De opkomst van het woord democratie als leuze in Nederland
(1948)–Jan van de Giessen– Auteursrecht onbekend
[pagina 22]
| |
Hoofdstuk II
| |
[pagina 23]
| |
Tegenover deze politieke gelijkheid wordt tegenwoordig vaak gesteld de sociale en economische gelijkheid. Men spreekt dan van de reeds veroverde politieke democratie en eist daarnaast sociale en economische democratie. De schrijvers, die deze termen gebruiken, blijken er zeer uiteenlopende betekenissen aan te hechten. Eén gemeenschappelijke factor komt bij allen echter steeds weer naar voren: zij achten de formele rechtsgelijkheid voor een werkelijke democratie onvoldoende. Bij het nader onderzoek van deze termen zal dit blijken.
Ik bepaal me eerst tot de term ‘sociale democratie’. Hieronder wordt m.i. in hoofdzaak verstaan:
ad a. De voorstanders van sociale democratie in deze zin wijzen er op, dat ondanks de formele gelijkheid van alle burgers in het maatschappelijk leven toch nog altijd onderscheidingen worden gemaakt en zelfs scherpe scheidslijnen worden getrokken op grond van geldbezit of afkomst. In het bijzonder geldt dit huns inziens bij het verkrijgen van ambten. Met het verlangen naar sociale democratie wordt dan geëist, dat aan het trekken van deze scheidslijnen een einde zal komen. Zo verstaat ‘Boisot’ uitdrukkelijk onder ‘sociale democratie’: ‘een toestand, waarbij de leden van het volk ook op sociaal gebied gelijke kansen hebben.’Ga naar voetnoot1 En Laski huldigt dezelfde opvatting en geeft nog duidelijker aan, wat met ‘sociaal gebied’ wordt bedoeld, wanneer hij schrijft: ‘The shrinkage of opportunity was, perhaps, more dramatic in a society like Great-Britain, where the idea of social equality followed with precarious slowness on the acceptation of political equality than it was in the United States and France, which had both, by the middle of the nineteenth century, made the one aspect of equality coïncident with the other. Only in Britain there was one | |
[pagina 24]
| |
system of education for the rich and another for the poor; only in Britain it was true to say that the professions, the chief posts in the civil service, the established Church, the commissioned ranks of the Army, Navy and Air Force in overwhelming degree were recruited from the middle and upper classes; only in Britain, again, was it true to say that it was exceptional, even after the war of 1914, for the son of a working man to become a cabinet minister. The forms of political democracy had, in Britain, only very partially expressed themselves in terms of social democracy by 1940’Ga naar voetnoot1. Mijn indruk is, dat dit inderdaad de meest gebruikelijke betekenis van sociale democratie op het ogenblik is. Veelal wordt ‘democratisch’ ook zonder de toevoeging van ‘sociaal’ in deze zin gebruikt. Slechts enkele voorbeelden. Als een bewijs van het doordringen van de democratische gedachte beschouwt men het feit, dat in functies aan het Hof in de huidige tijd ook niet-adelijke personen worden benoemd. - Zeer gebruikelijk is ook het verlangen naar een democratisering van de buitenlandse dienstGa naar voetnoot2. Dit houdt dan in, dat de naar het inzicht van de stellers van deze eis bestaande onmogelijkheid voor iemand, die niet tot een bepaalde ‘stand’ behoort, om in de buitenlandse, vooral diplomatieke dienst te worden toegelaten, dient te worden opgeheven. Niet alleen echter bij het verkrijgen van ambten eist deze ‘sociale democratie’ een verdwijnen van maatschappelijke scheidslijnen. Ook op andere wijze moet het onderscheid op grond van geboorte of rijkdom verdwijnen, moet er gelijkheid komen. Nogmaals enige voorbeelden. Troelstra spreekt van zijn democratische neiging om met arbeiders om te gaanGa naar voetnoot3. Het heet democratisch, dat een staatshoofd een levenswijze voert als gewone staatsburgers. Het nauwe verband met het op blz. 22 vermelde democratische postulaat, dat er in een democratie geen privileges mogen bestaan, | |
[pagina 25]
| |
komt bij deze betekenis van democratie steeds duidelijk naar voren. Niet alleen wettelijke, ook officieuse voorrechten en scheidslijnen dienen in een democratie volgens de aanhangers van de sociale democratie te verdwijnen.
