vinden zij hun grens in de principes, in de spelregels van de democratie zelve. Voor hem, die in woord of geschrift de vrije meningsuiting, de gewetensvrijheid of het gehele democratische regeringsbestel aanvalt, dient, naar veler mening, de vrijheid, die de democratie geeft, op te houdenGa naar voetnoot1. Immers ‘it is of the essence of democracy that the central premisses of action must be held in common by all classes which count’Ga naar voetnoot2. Zo kan echter evenzeer de aanhanger van de sociale democratie iedere tegenstander, die zich met de zijns inziens absoluut noodzakelijke maatregelen niet kan verenigen, het zwijgen opleggen. Wanneer democratie een doel wordt, zoals dat voor ons het meest in het oog springend in de sociale democratie het geval kan zijn, kunnen vele middelen heilig worden om dit doel te bereiken. De eis naar sociale vrijheid, naar sociale gelijkheid, kan dan tot een beperking van de staatkundige en geestelijke vrijheid leiden. In deze | |
[pagina 52]
| |
zin geldt dan het woord van Acton, dat de ‘passion for equality makes vain the hope of freedom’Ga naar voetnoot1. Doch ook de politieke democratie kent deze vaste regels, deze onwrikbare doelstellingen. Zeer ver in deze beschouwingswijze gaat wel R. Smend, die juist omdat de democratie zijns inziens altijd zulke vaste doelstellingen heeft, een, zoals Smend het uitdrukt, ‘sachlicher Gehalt’, een ‘Ethos und Pathos’ bezit, deze tegenover het als het ware ‘inhoudsloze’ parlementarisme steltGa naar voetnoot2. Smend wijst er op, dat de theorie van de moderne democratie ontstond in een tijd, toen tevens de leer van het natuurrecht met de idee van altijd en overal geldende rationele waarheden opkwam, ja zelfs een groot deel van haar theorie uit deze natuurrechtsleer putte. Voor ons is hier echter niet zozeer de historische achtergrond als wel het feit zelve, dat iedere democratie aan de vrijheid min of meer duidelijke grenzen stelt, van belang.
Uit het bovenstaande zal gebleken zijn, dat democratie de meest uiteenlopende betekenissen kan hebben. Het gevaar, dat men zich bij het gebruik van het woord democratie in het geheel niet meer realiseert, op welke grond iets democratisch of ondemocratisch wordt genoemd, wordt bij een zo ruim en veelzijdig gebruik steeds groter. Het leidt tot een reeds dikwijls gesignaleerd verschijnsel, door C. Schmitt zo samengevat: ‘Demokratie wird mit Liberalismus, Sozialismus, Gerechtigkeit, Menschlichkeit, Frieden, und Völkerversöhnung verbunden und identifiziert.’ Onder democratie kan alles vallen, wat ‘schön, ideal und sympathisch ist’Ga naar voetnoot3. Is het nog verwonderlijk, dat democratie een zo algemeen aangehangen leuze is geworden? |
|