Den hoonig-raat der psalm-dichten ofte Davids psalmen met d'andere lof-sangen
(1686)–Hendrik Ghijsen– Auteursrechtvrij
[Folio Aa6v]
| |
den,
O Heer, en gaade slaan
Ons' ongerechtigheeden,
Och! wie zal dan bestaan?
Maar neen, daar is vergeeving
Altijd by u geweest,
Op dat gy, Heer, met beeving,
Werd kinderlijk gevreest.
3 Ik blijf den Heer verwachten,
Mijn ziel verwacht al voort;
Ik hoop, in al mijn klagten,
Op sijn getrouwe woord.
Mijn ziel, vol angst, en sorgen,
Verlangt meer naa den Heer,
Als wachters naa den morgen,
Den morgen; ach! wanneer.
4 Hoopt op den Heer, gy vroomen:
Is Israël in nood,
Sijn goedheid werd vernoomen,
Sijn heil is veel, en groot:
Hy zal, op hun gebeeden,
Gansch Isr'el maaken vry
Van ongerechtigheeden:
Zo doe hy oock aan my.
|
|