ad b. Sociale democratie kan ook betekenen democratie in een socialistische gemeenschap. Reeds op zuiver terminologische gronden is dit waarschijnlijk. Terminologisch immers is de samenhang tussen sociale democratie en sociaal-democratie reeds zo nauw, dat het welhaast niet anders mogelijk is, of voor vele sociaal-democraten bestaat er een - veelal wellicht meer aangevoeld dan scherp begrepen - verband tussen deze twee begrippen. Sociale democratie betekent democratie in een sociaal-democratische gemeenschap is een al zeer voor de hand liggende uitleg. Het blijkt verder, dat de schrijver, die de term ‘sociale democratie’ tot een gebruikelijke politieke leuze heeft gemaakt, de socialist Max Adler, zeer uitdrukkelijk onder deze term verstond: democratie in een socialistische gemeenschapGa naar voetnoot1. Deze uitleg geeft echter nog niet duidelijk aan, wat onder sociale democratie precies dient te worden verstaan. Socialisme is immers tegenwoordig een wel haast even groot modewoord geworden als democratie en heeft eveneens de meest uiteenlopende betekenissenGa naar voetnoot2. Het is ook overbodig, daar niet alle betekenissen en aspecten van ‘socialisme’ met het begrip sociale democratie in verband worden gebracht. Slechts op die betekenissen, waarmede dit wel het geval is, dien ik hier de aandacht te vestigen. | |
[pagina 26]
| |
In de eerste plaats wijs ik dan op de beschouwingen van Adler. Adler beschouwt als een socialistische gemeenschap de samenleving, waarin alle klassenverschillen zullen zijn opgeheven. De gevolgen hiervan zullen tweeërlei zijn. In de eerste plaats zal de democratie - in de zin van besluitvorming door alle betrokkenen - nu eerst recht betekenis krijgen. Immers Adler neemt met alle Marxisten aan, dat de rechtsgelijkheid alleen geen werkelijke gelijke invloed op de totstandkoming van de besluiten waarborgt, dat integendeel bepaalde groepen door hun economische of maatschappelijke positie de gang van zaken sterk zullen beïnvloeden of zelfs geheel beheersen. In een socialistische maatschappij zal aan zulk een bijzondere positie een einde zijn gemaakt en dus eveneens aan de ongelijke invloed op de besluitvorming. In de tweede plaats zal echter het karakter van de besluitvorming anders worden dan in de tegenwoordige kapitalistische staat het geval is. In de socialistische gemeenschap zal er nl. volgens Adler op de hoofdpunten van het algemeen beleid geen verschil van inzicht meer bestaan. Juist omdat de klassenverschillen zullen zijn opgeheven, zal er voor allen slechts één belang zijn. Bij de besluitvorming zal dit tot uiting komen door een eenstemmigheid ten opzichte van de grote lijnen. Men ziet, dat volgens Adler het minderheidsprobleem, dat, zoals we hierboven zagenGa naar voetnoot1, een van de moeilijkste vraagstukken voor de democratie is, in de maatschappij van de sociale democratie zal zijn opgelost. Dit is voor Adler het essentiële punt. Er zullen geen maatregelen meer genomen worden tegen de wil van een soms aanzienlijk deel van de bevolking in, de minderheid zal niet meer, zoals Adler het uitdrukt, ‘onderdrukt’ worden. De idee van de ‘volonté générale’ van Rousseau, die volgens Adler de juiste democratische gedachte bevatGa naar voetnoot2, komt hier opnieuw naar voren. In de samenleving, waar de sociale democratie gevestigd is, zal er dus zijn een ‘Einheitlichkeit in der Lebenslage und eine Einsinnigkeit in der Interessiertheit am Ganzen’Ga naar voetnoot3. In deze woorden vat Adler de twee kenmerken van zijn sociale democratie samen. | |
[pagina 27]
| |
In een dergelijke maatschappij zal dus tengevolge van deze ‘Einsinnigkeit in der Interessiertheit am Ganzen’ ‘het regeren over mensen vervangen zijn door het beheer van zaken’, zoals Engels het uitdrukt. Of om het op andere socialistisch-marxistische wijze te zeggen: ‘politiek’ zal er in zulk een maatschappij niet meer zijn. ‘Politiek’ immers is voor vele socialisten iets, dat slechts in een kapitalistische samenleving bestaan kanGa naar voetnoot1. Dat de tegenstelling politieke-sociale democratie bij Adler zeer scherp is, zal na het bovenstaande niet meer verwonderen. Bij Adler is er geen sprake van een samengaan van een sociale en een politieke democratie, zoals bij de huidige schrijvers, die deze termen gebruiken, meestal het geval is. De kapitalistische maatschappij met zijn politieke democratie zal geheel moeten verdwijnen en vervangen worden door een socialistische, waarin in eensgezindheid, op waarachtig democratische wijze, de besluiten tot stand zullen komen. Vinden Adlers opvattingen tegenwoordig nog navolging? Is het nog een gebruikelijke opvatting onder sociale democratie te verstaan: besluitvorming in een socialistische staat, waarbij het kenmerkende van de huidige democratische methode, de meerderheidsheerschappij en dientengevolge - althans naar marxistische | |
