Den hoonig-raat der psalm-dichten ofte Davids psalmen met d'andere lof-sangen(1686)–Hendrik Ghijsen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den Cxlij Psalm. IK riep tot God met mijne stem, Met mijne stemme smeekt' ik hem, Ik storte voor sijn aangesigt Mijn klagten uit, van groot gewicht. 2 'k Gaf mijn benauwtheid heel bevreest, Aan hem te kennen; als mijn geest, Met schrik, was ooverstelpt in my, Mijn pad, en wandel kende gy. 3 Sy hebben my hun strik en net, Verborgen op mijn weg geset. Ik sag ter rechter-hand, en siet, Daar kende my toen niemand niet. 4 Daar was voor my geen hulp, noch raad, Hoe ik ontvlieden zou dit quaad: Geen mensch op my sijn oogen sloeg, Noch voor mijn ziele sorge droeg. 5 Toen riep ik, Heer, tot u alleen, Die weet, dat gy, en anders geen, Mijn deel, en toevlugt (ik bely 't) In 't land der leevendigen zijt. 6 Merk op mijn schreien, wat my deert, Want ik geheel ben uit-geteert: Red my van mijn vervolgers strik Want sy zijn magtiger dan ik. 7 Maak mijn gevangen ziele vry, Zo werd uw naam gelooft van my; 't Recht- [Folio Cc4r] [fol. Cc4r] vaardig volk omringt my dan, Als ik uw weldaad roemen kan. Vorige Volgende