Den hoonig-raat der psalm-dichten ofte Davids psalmen met d'andere lof-sangen(1686)–Hendrik Ghijsen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den Cxxxj Psalm. Mijn hert verheft sich nu niet meer, Mijn oogen zijn niet hoog, o Heer; Ik wandel in geen ding, daar by, Te groot, en wonderlijk voor my. 2 Heb ik mijn ziele niet geset, Om stil te zijn na uwe wet? Gelijk het jong gespeende kind Tot sijne moeder is gesint, 3 Zo hangt mijn ziel aan u, o Heer! Dan swijgtse stil, dan suchtse weer; Zo datse sich in my bevind Recht als [Folio Bb1r] [fol. Bb1r] het versch-gespeende kind. 4 Wie God vertrouwt, dien gaat het wel; Doet gy zo mee, o Israël, Uw hoop blijf op den Heer geleit; Van nu tot in der eeuwigheid. Vorige Volgende