[pagina 28]
| |
redenering - minderheidsonderdrukking, vervangen zal zijn door een ‘Einsinnigkeit in der Interessiertheit am Ganzen’? Onder enig voorbehoud moet het antwoord bevestigend luiden. Het is van de zijde der socialisten ook thans nog een veel verkondigde mening, dat er in een socialistische maatschappij minder ‘politiek’ zal zijn dan in de huidige maatschappij. Zo zegt van der Goes van Naters in zijn reeds aangehaalde dissertatie: ‘Na de socialisatie zal er een Staat blijven bestaan, echter van een andere structuur dan de tegenwoordige. Veel meer dan thans zal het administrerende en beherende sociale element op de voorgrond staan en veel minder het dwingend-politieke’Ga naar voetnoot1. De schrijver verklaart dan ook, dat de beschouwingen van Adler zijn volledige instemming hebbenGa naar voetnoot2. Het valt echter op, dat van der Goes de tegenstelling niet meer zo scherp stelt als Adler. Hij spreekt van ‘meer’ en ‘minder’. Ook in een socialistische maatschappij zullen volgens hem conflicten en belangentegenstellingen niet geheel zijn te vermijden. Dwingende normen zullen nodig blijven, er zal een ‘staat’ blijven bestaan. Dat is het uitgangspunt van het werk van van der Goes. In dit opzicht verschilt hij dus van mening met Adler. Adlers beschouwingen, zo zegt hij, verbloemen, dat ook in de socialistische maatschappij dwingende normen zullen bestaanGa naar voetnoot3. Zoals vele moderne socialisten acht ook van der Goes de tegenstelling tussen de huidige kapitalistische en de toekomstige socialistische staats- en maatschappijvorm niet zo groot als Adler. Daarom is bij hem de tegenstelling tussen politieke en sociale democratie ook niet zo scherp. Hetzelfde geldt met betrekking tot het andere kenmerk, dat Adler aan zijn sociale-democratiebegrip verbindt, de ‘Einheitlichkeit in der Lebenslage’, de ‘sociale gelijkheid van alle burgers in | |
[pagina 29]
| |
de gemeenschap’, zoals hij het elders noemtGa naar voetnoot1. Adler gebruikt deze uitdrukking om aan te geven, dat de zijns inziens in de tegenwoordige kapitalistische maatschappij bestaande ongelijkheid ten opzichte van de invloed van ieder der betrokkenen bij de besluitvorming, in zijn sociale democratie, in de socialistische maatschappij, zal zijn opgeheven. Ook dit is tegenwoordig nog een gebruikelijke socialistische opvatting. Maar ook hier geldt, dat tegenwoordig vele socialisten de tegenstelling tussen de kapitalistische en de socialistische maatschappij niet meer zo scherp zien. We kunnen dit laatste kenmerk van ‘sociale’ democratie vergelijken met het hiervoren genoemde, dat gelijke kansen in het maatschappelijk leven eiste. In de laatstgenoemde opvatting wordt de feitelijke toepassing geëist van de formeel al verkregen gelijkheid van alle burgers ten opzichte van het bekleden van ambten; hier nu eisen de socialisten een feitelijk gelijke invloed van allen op de besluitvorming, die huns inziens in de kapitalistische maatschappij slechts formeel bestaat.
De ideeën van Adler zijn niet de enige, waardoor er een verband in betekenis tussen de woorden ‘democratie’ en ‘socialisme’ wordt gelegd. Ook andere betekenissen en aspecten van ‘socialisme’ zijn hier oorzaak van. Eén hiervan is, dat, zoals Banning zegt, tegenwoordig in het socialisme niet meer een uitsluitend economisch-politiek systeem wordt gezienGa naar voetnoot2. Veelal wordt tegenwoordig immers meer de nadruk gelegd op het uiteindelijke doel, dat het socialisme voor ogen heeft, dan op de middelen, waarmede de socialisten dit doel trachten te verwezenlijken. Zo noemt van den Tempel als grondslag van de socialistische rechtseisen ‘de eisch, dat ieder mensch moet strijden voor de ontwikkeling en ontplooiing van elk der menschen en van de menschheid in haar geheel, en de eisch van de gelijkheid, die beteekent, dat de mogelijkheid tot deelname aan deze ontwikkeling en ontplooiing in zoo gelijk mogelijke mate over de individuen moet worden verdeeld’Ga naar voetnoot3. Deze omschrijving nadert zeer sterk de nog | |
[pagina 30]
| |
hiernaGa naar voetnoot1 te bespreken gedachte, dat democratie betekent eerbied voor de vrije menselijke persoonlijkheid. Democratie en socialisme kunnen elkaar door deze terminologie in betekenis zeer nabij komen. ‘De verwezenlijking van de democratie op alle levensgebieden is het socialisme van Vorrink’, zegt KruytGa naar voetnoot2. En van der Goes van Naters noemt de eerbied voor de menselijke persoonlijkheid tegelijk de kerngedachte van de democratie en een element van de normatief-humanistische zijde van het moderne socialismeGa naar voetnoot3. Ook dit werkt er toe mede, dat voor sommigen sociale democratie en socialistische samenleving hetzelfde gaan betekenen.
Door sommigen wordt ook de mening verkondigd, dat de eis naar sociale democratie zou betekenen een verlangen naar een maatschappij, waarin ieder een gelijke hoeveelheid goederen zou ontvangen, anders gezegd, een gelijk inkomen zou hebben. Zo oordeelt b.v. BongerGa naar voetnoot4. En eenzelfde mening geeft Kelsen, die onder sociale democratie verstaat ‘in irgendeinem Sinne’ een gelijke hoeveelheid goederen voor ieder.Ga naar voetnoot5 Zowel Bonger als Kelsen zijn echter van oordeel, dat zulk een gelijkheid geen democratisch begrip is. Zij menen, dat gelijkheid in behoeftenbevrediging niets met democratie uitstaande heeft. Het is echter duidelijk, dat voor ons onderzoek zulke uitspraken slechts de waarde hebben, die aan iedere uitspraak van een gezaghebbend schrijver in het geheel van de algemene mening over de betekenis van democratie kan worden toegekend. Wanneer tegenover Bonger en Kelsen vele anderen staan, die gelijkheid in deze zin wèl een bestanddeel van democratie achten, dan geldt deze laatste opvatting voor een algemene, een gebruikelijke. Of die mening dan ons inziens ‘juist’ of ‘onjuist’ is, doet niet ter zake. Trouwens een bepaalde opvatting over de betekenis van het woord | |
[pagina 31]
| |
democratie is op zich zelf genomen niet in ieder opzicht ‘juist’ of ‘onjuist’. Zij kan van een bepaald standpunt uit bezien, b.v. van uit het historische, onjuist zijn. Dit wil dan zeggen, dat vroeger de bedoelde betekenis niet aan het begrip democratie gehecht werd. Maar zal dit iemand beletten nu wel die betekenis er aan te verbinden? Dat mag dan historisch onjuist, misschien - doch geenszins zeker! - daardoor verwarring stichtend of misleidend zijn, doch zonder meer ‘onjuist’ is het niet. Wij hebben hier dus na te gaan, of het inderdaad een gangbare opvatting is gelijkheid van inkomen als een democratisch postulaat te beschouwen. Rechtstreeks, als democratisch ideaal, als principiële eis, is dit, geloof ik, zelden het geval, al zijn, zoals hierna nog zal blijken, vooral bij het gebruik van de term ‘economische democratie’ wel gedachten aan te wijzen, die in deze richting gaanGa naar voetnoot1. - Doch ook al acht men gelijke of gelijker inkomensverdeling geen democratische eis op zich zelve, dan toch kan de opvatting, dat door grotere gelijkheid in deze zin de democratie beter zal functionneren, er toe leiden deze eis te stellen en dan ook tenslotte als democratisch te betitelen. Dat democratie - in de zin van besluitvorming door alle betrokkenen - het beste functionneert bij niet te grote maatschappelijke verschillen, is een zeer verbreide opinie. Ook zij, die gelijkheid in de boven aangegeven zin niet als een democratische eis wensen te beschouwen, zoals Bonger, delen dikwijls dit inzicht. Zij onderscheiden echter scherp tussen werkelijke democratische voorwaarden en omstandigheden, die tot de betere functionnering van de democratie kunnen bijdragen. Anderen echter maken dit onderscheid niet. Illustrerend hiervoor is het boek van Carr, ‘Conditions of Peace’. Nadat Carr eerst uiteengezet heeft, waarom de gewone politieke democratie - Carr spreekt van liberale democratie - in verval is geraakt, concludeert hij, dat een herinterpretatie van de democratische idealen vrijheid en gelijkheid in hoofdzakelijk economische termen noodzakelijk zal zijn. Hij zegt: ‘The removal of economic inequalities is now commonly recognised as a democratic ideal’Ga naar voetnoot2. Het gebruik van het woord ‘ideal’ wijst er wel op, hoe dicht de ideeën van Carr de | |
[pagina 32]
| |
opvatting naderen, dat meer gelijke inkomensverdeling een rechtstreekse principiële eis van democratie is, en hoe moeilijk het veelal uit te maken zal zijn, op welke van beide gronden gelijkheid in deze zin gevraagd wordt. De practische eisen zijn trouwens in beide gevallen dezelfde. Dit leidt ons tot de conclusie, dat een meerdere gelijkheid in inkomen, een gelijkmatiger verdeling van het maatschappelijk product over alle staatsburgers, als een gangbare democratische eis dient te worden erkend. Of deze eis dan ook met de term ‘sociale democratie’ wordt aangegeven, lijkt me niet geheel zeker. Onmogelijk is het stellig niet. Socialisme en sociale democratie hangen immers voor velen nauw samen en naar veler mening is de idee van gelijker inkomensverdeling een van de voornaamste kenmerken, zo niet het uiteindelijk doel van het socialismeGa naar voetnoot1.
Zou men menen, dat men na de bovenstaande uiteenzetting over de term sociale democratie met de uitleg van het zo dikwijls in een adem hiermee genoemde economische democratie niet veel moeite meer zou hebben, dan komt men wel zeer bedrogen uit. Dit blijkt al dadelijk, indien we de voor sociale democratie gevonden betekenissen op economisch terrein trachten toe te passen. Verstaan we onder sociale democratie democratie in een socialistische maatschappij, dan is een hiermede corresponderende betekenis van economische democratie uiteraard geheel onmogelijk: socialisme omvat velerlei terrein van het maatschappelijk leven, waaronder stellig het economische. Adler, die de term wel bespreektGa naar voetnoot2, staat er dan ook met grote reserve tegenover en beschouwt hem allerminst als een met zijn sociale democratie op één lijn staand begrip. Men zou zich nog wel kunnen voorstellen, dat de andere betekenis van sociale democratie, de idee van de gelijkheid van kansen, op economisch gebied overgebracht economische democratie | |
[pagina 33]
| |
zou worden genoemd. Doch in feite is dit niet het geval: economische democratie in de zin van gelijke kansen op economisch terrein is geen normaal spraakgebruik. Het is veeleer zo, dat gelijkheid van kansen, ook op economisch gebied, onder het begrip sociale democratie valt. Wat wordt dan onder economische democratie wel verstaan? M.i. in hoofdzaak drie eisen:
Bij alle drie genoemde betekenissen speelt dikwijls bovendien de gedachte, dat economische democratie betekent recht op arbeid of zelfs gelijkheid op economisch gebied in de zin van gelijkheid van inkomen, een grote rol.
ad a. Economische democratie is democratisering van de bedrijfsleiding. In de meest ver strekkende vorm betekent dit leiding van het bedrijf door alle betrokkenen bij meerderheid van stemmen. Dan wordt dus van democratie gesproken, omdat geëist wordt, dat de besluitvorming in het bedrijf op ‘democratische’ wijze zal geschieden. Zoals bij de staatsleiding alle burgers - via hun vertegenwoordigers - invloed hebben, zo moeten hier alle bedrijfsgenoten medezeggenschap uitoefenen in het bedrijf. Men noemt deze economische democratie daarom ook wel bedrijfsdemocratie. Dikwijls zal in dit geval het bedrijf gesocialiseerd zijn, d.w.z. gemeenschappelijk eigendom van de bedrijfsgenoten. Een van de bekendste toepassingen van deze vorm van economische democratie | |
[pagina 34]
| |
is het Sowjet-Russische gesocialiseerde boerenbedrijf, de ‘kolkhoz’Ga naar voetnoot1. In andere gevallen betekent economische democratie niet bedrijfsleiding door alle betrokkenen, doch wordt er alleen een minder ver gaande invloed van de bedrijfsgenoten op de leiding mede bedoeldGa naar voetnoot2. Men zou zich kunnen afvragen, of ook de term sociale democratie niet in deze zin wordt gebruikt. Sociale democratie zou dan betekenen, dat in het sociale, het maatschappelijke leven, in het vrije verenigingsleven dus vooral, ook het democratisch beginsel in de zin van besluitvorming door de meerderheid der leden toepassing behoort te vinden. De verklaring, dat dit in feite niet het geval is, ligt al zeer voor de hand. In het verenigingsleven is immers het democratische besluitvormingsprincipe haast algemene regel, zoals Bonger zeer terecht opmerkt.Ga naar voetnoot3 Vrijwel geen vereniging bestaat er, het moge een moderne vakvereniging met tienduizenden leden of een schooljongensvoetbalclub zijn, of, in theorie zeker, zullen de democratische instellingen als verkiezing van het bestuur bij meerderheid van stemmen, verantwoordelijkheid van het bestuur tegenover de leden, enz. in de statuten zijn vastgelegd of tenminste als normaal worden gevoeld. Een eis naar sociale democratie met deze betekenis zou dus niets anders zijn dan het intrappen van een open deur.
ad b. Democratisering van de bedrijfsleiding is niet de enige betekenis van economische democratie. Een leiding van een bedrijf door of althans onder contrôle van alle bedrijfsgenoten is een eis, die zeker hier te lande tegenwoordig meermalen als onwenselijk, als onpractisch wordt aangemerktGa naar voetnoot4. Door degenen, die een onttrekking van het bedrijfsleven aan de uitsluitende macht van de z.g. ‘kapitalisten’ nodig achten, worden meermalen andere middelen om tot dit doel te komen aanbevolen. Zij zoeken de oplossing b.v. in nationalisatie, waarbij weliswaar de uiteindelijke contrôle op het bedrijfsbeleid | |
[pagina 35]
| |
via de verantwoordelijke minister bij de volksvertegenwoordiging komt, doch de feitelijke leiding toch éénhoofdig, autoritair blijft. Ook deze nationalisatie wordt wel economische democratie genoemd. Bedoeld wordt dan dus, dat de volksvertegenwoordiging, het orgaan der democratie, ook op economisch gebied invloed zal hebbenGa naar voetnoot1. Wanneer Laski spreekt van ‘democratie ownership’, waarmede hij wil zeggen, dat de eigendom in handen van de gemeenschap is, wordt ‘democratisch’, zonder de uitdrukkelijke toevoeging van ‘economisch’, op dezelfde wijze gebruiktGa naar voetnoot2.
ad c.
Echter ook nog op andere wijzen dan door medezeggenschap in de leiding of door socialisatie trachten de werknemers hun belangen tegenover de werkgevers te verdedigen. Via hun vakverenigingen treden zij met de werkgevers in onderhandeling over de regeling van de arbeidsvoorwaarden. Ook deze vakverenigingsinvloed wordt wel economische democratie genoemd. In dezelfde zin wordt ook de term ‘industriële democratie’ gebruikt. Zo draagt het eerste deel van het grote werk van S. en B. Webb over het Engelse vakverenigingsleven de titel ‘Industrial Democracy’Ga naar voetnoot3. Ook Schumpeter is van oordeel, dat economische of industriële democratie niet alleen de betekenis heeft van leiding van het bedrijf door alle betrokkenen, doch ook van vakverenigingsinvloed bij de vaststelling van de arbeidsvoorwaardenGa naar voetnoot4. Van een feitelijke leiding van het bedrijf door de bedrijfsgenoten, van een democratie in de zin van besluitvorming door alle betrokkenen, is, zoals Bonger terecht opmerktGa naar voetnoot5, in deze | |
[pagina 36]
| |
betekenis van economische democratie geen sprake. Het gaat hier slechts om mede-invloed van de vertegenwoordigers van de arbeiders bij de vaststelling van de arbeidsvoorwaarden. Waarom wordt hier dan toch de term ‘democratie’ gebruikt? In de eerste plaats omdat de vakverenigingen zelve wel haast immer op democratische wijze zijn ingericht. Alle leden hebben stemrecht, het bestuur wordt door de leden gekozen en is tegenover hen verantwoordelijk. De Webbs zeggen het zeer duidelijk: ‘In the Anglo-Saxon world of to day we find that Trade Unions are democracies; that is to say, their internal constitutions are all based on the principle of “government of the people by the people for the people”Ga naar voetnoot1. Er is nog een andere reden aan te wijzen, waarom ook bij de vaststelling van arbeidsvoorwaarden wel van economische democratie wordt gesproken. Een reden trouwens, die ook bij het gebruik van deze term in de zin van bedrijfsleiding door alle betrokkenen en van nationalisatie van de productiemiddelen een rol speelt. Bij al deze vormen van economische democratie is het doel immers veelal een verbetering van de toestand van de arbeiders. Deze verbetering kan zijn de waarborg van een menswaardig bestaan aan de arbeider, de garantie van sociale zekerheid. Dikwijls wordt dit tegenwoordig uitgedrukt in de erkenning van een recht op arbeidGa naar voetnoot2. Bestaanszekerheid en recht op arbeid zijn twee belangrijke toepassingen van de idee, die eerbied voor de menselijke persoonlijkheid als kernpunt van de democratische gedachte beschouwtGa naar voetnoot3. In het bijzonder kan dan bij de vakverenigingsinvloed op het vaststellen van de arbeidsvoorwaarden van democratie worden gesproken, omdat juist bij de arbeidsvoorwaarden de belangen van de arbeiders het meest direct zijn betrokken. Goede arbeids- | |
[pagina 37]
| |
condities zijn de meest directe voorwaarden voor een menswaardig bestaan van de arbeiderGa naar voetnoot1. Niet met het oog op het middel, waarmede getracht wordt een bepaald doel te bereiken - medezeggenschap in de bedrijfsleiding, invloed van de volksvertegenwoordiging of vakverenigingsinvloed - doch met het oog op dit doel zelve - waarborg van een menswaardig bestaan - wordt hier dan dus van democratie gesproken. De waarborg van een menswaardig bestaan aan de arbeider is niet het enige doel van de eis naar economische democratie. Dikwijls ook wordt met deze eis het verdergaande verlangen naar meerdere gelijkheid in inkomen tussen de bevolkingsgroepen te kennen gegeven. Het meest duidelijk komt dit wel uit, wanneer - zoals bij de fabrieksleiding door alle bedrijfsgenoten veelal de bedoeling is - de arbeiders een deel van of zelfs de gehele winst van het bedrijf ontvangenGa naar voetnoot2. Economische of industriële democratie kan kan zo ook betekenen: meerdere gelijkheid in inkomen. Ook hier is dus weer het doel, dat beoogd wordt, de oorzaak, dat van democratie wordt gesprokenGa naar voetnoot3. Bij deze betekenis komt in de term economische democratie, evenals dat bij sociale democratie het geval was, ook het gelijkheidselement weer duidelijk naar voren.
Lijnrecht tegenover deze opvattingen over economische democratie, die alle een reactie tegen de ‘laissez-faire’ gedachte zijn, staat de eveneens voorkomende mening, dat economische democratie juist zou betekenen zo groot mogelijke individuele vrijheid ook op economisch terreinGa naar voetnoot4. Met uitzondering van deze afwijkende mening echter stemmen, zoals reeds gezegd, alle betekenissen van sociale en economische democratie - hoezeer ze overigens ook uiteenlopen - op dit ene punt overeen: steeds wordt er mede te kennen gegeven, | |
[pagina 38]
| |
dat de zogenaamde politieke democratie, het systeem van de louter formele rechtsgelijkheid, onvoldoende is voor een ware democratie. De democratische staat mag zich niet op het ‘laissez-faire’ standpunt stellen. Actief moet hij in het maatschappelijk leven ingrijpen; hij heeft een sociale taak. Daarin ligt de tegenstelling tot de zuiverpolitieke democratie, die zich niet op het sociale en economische terrein begeeft. Sociale en economische democratie kan zo, zeer in het algemeen genomen, betekenen overheidsbemoeiing op sociaal en economisch terrein. In deze zin gebruikt J. van den Tempel de term sociale democratieGa naar voetnoot1. In deze algemene betekenis zal ik deze term ook in het tweede deel bezigen. De opvatting, dat de democratische staat een sociale taak heeft, komt ook tot uiting in de uitdrukking ‘positieve democratie’Ga naar voetnoot2. In dezelfde zin wordt dan ook gesproken van de ‘positieve staat’Ga naar voetnoot3. Bedoeld wordt ook hiermede, dat de staat zich niet volgens negentiende eeuwse liberale opvatting beperken moet tot handhaven van rust en orde. Hetzelfde onderscheid, dat in de termen positieve en negatieve staat tot uiting komt, bedoelt Laski, als hij tegenover de Westerse opvatting van democratie, door hem aangeduid als ‘democratic government’, stelt de ‘democratic society’ van Sowjet-RuslandGa naar voetnoot4. Dit laatste is dan de maatschappij, waarin ‘the citizens accept the maximum satisfaction of demand as its supreme purpose’. In deze definitie valt zelfs het gehele gelijkheidsbegrip weg. Doch uit het vervolg, waar Laski o.a. er op wijst, dat in Sowjet-Rusland opvoeding niet van rijkdom afhankelijk is en dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen hoofd- en handwerkers, blijkt wel, dat ook hij hier weer het oog heeft op de sociale of positieve democratie.
Het doel, dat de sociale of positieve democratie met haar staatsbemoeiing beoogt, kan, zoals reeds op blz. 31 en 32 werd | |
[pagina 39]
| |
besproken, tweeërlei zijn. Een bepaalde, niet uitsluitend politieke gelijkheid kan op zichzelf democratische eis worden geacht, welke gelijkheid slechts door staatsbemoeiing tot stand kan worden gebracht. Of deze bemoeiing is noodzakelijk, omdat een juiste uitoefening van de politieke democratie anders als onmogelijk wordt beschouwd.
De vraag kan rijzen of ‘sociale en economische democratie’ ook niet wordt gebruikt in de zin van publiekrechtelijke beroeps- en bedrijfsorganisatie. Ook hierbij immers worden de termen ‘sociaal’ en ‘economisch’ veelal tezamen ter sprake gebrachtGa naar voetnoot1. En ook de tegenstelling ‘politiek’ - ‘sociaal-economisch’ komt hier naar voren, wanneer provincie en gemeente ter onderscheiding van deze ‘sociaal-economische’ organisaties ‘politieke’ organen worden genoemdGa naar voetnoot2. Temeer bestaat voor deze vraag aanleiding, omdat men dikwijls van oordeel is, dat deze organisaties op democratische wijze zullen moeten worden ingericht. Hiermede wordt dan bedoeld, dat alle beroeps- en bedrijfsgenoten, werknemers zowel als werkgevers, invloed in hun beroeps- of bedrijfsgroep zullen moeten hebben. De organisatie zal moeten worden opgetrokken op democratische grondslag, zegt in 't VeldGa naar voetnoot3. En de Jongh spreekt van het ‘democratisch levensbesef’, dat de gedachte aan deze nieuwe organen ingang deed vindenGa naar voetnoot4. Ook elders worden deze nieuwe organen dikwijls als toepassing van of althans als verband houdend met de democratische gedachte beschouwd. Zo zegt het SDAP-rapport ‘Nieuwe Organen’, dat het parlementarisme in zijn huidige vorm niet met de democratie vereenzelvigd moet worden en dat het deelnemen aan de regelende en besturende taak door de in deze lichamen betrok- | |
[pagina 40]
| |
ken volksgroepen de democratie zal versterkenGa naar voetnoot1. Ook de resolutie van het SDAP-congres van 1935 spreekt van ‘democratische ordening van het economische leven’Ga naar voetnoot2. In geen van deze geschriften wordt echter de woordverbinding sociale en economische democratie gebruikt. En ook een schrijver als Prof. Pompe, die deze publiekrechtelijke beroepsorganisatie wel uitdrukkelijk van de ‘politieke’ democratie onderscheidt, spreekt niet van ‘sociaal-economische’ democratieGa naar voetnoot3. Het lijkt me dus niet verantwoord, nu reeds van een gebruikelijke betekenis van sociale en economische democratie in deze zin te sprekenGa naar voetnoot4. Dat dit in de toekomst, wanneer wellicht de publiekrechtelijke organisatie van het beroeps- en bedrijfsleven vaste vormen zal gaan krijgen, wel het geval zal zijn, lijkt niet onwaarschijnlijk. Systematisch zal deze ‘sociaal-economische’ democratie dan echter eerder behandeld moeten worden bij de democratie in de zin van besluitvorming door de betrokkenen - in aansluiting aan de democratie in provincie en gemeente - dan bij het gelijkheidsaspect van de democratie.
Naast deze politieke gelijkheid, die, zoals we zagen, door welhaast ieder, en de sociale en economische gelijkheid, die door sommigen als democratie-element wordt beschouwd, is het niet ongebruikelijk ook nog de ‘natuurlijke’ gelijkheid te noemen. Het uitgangspunt van deze gelijkheid is het mens-zijn. Juist omdat de ene mens even zo goed een mens is als de andere, zijn ze in dit opzicht gelijk. Het is de gelijkheidsidee, die ook in | |
[pagina 41]
| |
het Christendom naar voren komt, het ‘allen kinderen zijn van één Vader’. Op grond van deze gelijkheid wordt dan dikwijls in naam van de democratie het verdwijnen van alle ras- en volkerendiscriminatie geëist. Een der belangrijkste consequenties hiervan is de erkenning van het zelfbeschikkingsrecht van alle volkeren. In hoeverre deze natuurlijke gelijkheid ook op ander gebied consequenties heeft, is een zeer betwist punt. Het verschil in opvatting spruit hoofdzakelijk voort uit een uiteenlopende mening over de practische betekenis van deze ‘natuurlijke gelijkheid’. Bryce is van oordeel, dat theoretisch deze natuurlijke gelijkheid op alle gebied - ook op het economische - gelijkheid verlangt en hij acht daarom deze gelijkheid een groot probleem voor de in de practijk blijkende ongelijkheid. Hij gaat dan ook niet verder dan de bewering, dat deze natuurlijke gelijkheidsidee er toe heeft bijgedragen de democratische theorieën en dan in het bijzonder de eis naar algemeen kiesrecht ingang te doen vindenGa naar voetnoot1. Vele anderen zijn echter van oordeel, dat deze natuurlijke gelijkheid niet een volkomen gelijkheid op ieder gebied verlangt. Om deze reden noemen zij soms deze gelijkheid ook liever gelijkwaardigheidGa naar voetnoot2. Deze gelijkwaardigheid eist in hun ogen slechts de erkenning, dat ieder mens als zodanig recht heeft op de ontplooiing van zijn eigen vrije persoonlijkheid. De eerbied voor de vrije menselijke persoonlijkheid, die tegenwoordig veelal als het kernpunt van de democratische gedachte wordt beschouwd, komt hier naar voren. In de meeste gevallen wordt deze natuurlijke gelijkheidsgedachte, deze idee van eerbied voor de vrije menselijke persoonlijkheid, beschouwd in verband met het vrijheidsaspect van de democratie. Daarom zal ik eerst in het volgende hoofdstuk nader hierop ingaan en de ver strekkende gevolgen, waartoe deze opvatting kan leiden, uiteenzettenGa naar voetnoot3. |
|